r/eede Blad.
irdag 14 Augustus 1920
)E BOOZE DAG.
opdat gij kunt wedcrstaan
in den boozen dtUi- Ef. 6:13.
at Paulus de ware, heftige tcgensfcan-
B den geestelijken strijd heeft getee-
herhaalt hij de vermaning van vs. 11:
t u! en luidt het met cenige wijzi-
„üaarom neemt, aan de gchecle wa
iting Gods, opdat gij kunt weder-
in den boozen dag, cn allee verricht
ide, staande blijven."
e woorden bevatten eene herhaling
e voorgaande, maar ook eene uit-
ig. Er zit een fijne climax, eene niefc-
toog-te-verliezen opklimming in ^len-
iengang en de woordkeuze van den
el.
krijgers des Heeren moeten zich wa
rnet de geestelijke wapenrusting,
rste om bijmachte te zijn de voor-
aanvallen ,.tc staan"; ten tweede,
i den aanstaanden boozen dag weer
ee kunnen bieden, en ten derde, om
verricht hebbende, het veld te hou-
n zegevierend uit den strijd te ire-
een enkele pennestreek wordt hier
tp.sLüê verloop van den strijd aange-
hebben we dc worstclingcu tegen de
omleidingen des duivels, die alle
voortduren.
aleer de .victorie geblazen zakwor-
iiillen we nog den „boozen dag"
verduren. Ziedaar het verlengde
ett strijd; de toekomstst.rijd.
..l.. „m- uien uoozen uag" behoo-
5 een oogenblik met onze gedachten
verdiepen.
lus sprak tot de Efeziers: Gevraagd
uunv;u wdrden, ot de christenen te
een „boozen dag tegengingen,
iinif- p hebben in dit woerd eene zin-
g willen zien op de slachting, die
weldra hieid onder het volk van God.
teu uit rusten, ais voor ons van nna-
ilang ziinde.
H. S. biedt een perspectief, een ver-
t. dat veel. verder reikt,
r ons gelden deze vermaanwoorden
'aulus niet minder dan voor de Efe-
van weleer. En we hebben aan* onzen
tijd en toekomst genoeg,
woord kan: beschouwd worden als
p ers o o n 1 ij ke toepassing. Som-
kaü ue /.iel vaa' dcu enkele, ai'ge-
vnn den voortdureuden, dagelijk-
stnjd. bange dagen beleven; dagen
erzoeking en aanvechting; dagen,
a den booze wordt toegelaten dc
ovenraate te kwellen en te benau-
o: die dagen, kunnen zoo boos en
zijn. Daartegen is de geestelijke wa
sting ook zoo noodig!
ar liever beschouwen we dit woord
an aIgemeene strekking' in de
in, dat reeds van ouds een booze dag
orspeld aan het strijdend volk des
in. Tegenwoordig inzonderheid beleeft
nstenneid een boozen tijd.
rnrov r'r.ii weker, leggen onze tegeu-
ers het er-op toe, ons af te trekken
.c t.uvuuui^iCiu oer waarheid,
or verfraaiing en verminking der H.
ft. Door He werking van allerlei leu-
?esten. Door ondermijning van het
i^uor o ui verwerping van de grond-
van het gebouw der maateehappc-
sameuleving. Door onheilige begin-
in te dragen in de heilige erve.
e daarvoor de oogen sluit en droomt
•vrede! en geen gevaar!" staat voor
ülf zeer gevaarlijk. En wanneer zij.
astkouden aan de christelijke begin-
tegeii dit ontzettend gevaar zich
hoeden,-dan wordt de strijd weldra
'hik en dc- positie onhoudbaar,
gen dat gevaar moot de christenheid
u iu oi^e uugen, znti wapenen mei
apenrusting Gods.
ar nog is het einde niet.
io nog maar een voorproef
de boosheid, die komen zal tegen het
der dagen.
ïilus denkt hier, sprekend# van „den
boozen dag", ongetwijfeld ook' aan de
bange dagen, die tegen het einde der
eeuwen ons to wachten staan.
Welnu; de^christenheid gaat een hangen,
zeer bangen tijd tegemoet.
De "toekomstdagen zullen zich kenmer
ken door een vreeselijlce los- en uitbar
sting van de gruwelijkheid der zonde. Dan
zal de „antithese" het heftigst openbaar
worden. Dan zal de strijd het allerhevigst
worden. Daartegen moet Gos volk, de
christenheid zich wapenen; nu reeds.
Want wel is die ontzettende tijd nog
niet aangebroken. Wel weten we niet, of
die ure nabij of nog verre is.
Maar het heden mag zeker een praelu-
dium, een voorspel genoemd worden.
De tonen, die tegenwoordig worden
aangeslagen op het wereldklavier, voor
spellen niets goeds. De strijd onzer dagen
woedt steeds heftiger en feller.
Daarvoor mogen wo oor en oog niet
sluiten. En daarom geldt nu meer dan
ooit het vermaan woord van Paulus: „Doet
aan de geheeie wapenrusting Gods".
Bereidt den weg des volks.
In geheel Palestina is nauwelijks één
goede weg te vinden. Reizigers, die met
moeite huil paarden Vbortkrijgen over de
schandelijk verwaarloosde hoofdwegen, of
een bijpad in dezelfde lichting opzoeken,
dat gewoonlijk minder slecht is, tenminste
op het vlakke land, vragen met verbazing
waar toch de groote ruwe steenen vandaan
komen, die zoo gedurig het voortgaan be
moeilijken. Dat geheim werd mij opgehel
derd door den heer Schick, onzen bekwamen
bouwkundige te Jeruzalem.
Do drijvers van ezels, kameelen en paar
den hebben de dwaze en wrecde gewoonte
van, zoodra ze zien dat het dier ongelijk
belast is en dus moeilijk drageh zal, aan-
de zijde waar de lichtste vracht ligt een
zwaren steen te leggen om hot evenwicht
te bewaren; ze zijn te gemakzuchtig om
den last over te pakken en beier te veraee-
len. Zoo'n steen ligt maar zpoals hij toeval
lig komt te liggen en valt er gewoonlijk
onder weg af.
J.en eindje verder wordt een andere op
geraapt en in zijn plaats gelegd. Dat gaat
zoo voort tot het eind van do dagreis; dan
worden de dieren ontladen en de steenen op
den weg geworpen. En daar komt nog-bij
dat alle steenen, die men bij het in orde
maken van wijngaarden of- bouwlanden
vindt, eenvoudig op den naastbijgelegen
weg geworpen worden.
Geen der voornaamste wegen is gepla
veid, zoodat ze allen in den winter gewel
dig te lijden hebben van de tropische stort
regens. Nooit wordt eenige maatregel ge
nomen om ze te herstellen, zoodat ze bij
het jaar slechter worden. De toestand moet
veel beter geweest zijn toen de Romeinen
het land in hozit hadden, waut die waren
de. beste wegenbouwers der wereld en had
den voor alles goede wogen noodig om al-
leenheerschors te kunnen blijven. Maar het
is zeer de vraag of do hoofdwegen onder
Joodsche regeering ooit goed onderhouden
zijn. Het geheeie karakter van het despo
tische Oosten brengt mee dat goede dingen
des te meer verzuimd én verwaarloosd
worden naarmate ze meer van algemeen
nut zijn.
Fiavius Josefus vertelt ons uit de. gou
den eeuw van Salomo's regeering, als een
bowijs van zijn buitengewone heerlijkheid,
dat hij nie; erzuimcle voor de wegen zorg
te dragen, maar een straatweg van zwarte
steen (waarschijnlijk uit de harde, zwarte
basaltrotsen van het land) aanlegde, op
de wegen die naar Jeruzalem, de konink
lijke stad, leidden, zoowel om die wegen
gemakkelijk te maken voor de reizigers,
als om de grootheid en rijkdom van zijn
heerschappij te toonen. Daar de verbete
ring der wegen in de .onmiddellijke nabij
heid der hoofdstad vernield wordt als iets
zeer bijzonders, kunnen we wel nagaan dat
de overige wegen er niet veel beter zullen
uitgezien hebben dan ze uu doen.
Er is een zeer belangrijke papyrus in
Egypte gevonden, naar alle waarschijnlijk
heid dagteekenende uit de veertiende eeuw
voor Christus, dus den tijd der Rich teren»
omstreeks de onderdrukking van Israel
door Jabin, den koning van Ivanaan. Die
bevat een verslag van de lotgevallen van
den eersten reiziger, van wiens tocht wij
een onafgebroken verhaal bezitten. Deze
man was een Egyptisch officier, en blijk
baar een man van gewicht. Hij reisde in
een ijzeren wagen. Zijn reis begint te
Aleppe, vanwaar uit hij een stad aan dc
oevers van do Galilesche Zee bezoekt, om
een samenkomst te hebben met een ander
van zijn rang. Vandaar gaat hij door de
Jordaanvalloi naar Bothsan en Megiddo, en
verder door een diepe kloof tüsschcn de
heuvelen. Zoo komt hij door de breede vlak
te van Jizreël te En-Gannim, gaat langs
Dothan over denzelfden weg, waarlangs he
Midi&nietcn Jozef als slaaf naar Egypte
vervoerden, gaat door de Wady Mussm en
komt in de vlakte van Saron. Na eenig ge
dwongen oponthoud te Joppe, koert hii
langs een binnenweg aan den voet van do
bergen van Judca naar zijn eigen lanu ic-
rug. Een vergelijking van zijn mededeeiiu-
gen met den tegenwoordigen toestand toont
hoe de bezwaren van een reis door 'Palesti
na ruim drie duizend jaren geleden volko
men dezelfde waren als thans. Zoolang
deze reiziger in de vlakte bleef hetgeen
hij het grootste gedeelte van zijn reis deed
kwam hij nog al dragelijk vlug verder'
maar zoodra hij een bergweg moest gebrui
ken, had hij allerlei moeilijkheden. Zelfs
de weg door Wady Mussin, toen reeds se
dert eeuwen de groote karavanenweg naar
Egypte, i6 volgens hem bezaaid met groote
steenen en stukken róts, vol gaten en be
groeid met aloe's en doornstruiken. Zijn
paarden worden schichtig, een as van zijn
rijtuig breekt, en in deerniswaardigen toe
stand komt hij eindelijk me.t groote moeite
te Joppe aan.
Toch, niettegenstaande de groote wegen
in gewone tijden nagenoeg altijd onbruik-^
baar zijn, heb ik meermalen opgemerkt dat
zij nu en daU bij buitengewone gelegenhe
den zorgvuldig verbeterd werden. Dut ge
schiedt wanneer een vorstelijk persoon in
aantocht is. Zoodra te Jeruzalem bekend
werd dat een koning of een prins van den
bloede zou komen, werden naar alle steden
en dorpen binnen *t rechtsgebied orders ge
zonden oiu de wegen in orde te maken,
waarlangs hij reizen zou. Volgens gowoon-
te geschiedde dat dan, evenals vroeger,
door gedwongen arbeid. Eens reed ik van
Jeruzalem naar Sichem, een afstand van
twaalf pren, kort voordat een 'Russische
groothertog vorwacht wercl, en vond tot
mijn groote verrassing en vreugde dat de
weg, dien nien zooveel mogelijk vermeed
om liever langs een bijweg te gaan, nu in
een zeer goeden staat verkeerde. De stee
nen waren weggeruimd, de gebroken borst
weringen waren herbouwd, glibberige gó
deellen van do rots waren met een dunne
laag aarde bedekt.
Do Europeaan, die in Palestina woont,
heeit altijd reden van blijdschap wanneer
een of ander vorstelijk bezoek wordt ver
wacht. Dat beteekent voor hem dat de we
gen, die hij moet bereizen, onmiddellijk on
der handen genomen en grondig verbeterd
worden.
Wie denkt hierbij niet aan de levendige
voorstelling van den profeet Jesaja van de
roeping van Johannes den Doopcr, den
wegbereider voor koning Messias?
Eene stem des roependen:
Bereidt in de woestijn den weg voor
Jehovah!
Maakt recht in de wildernis ecu baan
voor onzen God! 1)
Hoe treffend is de oproeping uit Jesaja's
mond
Gaat door, gaat door, door dc poorten!
Bereidt den weg des. volks!
Verhoogt, verhoogt de heirbaan, 'ruimt
de steenen weg!
Steekt een banier op voor do volken!
Ziet, Jehovah heeft doen hooren tot aan
de einden der aarde:
Zegt tot dc dochter van Zion:
Ziet, uw heil komt!
Ziet, zijn loon is met hem en zijn arbeids
loon is voor zijn aangezicht! 2)
Hief wordt de komst van Christus voor
zegd, en liet maken van toebereidselen
voor de komst van dien koning bevolen
door de schilderachtige zinspeling óp de
gewone bevelen om den heirweg voor den
koninklijken stoet in gereedheid te bren
gen. De heidensehe volken krijgen bevel om
door de poorten hunner steden naar buiten
te gaan en op de wegen alle hinderpalen en
struikelblokken uit den weg te ruimen. Zoo
wordt voor den Koning de weg gebaand en
het pad recht (dat is "gelijk) gemaakt;
door berouw en geloof. Berouw en ge
loof, die zich voornamelijk openbaren door
vriendelijkheid jegens zijn oude volk.
(Uit Palestina en de Bijbel).
1) Jes. 40 3.
2) Jes. 62 9, 10.
Uit de Pers.
DE GEMEENTEFINANCIEN.
Over dit interessante en actueele onder
werp maakt d'e hoer A. R. Veen6tra ge
meente-secretaris van Amersfoort in de
„Economische Gids" enkele belangrijke op
merkingen:
Om tb voorkomen dat 'de gemeenteraad
tot ih.itii t'cgeu'ii Dosiuit waarvan achteraf
blijkt, dat de daaruit voortvloeiende kosten
niet dan zeer bezwaarlijk kunnen wQrden
gedekt cn nog erger, dat die maatregelen
niet meer teniet kunnen worden gedaan,
acht hij een drietal maatregelen noodig.
fn de cerslo plaats zal de~verlioi:.linir i u.-.-
schen raad en burgemeester en wolhouders
mag niet meer het lichaam zijn, dat de
volle bevoegdheid heeft ieder oogenblik èn
los van de begrooting maatregelen van
financieelen aard le nemen, die de begroo
ting en dus de financiën iri de war kunnen
6turen. De raad kan niet bij machte worden
geacht de financiën te kennen en op elk tijd
stip te overzien. Dat kan hij hoogstens clan,
wanneer hij. wordt geroepen de begroot ing
te behandelen en deze "aldus wordt samen
gesteld, dat zij een goed overzicht biedt.
Daarom moet de begrooting een ander ka
rakter krijgen; zij moet meer bindend zijn
voor een bepaalde periode, waarbinnen zij
niet dan irr bijzondere gevallen wijziging
kan ondergaan en dan nog 6lechts met in
achtneming van bepaalde voorschriften.
In de tweede plaats zal daarom de finan-
cieele administratie der gemeenlehuishou:
ding naar een geheel ander begrip rnoetei®
worden opgetrokken.
En in de derde plaats en dit houdt-
verband met de beide vorige punten'— zal
het hooger toezicht anders moeten worden
geregeld.
Het is hier niet de plaats deze punten
nader uit te werken. Mijn doel gaat (hans
in andere richting. Maar wie het- crcdieL-
vraagstuk wil behandelen, zal zich van
deze en nog meer andere punten ter
dege rekenschap moeten geven. Want zal
het credietvraagstuk kunnen worden opge
lost, duurzaam opgelost, dan moet vast.
staan, dat. het beheer der gemeente-fin an
cien zoo deugdelijk mogelijk is ingericht
•Thans zal ieder ingewijde moeten erkennen
dat dit nog niet het geval is.
Het is misschien te sterk uitgedrukt,
maar ik voel neiging om te zeggen: het be
heer is veronachtzaamd, orfldat het redmid
del belastirigyerhoogiug steeds bij de hand
was.
Of deze laatste opmerking juist is laten
wij in het midde.u.
Maar dat het beheer der financiën in vele
■gemeenten veronachtzaamd is en dat maat
regelen daartegen noodzakelijk zijn, zal
ieder die meeleeft gaarne toestemmen.
GEESTDOODF.ND CLERICALISME.
Een symptoom daarvan ziet „Het Volk"
in het door „Siraon de Vries" ontworpen
voor-ontwerp eener weeldebelasting, welk
ontwerp zoo het beet op de meest hatelijke
manier het clericalietisch partijkarakter der
huidige regeering demonstreert.
Hoort bet. roode orgaan uitpakken:
„In do eerste plaats wordt in het alge
meen voorgesteld om de belasting niet te.
heffen „wegens goederen, bestemd voor den
lccrkediehst". Terwijl men dus alle weelde
wil treffen, wordt uitdrukkelijk do kerk
in dc meest uitbundige weelde vrijgelaten.
Stond men nu nog aan alle vereenïgingeu
met een geestelijk, ethisch doel dezen be
lasting-vrijdom toe, aan vrijdenkers ge
nootschappen en buiten-kerkelijke religieu
ze gezelschappen zoo goed als aan de ker
ken, dan was dat nog toelaatbaar 1c ach
ten. Maar thans maakt de regeering van
hare meerderheid van de helft plus één in
volksvertegenwoordiging en bevolking het
grofst denkbaar misbruik door alleen aau
de kerken een voorrecht te verzekeren, e'ke
andere geestesrichting te belasten, de ker
ken niet. Dit. is het brutaalst klerikale par
tij-bewind dat men zich denken kau.
In de lijst van belastbare voorwerpen
treedt hetzelfde streven nog eens aan den
dag, waar voorgesteld wordt met 29 pet.
te belasten: „muziek-instrumenten, zoo me
chanische als andere, met hun onderdeelen
en toebehooren, met uitzondering van or
gels". Een piano wordt dus belast., een
huis-orgel niet. Psalmmuziek mag in de
kerkelijke gezinnen onbelast.gespeeld wor
den, andere muziek niet. De broeders blij
ven belastingvrij, de wereldlingen niet.
Alle muziek is weelde, echter do kerkelijke
niet.
Als weelde beschouwt Simon de Vries
verder mon leze en sta verstomd van
verbazing o. a.: badgeysers, badkuipen,
beddespreien, handschoenen (zonder on
derscheid, dus ook wollen en garen), alle
mandewprk, alle meubelgordijnen en vitra
ge, alle rijwielen die niet voor goedcreft
veFvocr zijn ingericht, alle spiegels, alle
vloerkleeden, alle koek-, biscuit- en bankel-
b akkers werk en chocolade, niet leer bcklee-
de stoelen, prentbriefkaarten, enz.
Het duidelijke doel is, elke, ook de ge
ringste levensveraangenaming uit. jje arbei
derswoning t.e bannen. Na de invoering van
den achturen'dag moei de arbeider.-!,Hsro
den vrijen tijd-sleehts psalmzingend -doik-
brengen. Al bet. andere is wool do, waarvan
„do productie tegengehouden" moet war
den!
Dit jammerlijke witdonksel van hel mi
nisterie van financiën onthult zoo 8' harp
mogelijk den geest van hecschzii htig a
elk levensgenot doodend klerikalisme,
v r.', i - ils regeerend beginsel
ziju opgescheept".
voegen wij er aan toé: deze j a m-
i i ij k e scheidpart. ij onthult
zoo scherp mogelijk den geest
van a n l i - c 1 e r i c a 1 i s m e e n gVd s-
diens t-h aat waarmee het blad,
aan welks hoofd Mr. Troelstra
staat, is bezield.
Op Zondag fietsen?
In de Zutfensche Kerkbode schrijft. Ds.
J. Waterink over dit onderwerp o. m. het
volgende:
Menigeen zegt: „In fietsen" op Zondag
zit toch geen kwaad".
„Toegegeven. Op zichzelf „zit" er wel
licht geen kwaad in. Maar wat zou dat? Ib
is zooveel, waar „op zichzelf" geen' zonde
in v d, maar dat ge laat, omdat m de prac-
tijk ge het schier nooit op zichzelf* nemen
kuui. Op-"zichzelf „zit" er geen zonde ui
om een middagdutje te gaan doen op den
rug van 'c haantje van den toren, stel ge
had daar pleizier in. Maar ge probeert 'L
toch niet te doen, want ge kunt dat haantje
niet op zichzelf nemen, maar ge neemt er
bij de aanzienlijke hoogte waarop het ding
geplaatst is: ge neemt het dutje daarboven
ook niet op zich /.elf, ge weet dat ge hon
derd om een er bij zoudt moeien neecn 'u
minder prettigen val.
En zoo staat. T ook met het voor pleizie.r
een eindje,uit fietsen gaan op Zondag. Op
zichzelf precies gelijk of ge fietst of loop;....
goed Maar ge kunt het niet op zichzelf
'houden. Want onmiddellijk aan uw fiets
tocht je. verbonden is, ondanks uw beste be
doelingen:
1. een zeer groot gevaar voor (den
schijn van) wereldgelijkvonnigheid
2. een zeer groot, gevaar den naam vau
de gemeente van Christus in opspraak to
brengen;
o. een grootere kans dan bij oen wandel
tochtje een ongeluk te krijgen, waardoor
ge in moeilijkheden geraakt., v ilt go u
Zondag niet ontheiligen, eu anderen daar
toe brengen;
4. een groote kans, dat gé bij een klein-
malheurtje den kerkdienst moet verzuimen,
immers bij 't geringste ongeval zit ge at
dadelijk een groot eind van huis, te vér ora
loopende op tijd uw woning te bereiken^
5. een zeer groot gevaar van verleithng
van herberg eu uitspanning, dio tamelijk
ver van huis, waar niemand U kent, op den
zonnigen Zondagmiddag, lokken;
6. en opmerkelijk grootere kans dan bij
een wandeltocht (omdat ge bij 't. wandelen
veel eerder moe wordt, en denkt: 'k moet
ook nog 't heele eind terug) dat. ge Uw
fietstocht te ver uitstrekt cn straks to
laat voor de kerk in huis komt;
7. een onrustige consciëntie door uw tel
kens, overtreden van den eisch: „den kleineu
niet te ergeren";
8. een mogelijkheid van vervallen tot
verdere uitspattingen, waardoor Uw Zon
dag aan God onthouden en aan UW vlee.^:h
gegeven wordt;
9. een gevaar van vervallen vah den
dienst Goes, die in den Zondag haar hoog
tepunt heeft'
10. een doorgaan van den weg, waarop
men begon: het moor liefhebben van de lus-
ton des vleesches dan van don dienst v.eas.
Op zichzelf genomen schijnt het niet zoo
erg. Maar ge kunt hel niet op zichzelf no
men. En daarom waarschuwen we ten sterk
ste tegen deze Zondagsche fietstochtjes.
„Het hindert, toch niet".
,,'k Weet niet, maar het kan hinderen".
„Wij doen niets verkeerds".
„Misschien niet, maar ge kunt er door
uw fietsen toe komen."
„Maar dan heb ik.niets aan mijn Zondag
als ik niet oen eindje mag fietsep. In de
week moet. ik ook altijd.
„Wacht even, vriend, als ge anders niet
aan uw Zondag hebtga dan gerust, fiet
sen. Want dan hoort ge bij de wereld, die
ook den Zondag een dag voor vermaak
des vleesches acht."
Do Zondag hoort God toeEn wij, op
den Zondag behooren God toe
En als we tfcm niet. willen welnu dan
ook liever radicaal.
Ach, heeft Jezus dan vergeefs geleden?
En vergeefs den eersten dag der week ge
heiligd?
Voor de Jeugd,
.evend Begraven.
XIX.
waren ongeveer de woorden van
vader, en h!ij sprak ze langzaam en
awak'ke stem. Toen vroeg hij mij te
ïrt, en bij herhaalde nu cn dan teksten
en Bijbel.
inchette ontwaakte op het aien van
glans van het licht cn begon klagend
aten.
mie Blanchette", zei de grootvader; „ik
haar nog ééns liefkozen. Ga en maak
los, mijn zoon, en breng haar bij mijn
dééd zooals hij wensclite cn Blanchet-
r>o tam en vol vertrouwen, zette haar
voonpooten op don rand van liét bed,
nuffelde rond of er iets van haar ga-
was. Denkende, dat grootvader het
•gizou vinden, gaf ik haar een handvol
dat .Blanche! te gretig oplikte. „Zie-
mijn goede Blanchette", zeade groot-
>r, haar nogmaals liefkozende,- „blijf
nd, mijn lief klein dier, en laat Jacques
aan melk gebrek hetlben,"
en keerde hij zijp hoofd om, en ik
I - Blanchette weder naar haar plaats
g. Na dien tijd zeide grootvader weinig
hij wensclite mij naast zich te heb-
'k moest ïtóne ft/i.nd' vasthouden.
Van tijd tot tijd kiwam er een rilling over
hem, maar zijne blikken spraken steeds
van teederheid jegens mij.
Ik zóide4eejjige vriendelijke woorden tot
hem, die hem soften®n te verblijden» toen
boog 'ik mij o-ver'liem fteen en zeide met
■zoo veel kalmte, als mij mogelijk was:
„Vaarwel, grootvader! vaarwel!, we zul
len elkander in den hemel weenzien! Ik
■zal uwe goede lessen nooit vergeten, maar
dteéds streven ze na te komen. Maak u dus
over mij niet bezorgd, grootvader; gij hebt
mij goed voorbereid, om iu alles God als
steun te vinden!" Hier drukte grootvader
mijne hand en 'trachtte* te anwoorden,
maar hij kon zijtn «vreugde slechts door een
zucht toonen. „Ja. werkelijk,.grootvader",
snikte ik, „ik zal steeds aan uw raad den
ken; en uit liefde voor u, zal ik niets on
gedaan laten, dat mij n het leven kan hou
den en mij van deze plaats kan bevrijden.
VaarWel-, lieve grootvader, vaarwel!"
Bk voelde een1 trilling; een lichte toeving
kwam over hem: het was de laatste! Zijn
hand, die langzamerhand1 kouder was ge
worden; gleed uit de m'ijne. „God-zij...
mei...-u, mijn Ikiind...!" fluisterde hij; daar
na sloot hij de oogen -met een zucht en was
ingeslapen.
Nadat ik mij vau de eerste verslagenheid
had hersteld, waaronder ik na den dood
van mijn goeden grootvader getoukt ging,
toen ik mij alleen met zijn lichaam be
vond i-ri mijn kleine woning, iwerd mijn
hart met. vrees vervuld.
De kolde van den volgenden dag waar
schuwde mij, datfd'k een vuurtje moest ma
ken; daarna zat ik peinzend stil tot den
avond. Toen kwam er een hevige slorm
met zulk een- geweld, dat het zelfs tot in
mijn hutje doordrong, dat nu meer dan
ooi't een doodkist gelijk was. Ik zat in den
hoek bij den schoorsteen, bij het zwakke
lacht van het nachtlampje, met mijn rug
naar het bed gekeerd. Dc kon mijne ge
dachten niet (bij elkander houden. De eene
huivering na de andere beving mij en -ik
zou van angst mijn zinnen verloren bob
ben, indien niet.op hetzelfde oogenblik iets'
mij had doen herstellen.
„Wat wij het ergste, vreeszen, moeten wij
flink in "het gezicht -zien", zeide ik, tvue
van mijn grootvaders wijze lessen herden
kende, cn opslaande naderde ik het béd.
Het gelaat van den doode was zoo vreed
zaam, dat mijne oogen zidti met tranen
vulden.
„Neen", zeide ilc, „het stoffelijk overschot
van mijn lieven ouden.grootvader zal mij
nooit toevreesd maken!"
En toch kwam deze vrees weer boven,
«toen ik mij ter ruste legde; maar waarlijk
dn mijn toestand, op mijn leeftijd, was het
niet te verwonderen. Hoe kon ik naast een
lijk slaupcn? Mijn standvastigheid was niet
zoo groot; en ik kan niet loochenen, dat ik
ecVie zwakke hulp tegen mijne vrees zocht,
die mij weer scheen te overmeesteren. Ik
gling naar Blanchette ón legde mij naast
haar: de warmte, het toeken van leven, dat
in het arme dieje. was, en haar geregelde -
ademhaling gaven mij weder eenigen
moed.
Eindelijk had'de Almachtige, totwion ik
bad, medelijden met mij. Hij bracht mijne
overspannen zenuwen tot bedaren, en ik
viel iff slaap.
Den volgenden morgen begon ik mij in
standvastigfteid le oefenen. Na de geit ver
zorgd en de andere noodzakelijke bezighe
den verricht te hebben, naderde ik vastbe
sloten .het -lijk, en hield eenige oogeublik-
Iken het geëerde hoofd mijns grootvaders
tusschyii mijne handen. Mijn vrees ver-
dlween; «maar mijn verdriet nam toe.
„Nu werden mijne gedachten bezig ge
houden met cle zorg van het begraven en
'ijk herinnerde mij, wat grootvader daarom
trent had gezegd. Ik zette echter die ge
dachte uit mijn lioofds en bracht den dag
in droevige overpeinzing door.
„•Eindelijik legde ik nvij ter ruste en sliep
weldra in.
,/Den volgenden morgen trachtte ik mijn
dagboek te schrijven, maar ik was genood
zaakt het 'tot heden uit le stellen. Mijne
gebeden tot God gaven mij weder moed on
troosl; mijne overspanning verminderde
lan-gv.amerhand, mijn vrees was in rouw'
en droefheid -veranderd.
„O, hoe meniigen traan helb ilk over het
♦ijk van mijnen lieven vriend gestort! Ik
kon er niet van scheidon. Maar eindelijk
nrfm ik mijne gereedschappen en opende
de deur van het melkhuis. De eerste slag,
dien ik gaf. ging mij door het hart; ik
moe£l ophouden; de droefheid benam mij
alle kracht tot handelen, liij lederen slag
"in don grond weerklonk een doffe echo in
de kamer. Het duuiVle eenigen tijd voor ik
mij aan het geluid kon gewennen; en ik
besteedde nu bijna den goheelen dag aan
een werk, dat ik andere in een paar uur
zou gedaan héliben. De grond was zoo 1-m
en zanderig, dal ik het zand met eene
schop, zonder hulp van eene spade, kon
op zijde werpen-, daarom ma-akte ik h«*l
■graf zoo diep -mogelijk, en zette het wtu/.
voort, lot de zijden lboven mijn hoold
kwamen.
,;De klok sloeg lien uur. De naeU:
dus weer begonnen'.' en met hem, Ic-erd-m
ook weder dc treurige gedacht en lenig. Ik
had geen moed, om de begrafenis voor'. I
zetten. Ik kon mij niet bebeersch-en, «m Lk
hurkte naast Blanchette neder, en staakte
het treurige werk nogmaals lot den vol
genden morgen.
(Wordt vervolgd.)