eede Blad.
Wlijne genade is U genoeg.
Hterilag 31 Juli 1920
i«r;
H',
verborgen machten.
Wij hebben den strijd tegen
de o verheden, tegen de machten.
Ei. 6:12.
•«boet dit tekstwoord van Paulus
Bverstaan. Hier niet denken aan
menschelijke overheden en mach-
komt ge tot eene onmogelijke ge--
cking.
BJis, de wakkere strijder voor het
Kie, wordt, dan een Revolutie-man
eerste water, -een socialist en
it in één persoon,
rs de anarchist strijdt tegen de
overheid en zegt: weg er mee! En
2%list ageert tegen de bestaande
voor welke hij den volkswil in
wil schuiven.
:hisnie en socialisme kunnen dus in
Ifi igen: „Wij hebben den strijd tegen
heden, tegen de machten." Gé1 be-
anstonds, dat Paulus in dat gezel-
iet past en wij passen er ook voor,
rl r? Die lamilie-betreklcingen gunnen
me aan anderen.
E ziel zij de machten, over haar ge-
nderworpenwant er is geene
dan van God en de machten, die
die zijn van God geordend. Alzoo
zich tegen de macht stelt, de ver-
g van God wederstaat."
mdere woord van Paulus kan hier
angspunt dienen en snijdt alle mis-
1 in een6 af. Wij hebben de van
rer ons gestelde machten te eer-
i, als eene ordinantie Gods. Zoo
lt woord niet in toepassing behoeft
t, dat we „Gode meer gehoor-
eeten zijn dan den menschen" be-
we ons aan het menschelijk gezag
rwerpen als van God verordende-
met de „overheden en machten",
ie we den strijd hebben, heeft Pau-
ïe menschelijke tegenstanders op
maar geheel andere machten. Let
tegenstelling. Wij hebben-den strijd
igen vleesch en bloed, niet. tegen
jn. Onze strijd i6 een beginsel-
fan beginsel tegenover beginsel.
beginselen des geloofs tegenover
geloofs. Stellig; die beginselen
wederzijds nader ontleed en ver-
j worden. Rechts en links krijgt ge
Rjeriei schakeer in gen' zooveel kleu-
de regenboog. Maar altijd weer la-
i varieerende beginselen zich her-
ot tweeerlei grondbeginsel: dat des
en dat des ongeloofs. Dat is de
p/te, de' tegenstelling. Over die
ise" is al heel wat 6tof opgejaagd,
inen-links verwijten ons, dat wij
these in het leven geroepen en in
jdgewoel geworpen hebben. Doch
echte. Wij hadden niets in het lc-
roepen. De tegenstelling tusschen
en ongeloof xwas er aldoor. Haar
strijd werpen, behoefden we aller-
e doen. Want daarover liep do
eeds eeuwen. De antithese, eener-
bt beginsel des geloofs en ander-
at des ongeloofs, was altijd door de
icht, die de menschen tegen <?lkan-
het harnas jaagde,
j het maar de vraag; of die begin -
Is stuwkracht uit den mensch zelf
len, dan wel van buiten af hem
men door eeiie verborgene macht,
ielde en hem aanvuurde tot den
er verborgene machten? Een enkel
ierte tot opheldering. Zonder toe-
in vuur blijft de beste brandstof
!n wanneer uw kachel, nadat het
ingeworpen is, aan alle kanten af-
i blijft, vat het vuur geen vlam.
iet zoodra kan de lucht vrijelijk
)men, -of er spatten vonken en aan
staat de brandstof in lichte laaie,
er ook eene verborgene macht wer-
PL
kg
U
Jir
we den sluier oplichten. Er zou
or] uur des geloofs in eenige mensche-
el gevonden worden, zoo Gods ver
macht het er indroeg. Voorts, in
non des geloofs zou dat vuur niet
'amen, zoo de adem des. Geestes het
3d ontvonken en oplaaien.
;ie geleerd heeft te buigen voor
Gods Woord, dio is ook gebonden aan
Gods ordination en wordt een.drager van
de beginselen dor waarheid, in dat Woord
vervat. Die kan niet anders.
Zouden nu de mannen des ongeloofs,
die met God en Zijn Woord niet. willen
rekenen, hunne beginselen uit hun duim
gezogen hebben? Of zou er evenzoo hier
eene verborgene maebt werken, die het
vuur in den haard -heeft gedragen en het
bestendig aanblaast en aanwakkert? De
Heilige Schrift leert het laatsto.
Den eersten mensch werd de leugen van
buiten af ingeblazen; van den vader der
leugenen. En toen de mensch in opstand,
in revolutie kwam tegen God, war dat eeno
zondige daad van den mensch zelf, zeerze-
ker! maar ook de vrucht van'eene inwer
kende verborgene macht, van Satan.
Vanaf den morgenstond der schepping
staan er twee rijken tegenover elkaar. Niet
maar twee legers van menschen, levende
uit verschillend beginsel, maar twee rijken.
Het Koninklijk der hemelen van God en
Zijnen Christus achter de mannen des ge
loofs.
En het rijk der duisternis van. Satan en
zijne 'trawanten achter' die des ongeloofs.
En ieder van dezen rijken oefent gestadig
een verborgen invloed uit.
Gods Koninkrijk ten goede.
Het rijk der duisternis ten kwade. Het
eerste inwerkende met een kracht der .waar
heid. Het tweede inwerkende met een geest
der leugenen. Ziedaar de verborgene mach
ten, die stuwkracht geven aan' de tweeërlei
beginselen.
Onze strijd gaat nu togen de beginselen
des ongeloofs. Nader nog; in den naam en
de kracht Godes gaat. onze strijd tegen die
machten der duisternis, dio werken achter
en in de tegenstanders.
Dat moet ingezien worden. Dan zullen
we het verstaan, hoe we met eigen wapen
rusting niet toe kunnen, maar de geestelij
ke wapenrusting Gtedr behoeven.
Gewis, Christin/ verwon den Booze. Eu
daarin ligt voor ons de verzekering van de
eindvictorie.
Maar niettemin bezit en ontwikkelt, do
Booze nog eene grootere macht. Zelfs ken
nen we de macht der booze geesten nog op
lange na niet. Er zijn van die verborgene
machten der duisternis, die wc niet kunnen
en mogen naspeuren. In zooverre echter
het licht, der Schrift die duistere machten
ontdekt, behooren we ze te kennen. En zio,
daartoe kan ook dit Schriftwoord van
Paulus dienen, dat we den strijd hebben te
gen de „overheden en machten".
Gij, die de waarheid mint en geloovig
vasthoudt aan het Evangeliewoord! door
dring U zelf van die gedachte, dat d e
61 r ij d gaat tegen die verborgene mach
ten, die als stokebranden werken achter
het woeden der Godvergetenen wereld.
Yoor den menschelijken tegenstander zult
gedan eer geneigd zijn tot medelijden/* dan
tot haat.
Maar in hem en over hem heen zullen
vóór u het mikpunt worden de verderfelij
ke machten en heillooze beginselen des on
geloofs.
Uit de Pers.
UIT HET „DONKERE" ZUIDEN.
Moedgevend, zegt het Fr. D gb 1., wat
Noord-Brabant deed.
Dezer dagen werd, zoo berichtten de bla
den, (wij namen het op in. ons nr. van j.l.
Zaterdag) een bijeenkomst gehouden van
afgevaardigden der gemeentebesturen van
de twintig grootste gemeenten uit deze
provincie.
Blijkbaar oen officieuse samenspreking.
Het doel blijkt uit het vervolg vanhet
bericht:
„Men is daar tot overeenstemming ge
komen inzake den grondslag, waarop het
vraagstuk van den kindertoeslag in de
naaste toekomst uniform kan worden ge
maakt voor alle gemeenten van N.-Bra
bant."
't Geldt hierde ambtenaren, beambten
en werklieden in dienst der gemeenten:
o-ver de gansche provincie gerekend na-
'tuurlijk, een korps van ettelijke duizenden
personen.
Men voelt daar in Brabant blijkbaar dat
de factor „behoefte" wel degelijk van in
vloed behoort te zijn op de bepaling van
het loon.
Maar één gemeente alléén' staat zwak.
Elke gemeente alzonderlijk ook.
Net als dit bij particulieren zoo is'
Want dan zou de eene gemente het kun-
non (reffen, dat ze een zeer hoog procent
ende -andere, dat ze een zeer ïaag procent
van „groote gezinnen" had, waardoor de
eerstbedoelde onevenredig zwaar zou wor
den belast, bn 't gevaar zou ontstaan,
dat een gemeente bij aanstelling op 't aan
tal kinderen ging lettenwat ten slotte
het omgekeerde zou uitwerken van 't geen
is bedoeld!
Het moet gemeenschappelijk
gaan.
Dé „risico", als we dat woord in dit ver
band eens even gebruiken zullen, moet door
allen samen gedragen worden.
Daarover gingen de discussies.
En voorlpopig schijnt men een oplossing
gevonden te hebben, al worden nog geen
bizonderheden gemeld, een „fonds voor
kindertoeslag", waartoe élle gemeentebe
sturen van N.-Brabant zullen worden uit-
genoodigd, hun medewerking te verleenen.
Tevens wil men dan door samenspreking
en samenwerking zien te komen tot een ge
lijkmatige regeling van salarissen en loo-
nen clcr gemeente-ambtenaren en arbeiders.
Men begrijpt hoe we over een en ander
denken,
En het navolgenswaardig achten,
ook benoorden den Moerdijk!
Milde voorjaarswind suist door groenen
de boomen en doet ritselen de nauw ont
loken blaadjes, die schuchter te voorschijn
komen uit de door zonnewarmte openge-
barele knoppen, 't Geboomte werpt zijn
grillige schaduwen in de rustige lanen van
den stillen doodenakker. Alles getuigt van
kalmte en vrede. Jt Is Sabbathsniorgen.
Door een der dichtbeboomde lanen na
dert een eenzame, vermoeide jongeman.
Vermoeidheid naar lichaam en geest ligt
op zijn gelaat uitgedrukt. Met gebogen
hoofd, als torste hij een zwaren last op
den rug, sleept hij zich voort.. Hij heeft
geen oog voor de heerlijke natuur om hem
heen, die luide Gods glorie verkondt, geen
oor voor het liefelijk gekweel van velerlei
vogels, die hun loflied uitschallen, geen
hart om acht te geven op 's Heerea stem in
de natuur.
Daar nadert hij een eenvoudige grafzerk.
Als in stomme smart rust zijn oog op het
„gestorven" onder op den 6teen. Ja, ge
storven, dat was zij, zij, aan wie hij zich
gegeven had met al de liefde van zijn ziel.
Gestorven, voor altijd verloren voor hem.
't Is hem, of alles om hem heen, hem toe
roept: „gestorven". „Gestorven" lispelen
de bladoren. „Gestorven" ruischen hem de
boomen toe. En het gekwinkeleer der vo
gels schijnt hem toe als een bespotting van
zijn ellende, zijn diepe ellende. Voor zijn
geestesoog doemt op een beeld uit het ver
leden, het zonnig verleden, zonder zorg,
zonder smart. Nog ziet hij haar stralende
oogen, vol liefdo naar hem opziend, toen
hij, van haar lippen het „ja" mocht hooren.
Nog voelt hij haar eerste liefdekus. Hoe
gelukkig scheen hem toen het leven, het
lange leven aan haar zij. Alles, lacht hem
tee. Geen wolk verdonkerde -iiog zijn ge
lukszon. Samen zouden ze door het leven
gaan, samenzouden ze genieten van hun
jonge jaren en ten volle beaamden ze het
woord van Schiller:
„O, dasz sie ewig grüne bliebe"
„Die schone Zeit der junge Liebe!"
Maar thans, in kond-gebeiteld schrift,
staat daar voor zijn oog het verpletterende
„gestorven". En in hopeloozc smart werpt
hij zich op de harde zerk. In zijn hart
bruischt en woelt. het. 0pstand6gedachtcn
bestormen hem. „Waarom, waarom?" is do
immer weerkeereude klacht. „Waarom zoo
veel anderen gelukkig en ik zoo diep ramp
zalig?" „O, God, waarmee heb ik dat ver
diend?"- „Ben ik dan zooveel slechter dan
anderen?" „Waarom juist "mij die slag ge
troffen?" „Waarom Heere, waarom?"
En de bittere gedachten nemen toe in
zijn ziel, hand over hand. Zou God dan
waarlijk liefde zijn." Was dat liefde, hem
zijn éen en alles te ontnemen? Was God
dan wel een goedertieren Vader, waar Hij
hem trof in haar, die hem het liefste was
op aarde? Zou God dat doen voor zijn wel
zijn? Neen, dat kon niet zijn. God was
geen liefde. Waarom hem anders zijn lief
ste niet. laten houden? In radelooze ziele-
pijn wringt hij de handen. „O, Heere,
waarom toch, waarom toch? Waarom mij
zoo fel geslagen? Maar geen 6ter der hope
straalt haar vriendelijk licht in zijn troos-
telooze smart. O, kon hij slechts uit
schreien zijn smart, zijn nameloos wee!
Dor de hoogo bogen van het Godshuis
valt het matte zonlicht en werpt zijn veel
kleurige stralen op de hoofden der saam-
gestroomde schare. Op den kansel staat de
eerbiedwaardige, grijze Godsgczant en van
o/oordeJeugd.
ivend Begraven.
XVII.
rootvader kon in Jacques' vreugde
leien, want hij gevoelde zich zoo
dat hij zijn bed niet 'kon verlaten,
e vrees die reeds half verjaagd was,
het hart zijns kleinzoons weer
pilde mail had eenige moeite hem ge-
stellen, hoewel hij voorgaf zich ster-
beter te gevoelen dan werkelijk
eas. 1-Iij had- veel pyn en gevoelde,
sne krachten sneller afnamen, dan
het tot het voorjaar zouden kunnen
att< len. Maar 'hij verborg zijne vrees, op-
Kaïcques het verschrikkelijke van zijn
niet voor den tijd zou gevoelen,
wjaarsdag kwam, en evenals 'met
..est, gevoelde Jacques meer dan ge-
1 ik de akeligheid van hunnen toe-
Zijn grootvader deed alle moeite om
fat op -te beuren, jen tracht e hem -het
t te doen vergeten, door hem ver
uit hat verledene te doen. Hij stelde
op Hat de eerste avond van het jaar een
ig zou*zijn. De eerste kaas werd hij
ïlegenheitö gebruikt, en deze- aten .zij
e v£e3>akkcn aardappelen. Blancliette
j>ü dM feestmaal Biet vergeten. Jac
ques zocht het beste hooi voor haar uit, en
maakte haar met een dubbéle hoeveelheid
zout gelukkig. De dag, die gedreigd had
niéts dan droefheid te brengen, eindigde
pleizieriger, dan menige andere, de onze
twee vrienden- in hunne enzaamheïd had
den doorgebracht.
Helaas, er volgden niet vele zullce geluk
kige dagen meer, en zijn grootvader scheen
zich daarvan geheel bewust, daar hij den
volgenden morgen Jacques vroeg, om pon
en inkt te nemen en de woorden neder te
schrijven, die (hij hem zou dicteeren. Deze
waren als volgt:
„In den naam van God, Amen. Het
kan gebeuren, dat ik van mijne verwanten
gescheiden zal worden, voor ik hun heb
kunnen zeggen wat mijn laatste wil is. Ik
wil geen gewone beschikking over mijn
klein eigendom maken, maar wensch aan
mijnen beminden kleinzoon, Jacques Lo-
pr-az, hier aanwezig, een bewijs van mijne
liefde en dankbaarheid te geven voor a>l de
trouwe zorgen aan mij besteed., en daarom
vraag ik mijnen erfgenamen, indien ilk het
niet zelf mocht -kunnen, doen, hem de vol
gende artikelen te .geven: mij-n Bijbel,
die aan mij-n vader zaliger behoorde; mijn
horloge en mijn zegel,, waarop de eerste
letters van mijn naam gegraveerd zijn. Deze
kleine teekenen van mijne toegenegenheid
zullen, geloof ik, van veel waarde voor
hem zijn, door de warm* en, barteliüke
zijn lippen vloeit de troost des Hemels:
„Mijne genade is U genoeg, want Mijne
kracht wordt in zwakheid volbracht." Zoo
sprak de Heere tot Paulus, nadat deze Hem
driemaal gebeden had om verlossing van
den engel des satans. Driemaal gebeden,
driemaal uit den grond van zijn hart ge
smeekt om- uithelping. Hij dacht zooveel
te meer te kunnen doen in Gods Konink
rijk, wanneer hij slechts van den doorn in
zijn vleesch bevrijd was. Maar God wilde
in zijn wijs bestel anders, En Hij heeft
tot mij gezegd: „Mijne genade is li ge-,
noeg!" Gods genade ons genoeg. Heerlijke,
troostrijke gedachte. Gods onmeetelijke
genade ons genoeg. Ook wanneer wij niet.
zien, waarhenen Hij ons leidt. Ook, ja ook,
als Hij ons dierbaren ontneemt., die we
meenen niet te kunnen missen. Dan komt
God tot ons en troostrijk klinkt het ons'in
de ooren: „Mijne genade is u genoeg".
Zacht sprak de grijze leeraar, en als
druppelen heelende balsem vielen zijn
woorden in de afgetobde, moegepijnde ziel
van den troostelooze. „Gods genade mij
genoeg?" Maar hoe? O, neen, niet voor
mij. O, hóe kan ik zondér je 1 TVaar-
om ook ik niet gestorven?
„Mijn genade is U genoeg."
„Mijn kracht wordt in zwakheid vol
bracht."
Eindelijk breekt daar de dageraad van
Gods ontferming door in dé zuchtende,
zwaargepijnde ziel. Uwe genade mij ge-
genoeg. Langzaam daalt liefelijke rust in
zijn onlustig hart. God had hem getroost,
hem, die meende niet getroost te kunnen
worden. God was gekomen en had tot hem
gezegd: „Mijne genade is u genoeg en
•Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht."
Nu waren verstomd de wilde, woeste
wanhoopskreten en in heilige harmonie
kon hij nu meezingen:
Doch gij, mijn ziel,'het ga zoo 't wil
Stel u gerust, zwijg Gode stil,
IJc wacht, op Hem, zijn hulp zal blijken,
Hij is mijn Rots, mijn Heil in nood,
Mijn hoog vertrek. Zijn macht is groot,
Ik zal noch wank'len, noch bezwijken.
Juni 1920. M. H.
Gemeentezaken.
De gemeentelijke crisismaatregelen.
B. en W. brengen praeadvies uit op
het voorstel van den heer S. Lemar.-, om
tot. opheffing van alle gemeentelijke cri
sismaatregelen, voorzooveel betreft he#
verschaffen van levensmiddelen, *stoffen,
schoenen, enz. over te gaan binnen 30 da
gen na. aanneming van dit voorstel.
In tegenstelling met den heer Leman
achten B. en W. voor de gemeente nog
niet het oogenblik aangebroken, om zich
geheel terug te trekken van het) gbbied,
waarop de gemeente zich beweegt met be
trekking tot de voorziening van levens
middelen en andere levensbehoeften.
Al mogb het waar zijn, dat de verschil
lende artikelen, die de heer Leman op
het oog heeft, tlhans in voldoende hoe
veelheden in voorraad zijn, dat deze
ook tegen billijke prijzen gelevérd wor
den, staat, volgens B. en W., zeer zeker
niet vast, en, al stond dit vast, dan nog
mag volgens hen betwijfeld worden, af
dit in de tegenwoordige omstancLighedéri
het géval zou blijven, indien de gemeente
zich geheel terugtrok.
Geenszins, zoo vervolgen B. erï W., is
het de bedoeling der gemeente, om bij ha-
„ré crisismaatregelen willens en wetens de
concurrent te zijn van een groot gecfeelte
harer inwoners, doch wel moet het de be
doeling zijn, om in de gevallen, waarin
een meer dan behoorlijke winst wordt) ge
vraagd, prijsregelend te blijvbn optreden,
zoolang zulks noodzakelijk zal blijken t&
zijn, om tot verkoop tegen billijke prijzen
te geraken.
De bemoeiingen van het levens-
m i d d el e n b e d r ij f -kunnen niet onder
de gemeentelijke crisismaatregelen wor
den gerangschikt). Het verschaffen van
goedkoop bruinbrood en van een rantsoen
goedkoop e suiker is door het Rijk aan de
gemeenten opgedragen, terwijl het bedrijf
zicli alweder in gevalge opdracht van hefc
"HHjk moet blijven bemoeien met de distri
butie van regteeringsbloem. Voorzooveel
de heer Leman dus opheffing wenscht van
dte hierbédoelde maatregelen is hij met
zijn verzoek aan- het'verkeerde kantoor.
Met betrekking tot den verkoop van
visch van gemeentewege hehtoen B. en W.
bereids hun-meening kenbaar gemaakt in
-hun praeadvies.
De verkoop van klompen en s c h oe-
n e n zal waarschijnlijk een einde nembn,
zoodra" de nog aanwezige voorraad is ver
kocht. Voor het oprichten van een geme-en-
telijken schoenwinkel bestaat, aldus B. en
W-, geen aanleiding, nu de ervaring heef#
TïëTde, die wij elkander toedragen, en die
zelfs de dood niet kan verzwakken. Dit
is mijn laatste wil."
Jacques weende, terwijl zijn grootvader
hem -deze woorden dicteerde, en -toen hij
het geëindigd had, zette de oude man er
zijn wam onder en vouwde het -papier toe.
Toen drukte hij den knaap aan zijn hart en
zeide:
„Stil, mijn zoon! stil! wat God óns zendt
«voeten wij dragen. Sterk uw liart, knaap,
en wees op alles voorbereid. Wanneer ik
webkelijk van u moet scheiden, wees dan
verzekerd, -dat mijne liefde met u blijft."
Jacques trachtte zijne gevoelens te over
winnen, en na e enigen tijd gelukte hem
dit. Zijn -grootvader -leefde nog; hij had nog
de gezelligheid en het geluk vap. zijne te
genwoordigheid; hij mocht nog hopen-op
zijn herstel. De genadige God- eou hem niet
zoo beproeven' Hij zou zijn grootvader la
ten leven, om hem nog eens het voorjaar
te laten genieten -ten minste nog ééns.
Hij zou hem zijn dal en de oude kennissen
nog eens laten wederzien,' en hem door de
onöberingen en pijnen van dezen droeven
winter helpen.
Met deze gedachten,troosttc Jacques zich
en verhief zijn neergeslagen geest in het
gebed tot God, dat deze hoop mocht wor
den vervuld. Intusschen was er nog geen
verandering) in. den toestapd, van de arme
gevangenen gekomen, behalve dat de da
gen lengden.
Sinds lang was er geen ge-luid van bui
ten in de bat gedrongen, zoodal zij geheel
moesten ingesneeuwd zijn. De schoorsteen
pijp, die Jacques gernaak-t had, deed nog
goeden dienst en was.de eenige verbinding
met de buitenwereld.
Wanneer hun klok ware blijven stil
staan, zouden zij niet geweten hebben of
het morgen, middag of avond was. Hei
zwakke licht,.dat door de pijp drong, kon
hun nauweijks doen zien of het dag of
nacht was.
Daartegen, en dit was zeker een voor
deel, dat zij aan dq massa sneeuw te dan
ken hadden, leden zij weinig van de koude
in huti klein vertrek; ook hadden zij fris-
sche lucht genoeg, want de pijp in den
schoorsten, diende om haar dagelijks te
vernieuwen.
Als grootvader nu maar redelijk wel
bleef, als hun levensmiddelen niet geheel
opraakten, als de melk van de geit niet
opdroogde, kon alles nog -met Gods hulp
goed gaan. Ja, zeker, als! Maar God had
bet. in Zijne ondoorgrondelijke wijsheid an
ders besloten, cn treurige dagen wachtten
Jacques.
Het was de derde Januari. De dag was
stil voorbijgegaan; en -hoewel grootvader
weinig gegeten had, klaagde hij niet over
geleerd, dat de bevolking er de voork-'li
aan geeft, ondanks hoogc.re prijzen iutre
schoenen in particuliere win kt? is te kno
pen. Een schoenwinkel zou voor de ge
meente een strop zijn. -
De gemeentelijke verknopingen? van
st o f f e n, zqoals keper, katoen,
flailed en b ed d e 1 a k e n s, in hefc
Waaggebouw eh zoo nu en dan ook in de
Gehoorzaal, blijken nog söeeds van groot
nut te rijn, om de prijzen dier artikelen
op een behoorlijk peil te -houden ver
klaren B. en W. Zij kunnen dus o i. voor-
loopig nog niet* worden geruist en worden
ook door de bevolking blijkens de opgedane
ondervinding nog -steeds tien zeerste op
prijs gesteld. In den kortst mogeliiken tijd
zijn de voorraden, geregeld uitverkocht.
Op grond van een en ander geven B, oh
W. mitsdien in overweging het voorstel van
den heer Leman niét aan te nemen, daar
door als t© kennen gevend, dat de door
B. en W. tot nog toe gevolgde gedragslijn
de juiste is en verder aan hun prudentie
over latend, in hoeverre bij het een of an
der artikel prijsregelend optreden- noodig
is of in den vervolge achterwege kan wor
den gelalen.
Verkooging pensioenen.
Naar aanleiding van verscheidene re-
quesben stellen B. en W. voor over te
gaan tot verhooging der pensioenen.
Waar het Rijk is voorgegaan de pen
sioenen van haar gewezen ambtenaren te
verhoogen aldus B. en W. en waar
reeds in verschillende gemeenten in dien
zin besluiten ziin genomen, daar komü het
B. en W. zeer gewenscht voor difc voor
beeld te volgen.
Wij zijn dan ook van oordeel, dat do
pensioenen verleend aan gewezen v ambte
naren dezer gemeente dienen be worden
vergroot óf door het- toekennen van een
verhoogd pensioen óf door het toekennen
van een jaarlijks vast öe stellen duu-rte-
bijslag, welkte dan onzes inziens percents
gewijze gelijk behoort te zijn aan het be
drag waarmede de andere pensioenen, wor
den verhoogd.
Het ligt voor de hand als basis tie aan
vaarden de rijksregeling, met dien ver-
-stande. dat alle personen gtepensionneerd
vóór 1 October 1917 een verhooging van
40 erlangen en de personen gepension-
neerd tusschen 1 October 1917 en 1 Januari
1919 voor zoover zij gedeeld hebben in de
op 1 October 1917 tot stand gekomen alge-
mefcne salarisregeling een verhooging van
30 Dit verschil is geheel overeenkom
stig de bedoeling van arb. 7 der wet, dat
ook de bevoegdheid om te verhoogen be
perkt in geval de gepensionneerde reeds
voor een deel van de salarisvcrhoogingen
der laatste jaren heeft geprofiteerd, doch
alleen rekening houdb met het geval, dat
het pensioen berekend wordt naar het ge
middelde der 'over de laatste vijf jaren
genoten wedde en niet, zooals ten onzent
het geval is, naar de wedde op heb oogen
blik der pensionneering. Deze verhooging
zou dan, wteder overeenkomstig het wets
artikel op 1 Januari 1920 kunnen ingaan.
Tram Noordwij^ door de stad.
De N. Z. H. Tramwegen verzotekt haar
andermaal concessie te verleenen om met
de tram van- en naar Noordwijk door de
söad. te mog-en rijden.
Bij B. en W. bestaat tegen het ander
maal toestaan van eene tijdelijke afwij
king van de concessie" gehn bezwaar. Voor
het publiek levert het doorrijden der trei
nen van en Noordwijk een grooB gemak
op, terwijl van gegronde bezwarfen ook
niets is gebleken." De opmerking Van een
der leden van de Commissie van Fabricage
dat tramtreinen van dergelijke afmetin
gen, als ëhans door de stad rijden, hc^
verkeer binnen dte gemeente, in het bij
zonder op de Hoogewoerd. in gevaar zou
den brengen, kunnen B. en W. niet
onderschrijven.
Benoemingen sa ontslag.
B. en W. dienen de volgende voordracht
in voor de benoeming van een- onderwij
zer aan de O. L. S. derde klasse No. 6:
1. J. W. van Leeuwen, 's-Gravenhage; 2.
J. B. A. van der Swan, Maassluis, 3. C. J.
Schilling, 's-Gravenhage.
Voorgesteld wordt eervol ontslag te ver-
leen'en aan den heer J. Baak, als regent)
van he# H. G. of Arme Woes- en Kinder
huis; de heer F. A. Schilthuyzen Sr. als
onderwijzer aan de Openbare Herhalings
school voor Meisjes; dan den heer J. D.
Wilschut als le amanuensis aan de H.B.S.
Afwijzend praeadvies inzake ophaaldienst
belastingen en gemeentelijke spaarbank.
B, en W. stellen den Raad voor, af
wijzend te beschikken op het voorstel van
den Keer» Oostveen (S.-D.) tot oprichting
van een ophaaldienst voor de belastingen
en van een'gemeentelijke spaarbank.
pijn, maar was tot aan" den avond opge
ruimd.
Na 'hun eenvoudig avondmaal zat da
oude man in den hoek 'bij den schoorsteen
en spraken zij als gewoonlijk. Opeens werd1
-hij doodsbleek, leunde op eene zijde, en zou
in het vuur gevallen zij-n, indien Jacques,
hem niet ter hulp gekomen was.
De arme knaap gaf een gil van schrik,
en met een inspanning, die bijna boven zijn
kracht ging, -tilde hij hem op zijn bed.
waarop «hij hem zacht neerlegde. Zijn
hoofd, zijne handen on zijne voeten waren
ijskoud.
/Waar ben ik?" zeide de oude man, zijn
pogen opslaande, met een zwakke steen.
„H-oe! in mijn bed?"
„Ja, grootvader", antwoordde Jacques
nog van vrees bevende. „Gij vielt flauw;
waart burten kennis, en ik droeg u hier
heen."
„Gij hebt mij zoo ver gedragen!" ant
woordde de grootvader. „God" zij geloofd,
jou sterkte schijnt evenzeer toé te nemen
als mijne zwakte. Kom hier. mijn zoon, om
hels mij, opdat ik je voor je hulp kan !*•-
danken."
Jacques wierp zich naast zijnen grootva
der neder, en drukte zich toen tegen hem
aan om zijne, liefkozingen te Ontvangen.
Toen schonk hij een glas wijn in, en last
het rijnen grootvader drinken.