eede Blad. aterdag 8 Mei 1920 P |fan mijne jonkheid op Ut, uw knecht, n>i vrees den Hecre an mijne jonkheid op. 1 Koningen 18 12b. is een onschatbare zegen, indien liet eerst op rijper jaren tot de za- kencle kennis des evangelies, ko- zocdat wij alleen het overschot levens aan den Heere onzen"God cn toewijden, maar indien-de gou- ijn der genade door al onze jaren van onze prille jeugd af aan tol grijsheid toe, en wij met Obadja n belijden zonder ons op di:o gena- verhoovaardJigen: „Ik, uw knecht, •ees den Heere van mijne jonk- )p." aan een ieder wordt dit voor- geschonken. Veter leven heeft rlei tint- De jougd-janen zijn bij reen, in het licht van Gods aan gezien, donker gekleurd omdat oole slagschaduw der zonde er al aar over heen ligt. dan aan liet einde,- wanneer men, gesteld door den dienst der we- n tot hooger ernst gekomen, door genade de knie voor den Man van en leert buigen, ja. dan wijkt do we tint en licht a ties no - op, ter- ie-t boetvaardige hart troost vindt gedachte-, dat hoer! dat schuldige en wel niet ongedaan gemaakt, dan toch toegedekt wordt onder jmharli'gheid Gods. danken hebben wij ongetwijfeld [eere, dat de mensch, nu oud zijn- di nog opnieuw geboren lean wor- :n een slecht begin een goed' ein- n hebben. r er blijft in zulk een leven dan ien zekere tweoheifct die het «in- verzwakt. En ofschoon ook do ekeorrle zeker mag zijn van do fer heiligen in hét licht, hij zal •ste zijn om te-betreuren, dat er éénheid in zijn bestaan was en ven zooveel voor Gd verloren jar Itfe. denke over cl'e begeerlijke een- och niet- te licht. Zij is bij alwat moet zijn, zelfs onmisbaar, één g etse-i moet de torenklok hl hij haar helderen klank over n beemd doen golven om den h op te roepen naar' het huis des of ook kond te d'oen van den één weefsel moot liet kleed zijn, aarlijk tegen ruwe rukken be is en straks niet in flarden uit- ic-üeurd wordt- zoo moet ons leven ook niet idruk van twee aan elkaar go- stukken ma-ken, doch .is het ln- ■lieid voor onze kinderen begeer- na jaren.het woord' van Obadja lippen te kunnen nemen: „Ik, jpcht, nu vrees, den lleere van jonkheid op.", I lja's voorbeeld toont er ons do 0 khed van. 1 ekleod.de als hofmeester een aan- te betrekking aan 't Jiof van ko icfrab, die het er met zijn gema- 6el op gezet had den dienst van aren God ten onder te brengen- duidelijk, dat zulk een vorst, den Ti hofmeester mej, in zijn pales zou hebben, indien hij hem niet »td had als een man, op wien men kon bouwen, en die -zijn plicht uitengewone nauwgezetheid vol- 13 IA i, it- nu niet de zegen van vroege uclit, dal er mannen dcor ge worden op wie men zich verla- n als op zich zelf, man non bjj vrceze des Heeren een krach i zijn tot toewijding en trouw :n in aanbevolen werk; en van wie nnelijk is dat zij in hun meesier ere dienen, aan wien zij een- Ofïokenschap over hun levenstaak uldigd zijn? ge godsvrucht maakt menschen focrdeJeugd. ïvend Begraven. bo' r uTf. sTuIc, "die den ontfetobvl^cri en zelfs den we derpari ij de rs achting en eerbied afdwingen, zoodat zij hen ze ker niet om, maar ondanks hun vrceze Gods liet beklecden van verantwoorde lijke posten waardig keuren- Zoo wordt de Vader in dc hemelen verheerlijkt door de goede werken, die als vrucht der genade het kenmerk zij ner kinderen zijn. En daar komt dan nog bij, dat zij die van der jonkheid op aan den dienst des Iieercn gewend zijn, in later jaren de steunpilaren worden van liet. koninkrijk Gods- Zie het maar weder aan Obadja. Toen koning Aohab 'in don hongers nood als een verstokt materialist slechts hart voor dc paarden en muilezels had cn weide voor ze ging zoeken, terwijl hij tevens de profeten Godi» zocht uit to roeien, toen verborgde Obadja honderd van d e mannen Gods in twee spelon ken er behield hen van zijn eigen tafol in het leven. Hierdoor verzekerde hij dc toekomst van het koninkrijk des Ilceren en bleek hij oen zin! fc zijn om de bedreigde zaak van het heilige te schragen. Wij hebben in kerk cn y>lk ook zulke dragende zuilen van noodo, al is er geen Ach ah die ns vervolgt. Ma,ar die steunpilaren verschijnen niet onvoorbereid in 't müdlden der we reld. Zij worden langzaam opgebouwd bil hen, die in oprechlheildi mógen be tuigen: „Ik. uw knecht, nu vrees den Heere van mijne jonkheid op". G. J. J. K. Voor onze Vrouwen. Wfij willen ditmaal hst woord geven aan Ds. Sikkef. -de bekende predikant uit de hoofdstad, die in Patrimonium belangrijke opmerkingen maakte over de taak van de vrouw in het maatschappelijk leven. Wij vertrouwen dat onze lozcressen hiervan met veel belangstelling kennis zullen nemen. De schrijver acht het dringend .noodig da: de vrouwen en meisjes, óók d;e thuis leven en hun mooie werk doen, oog cn hart krijgen voor 't groote lovensgobeuren op maatschappelijk ter rein. l.Gcd heeft 't leven zoo gemaakt, nie mand kan dit veranderen, dat het vrouwen leven arm zou ziju zonder het mannenleven, maar dat ook vooral 't mannenleven arm is zonder 't vrouwetóeven. JVliaimsn en vrouwen, vrouwen en mannen, komen er zonder elkaar nooit. Atleeu samen kunnen ze echt verstaan, en kunneu ze goed en recht staan .tegenover de diugcij. Daar za! in 't grooie geb:uren in de toekomst wat over te doen komen, over dat samen-ma »- ncn-en-vrouwleven voor 't grooie menscbcnte- ven! Ook over 't Christelijke mannen-cn-vrou- tveiflcveiksamea Hier komt nog wat bij. Ik weet heel wet, dat moeder-de-vrouw op de penning is. En dat moet ze ook wei, als ze goed zat huishonden. Deuk maar aan de vrouw in de gelijkenis, die één van haar penningen verlo ren had, geSik de man zijn schaap, tk weet heel wel, da? de vrouw er naar uitziet, of er niet wat meer geld kan inkomen; zij weet ook zoo goed, hoeveel gr welt noodig is. Ik weet ook heel wet, dat meisjes en vrouwen in maatschappelijk werk wal gevoelig zijn voor hun loon; cn dat ze er over 't algemeen keurig voor zorgen, en 't ze ker niet minder zorgvuldig besteden dan de mannen. Maar ik weet ook, dat de vrouwen en meis jes, naar hun bizondere begaving van God. hun harte-bescbaving, ten slotte en in eigentijken zin niet alleen en niet allereerst om "het loon. om, het geld en goed, om de uiterlijkheden wer ken Voor hen staan de hoogere levensschatten hooger. 't Is hun toch ten slotte om *t leven zetf te doen, om 't leven eu 't geluk, om de menschen en het niensch-zijn. iDe vrouwen en meisjes moeten er geziekt en hart voor krijgen dat 'f in de groote levensbe roering. in de sociale werddbewegnng volstrekt niet maar alleen gaat om de productie of voort brenging cn om de distributie of verdeeling. van de aardsche goederen, om geld en goed, maar allermeest om de menschen. Om wat de men schen zullen zijn en worden. Om hoe. de men schen zullen leven en werken. Om wat er met de menschen gedaan wordt en wat menschen zuilen doen. Om heel het zijn en het optre den. het doen en laten" cn samenleven van de menschenwereld. De vrouwen et» meisjes moeten zien en voe len en „overleggen ,n haar hart", dat de groote sociale beweging óver "t nfenscherf&v'én en Over de menschen in 't leven beslissen zal. Dat wij,- Cöristen-meBScren daarem, wij allen óók de vrouwen naar liuti blzoiidere gave eu roeping van God. hier eenjrooge en heilige Christelijke taak en plicht hebben te vervuilen. En dat de mannen hier hebben een mannentaak en een mannenplicht.- De Christen-vrouwen en meisjes rnoeten er van hooren enJ weten en 't verstaan en, broeden in hun harten, wat er toch maatschappelijk in dc wereld gebeurt; en dat het hier gaat om dc mensahen, èu daarbij allereerst om de man- ixn. Om de eigen mannen, der vrouwen, en om 'de toekomstige mannen der meisjes aller eerst; om hun vaders en broeders cn zonen. Maar ook, zóó moeteja echte vrouwen ge- voeften, om of dc mannen, al ziju zij, vrouwen, niet met die mannen getrouwd, en al ziju zc er geen moeders of zusters van. De vrouwen en meisjes moeten waken en bidden, hoeden, en keuren. Hun hart zeggea over het "gebeuren. Ook vooral om de mannen. Zij moeten gevoelen, en zeggen, zooals vrou wen dat alleen kunnen doen, dat de mannen afllereerst sociaal moeten ieeren, en denken, en verstaan, en doen, Christelijk-sociaal. Dat de mannen lezen en weten moeten. 'Dat de mannen er zich voor vereenigen en jprganseeren moeten. Dat de mannen er van hun geld voor moeten geven. Contributie moeten geven van hun u- komsten, zoo goed als huishuur en huishoud- geld. Dat de mannen hun Christellijk-sociate ver gaderingen -moeten meemaken Dat de mannen naar hun Christelijke vak- veraemging moeten. Dat de mannen daar mannen moeten zijn. Voor hun loor. en werkcontract. Maar ook voor hun. ChristcHjk-sociaie levensroeping. Dat de mannen daar mannen moeten zijn, die voor '-t Christeüjk-socia'te leven leeren wa ken en zorgen zoo goed als voor'hun gezin. (Maar dat de mannen als -mannen daar dan ook Christe«-mannen moeten zijn, die hun Christen-eer stellen boven hun vleeschelijke strijdkracht en als 't moet, boven hun geldelijk voordeel Christen-mannen, die onder de he-i'ge banier van denl Christus, als mau- neu-helden, zoo 't moet, uitkomen in hun Chris- ten-mannen-rocpüig voor 1 sociale mensriien- ■feven. Rijpere Jeugd. {Ingezonden.) II. Wezen wö in een vorig artikel op de morcele gevaren, die onze .antellec-t.uee- le" jeugd bedreigen, thans wenschen v/c te spreken o«ver de invloed van de moderne lil watuur op dc karaktervor ming der jeugd- Om hierover een ecnigszins objectief, zuiver oordeel te vellen, doen we goed ons in te denken, hoe de geestelijke gesteldheid, van het jonge meisje en van den jongen in de puberteitsjaren is. In onze kringen worcU nog al dikwijls te veel geschermd met denkbeeldige gevaren; worden ou deren dikwijls opgeschrikt door sensa- -tioncel-modome uitspraken van nieu were schrijvers, en vraagt men zich tc weinig af, of die Uitspraken op zichzelf ook werkelijk als 'zoodanig, door onze jeugd zullen worden opgevat. En al is hel waar, dal 'in zulke on-ohritstelijke, meestal phanlheislisch getinte uitingen dikwijls -oen gevaar verborver; ligt, toch meenen we niet al te haastig met ons oordeel bc moeten zjjn, ook in deze. Dan zou or eon anchor, grooter gevaar ontstaan: dat we dat jonge, ontluikende leven in z'n bloei gingen forcceren, het iels „opleggen" in plaats van het te „leiden" en -een"plant, die krachtens haar natuur in een bepaalde richting groeit moet veeleer daarin geleid wor den door vasten steun, -dan d'at een verkeerde leiding het geheel zou scheef- trekken. Spreken we dus over de lengd, dan denken we aan den jongen, do H. B. S er diie al meent alle-vragen te kunnen oplossen, het leven te doorzien in al zijn geledingen, de jongen, die in z'n vlegeljaren ïs, gedichten maakt- en al lures heeft om verliefd te worden^ Dan denken wc aan het meisje, met dé blonde vlecht nog op d'r rug, de school- baokfish, de altijd giechelende en gnuivende, d?e ellenlange brieven en dagboeken schrijft, er „eeuwige vriend schappen" op na houdt, en au-fond van iedereen en van alles even goed, en oven mooi denkt- Alle twee dus jonge lévens, die zich de wereld diroomen ais een tooverpa- leis, vol harmonie, en die hun Godsbe grip. waar ze thuis van hoorden wil len gcreaÏÏsoerd z'en in de menscïïen, in de -wereld, in elkaar. Zij begrijpen nog -'aiels van te „struggle lor life', voor hen bestaan die moeilijke levensverhoudingen nog niet, zij kennen niet de zorgen en de broodvraag. En is het voor-ons, ouderen ook geen grooie levenswaarheid, dat we God eerst loerden zien buiten en boven de wereld v-orheven,maar nochtans in de wereld inwerkend, toen zielen nood en ziclezorg ook aan onze deur aanklopte? Toen wc ons „De Profundus" moesten leeren zingen? Zoo ook dat jonge hart. Wil dan z'n 'God vinden, dan zal het ook vroeg of laat voor 's levens biltere desillusie ge steld worden. Dan zal diioheele stralen de zonncwereld voor hem verdonkeren moeten, evenals de wolk 't zonlicht op- vaagl. En menig tactvolle vader of moe der heeft mei zorg en met angst gade geslagen het oogenbhk waaróp hun kind alleen zou moeien staan mei. zijn verdriet - om God' te Vinden. En juist in de puberteitsjaren, de jougdjaren van bewustwording van eigen levensinhoud, voltrekt fflêli dat gevaarlijke proces. Dan zijn de uitingen der jeugd hel heftigst, omdat er te veel met hun idealen wereld iu botsing komt. Hoeveel ouders zijn er die zoo hun kind begrepen hebben? O, weliswaar doen er zicli dan vcc-1 moeilijke vragen op- En in -verband hiermee is het goed. dat we een oogen- blik stilstaan bij den in vlood dér mo derne lüera.luur op onze jonge men schen. In onze moderne literatuur, die niet op Christelijken bodem bloeit, is öen hopelooaé armoede, een schreiende le vensleegte- Het -zou ons le ver voeren daarvan een verklaring o-p le sporen. Als een droeve werkelijkheid, waarmee we te rekenen hebben, doet zich die le- vensmatheid aan ons voor. En liet erg ste is in die literatuur: de fijne ontle ding, de nauwkeurige uitpluizing, om tc weten, waarin die onvoldaanheid be slaat- Als wilde men daarin de remedie zoeken voor de tyvaal .van licfdcs-ar- moode. Want dat is de oorzaak van die groote levensdepressie. Een modern fransch schrijver, zei het zoo scherp- juist: „rner- is te zwak om hef te heb ben- -" En wij voegen er aan toe, „om dat men God mist, Christus met kent." En nu gelooven wij, dat het ^gevaar in de moderne literatuur ligt in go zelf ontleding, in de uilrafetëng van de-cari- catuur die de mensch zichzelf maakte, toen hij 't beeld Gods schond De boeken ran FrecT. van Eeden, van Ina Boudier—Bakker, van Jeanne Roij- neke van Sluwe, Annie Salomons en anderen, zijn daarom voor jonge men schen zoo gevaarlijk, omdat ze hen hun idealen- wereld ontnemen, hun loo- verpaleis doen ineenstorten. Gevoelig als hel jonge hart is. voeil het in ando- rer levens-verbrokkeling direct aan eigen levcnsgebrokcnlieri En de twijfel komt. Aan zichzelf. Aan God;. Vandaar soms bij jonge menschen die heftige reactie legen wat hen thuis, als „levenswaarheid'' werd meegege ven. De oorzaak hiervan ligt ~dat het jonge hart. twijfelt aan zichzelf. .En juist ü&e twijfel houdt hen tegen te gelooven. Lief le hebben. Nee.n, wij- gelooven niet, dat de ge maakte uildrukkinfen van Kloos en v.n Perk. die uitroepen, dat de God heid in hun hart woont, in de eerste plaats het jonge hart, zullen verblinden. ITet'ïs nog te jong om er die portee van te begrijpen. En schermt liet o-r mee, welnu, zou er ook niet veel „pose" bij gevonden worden? Die dingen gaan wel over, wanneer zij iets ouder worden. Deze uitdrukkin gen worden nog teveel gebruikt als wa penen, .waarmee men in één slag de lieele nieuwere literatuur wil verslaan, en is het niej, te begrijpen, dat-het meis je of do jongen, diie dc zin der gemaak te woorden niet snapt, ook onverschil- ti'g staal tegenover de wapens ae.lf? En een 'normale jongen, of een nor maal meisje verveelt op den duur oo-k dc Louis Coupe-rus-litcraluur. Bij hc.n bruist hel liefdevolle jonge leven neg tc spontaan, dan dal het aangetrokken zou 'worden dioolr -het blasé-gesplirijf van Neerlands groots ten fat- Al ontken nen wc zxeker niet liet gevaar dal ligt in de perverse stijlverfijning van den aulcur van .Clina Vere". Het groote gevaar blijft ons in zens r'ggen Tn "de zWsontfedings-l' fora tuur. Wftnt dat spreekt tot het jonge hart. in zo* ver het hem bewust maakt. in houd van eigen leven. En als de jon gen, of het meisje, z.eh dan veria'cn begint to voelen, zonder God. cn het vindt geen steun bij ouders, d c het kind o zoo dikwijls nog „kwalijk ne men'', dat liet geen God heeft, wie zat dar: helpen? Wij gelooven dat hit r een «eer groote paedagoglsche vraag nog \roal op bt> anlwoording wacht- Maar hierover een volg» ndc keer- Goeds woorden. De dagen van dezen tijd zijn weinig en kwaad, vol van smarten en bezwa ren; daarin toch wordt de mensch door veel zonden, verontreinigd, in vele drif ten verstrik!, door vele verschrikkingen benauwd, door vele zorgen geprangd, door vele nieuwigheden omgeroerd, in role ijdelheden verwikkeld, (Foor velé dwalingen ingesloten, door veel -arbeid afgesloten, door verzoekingen be zwaard. door genietingen ontzenuwd» door gebrek gekweld. Kort is de glorie, die door menschen g.geron of ontvangen wordt. Alle glo rie ron deze wereld is alloos van droef heid vergezeld. Wie. al zijn hoop op God gevestigd heeft, kan niet bewogen worden door den mond van prijzende menschen. Want ook zijzei ven. dié vleiend spreken, zie. zij zijn allen niets, want zij zullen vergaan met hot geluid hunner woorden, maar de waarheid des Heeren blijft in eeuwigheid Thomas Kempis. RECHTSZAKEN. Mishandeling met docdelijken afloop. ZUTPHEN. 5 Mei. Heden sfond voor *3 rechtbank alhier terecht E. D.. >e Epc, ter zak;, dat hij op 31 Möart 1920 in de gemeente Epe Gerrit Jan Puit 'heef; mishandeld, door deze moedwillig en gewelddadig een slag lege;; het h-oofd toe te brengen, ten gevolde waarvan een bloeduitstorting in de schedetholte var. den getroffene is ontstaan, waaraan Fuit is ovcrle- ueit Beklaagde bekende, van de Markt komende, dcu 72-jarigen Fuit achterop te zijn gefietst. Fuit ging niet voor beklaagde -op zij en de laatste reed toen Fuit aan en kwam -te vallen. De verslagene heeft toen den beklaagde uitge lachen en gezegd: „lk wou, dat ie dc beenen trad gebroken". Beklaagde is toen driftig ge worden en heeft Fuit een vuistslag op het hoofd gegevgn. De verslagene zakte volgens omstanders direct in elkaar en was dadelijk •dood. De officier van justitie eischte tegen bek!., die <fri03 keeren veroordeeld is wegena misiian- óe?j»g, een gevangenisstraf van een jaar met aftrek van preventieve hedi-teniS. Wel is hier ongelukkig toeval in aanmerking te nemen, om dat de verslagene welïcht beschonken was, maag beklaagde is niettemin voor iic; feit aan-» sprafcelijk le s'.eiieis. Jhr. mr. C. C. de Jonge, die beklaagde ver dedigde, vees er op dat deze een driftig nua is. -die op het oogeufctik van den doodslag boos werd. omdat na de aanrijding de verslagen© hem 4iog uitlachte, toen hij -viel cn h. m schade was toegebracht. Opzet tot doodslag is uitge sloten. Spr. vroeg beklaagde's veroordeeling hoogstens tot één of twee maanden gevangenis straf, ook met i et oog op beklaagde's gezin. Uitspraak over 14 dagen. De moord op Korporaal Vos. 'Voor de Arnhemsche rechtbank diende giste ren de tragische zaak betreffende den moo^d op den 19-jarigen korporaal Vos uit Deventer. Ais beklaagde stond terecht de 25-jarige A. S.. ter zake van diefstal en geweldpleging den dood ten gevolge hebbende. Mpn herinnert zich het Jot van den jongen mi litair. die in den avond van 31 Augustus jl. zijn ouders, bij v,ie hij zijn verlof had doorgebracht, verliet en zich per rijwiel naar zijn garnizoen in de Harskamp begaf. Te Apeldoorn zouden ecu paar kaméraden zich bij hem aansluiten. Zl! hadden zich verlaat en Vos zette alleen zijn tocht naar liet kamp voort: nooit is hij daar aangekomeia In een zeer eenzame streek van de Vekiwe is hij het slachtoffer geworden va een 'aaghartige aanranding. Eerst in het einl vair October vond mei» zijn lijk in een loop graaf ouder zand bedolven; de dieren van het veld hadden het vleesch afgeknaagd en !:et ge laat onherkenbaar doen worden. De gedane nasporingen in de onbewoond! streken bij de Harskamp leidden tot de oa:« dekking van een man van verwilderd uiieriijt^. gekleed in een lange ni:ïha:re jas, d:c in dez* VI. i mob ton wij (trachten er iets op te. om het te doen", antwoordde de der bedachtzaam: „het luik ais van voor ons. Denk slechts Jacques, er opnieuw een stormwind kwam, II wij dadelijk het luik sluiten, en 1noch sneeuw zoude ons hinderen. 11 iden hier warm beschut zitten, hoe storm boven ons zou woeden. „Zeg i kan-je klimmen, in de boomen nn^0 ..O ja, grootvader", antwoordde [Hl ap onol: mijne kameraadjes zeiden lat ik de beste klimmer van hen aar wat helpt ons dat? de schoor- goc-n boom". maar ik zag ergens in den stal an?on dennenstolc als wij dien eens tchten". 'fs klapte in zijne handen, is een 'heerlijke inval, grootvader!" p.wannt' r dc Btok -slechts lang ge- °m het einde te bereiken, kan ik l". raai jenden weldra den stok; hij. was ier- Jan de arm van een man, en met Jedekt, zoodait hij een ruwe opper-. „Dat zal het klimmen gemakkelijk maken, zeide Jacques vroolijk, „als wij hem in den schoorsteen kunnen krijgen!" „Wij molden probe eren zeide grootvader, en zij begonnen, zonder uitgiet, te werken. Hij nam den stok aan het eene en Jacques aan het andere einde, en brachten hem zoo in de keuken. De moeilijkheid wau, zooals Jaiques gezegd had, hem in-den schoor steen te krijg' n, daar de schoorsteenmantel vrij laag was; maar na oenige pogingen slaagden zij er in hel te doen, daar de paal kon gebogen worden, zonder te berken en eindelijk steunde Jacques hom, tegen den binnenmuur van den schoorstteten. Hij was lang genoeg, en kwam een eind boven den schoorsteen uit. Jacques klom weldra in den schoorsteen, den stok met handen en voeten omvatten de, vlug als een eekhoorn. Hij had een stuk touw om zijn middel gebonden, om een spade naar boven te trekken. Iu een paar minuten bereikte hij den top en trok den schop naar zich toe, waarmede hij de sneeuw wegwierp en een vrije plaats om op te staan maakte. Toen dat gedaan was, stapte hij op liet dak, vanwaar hij het om liggende land kon overzien. Jacques zag dadelijk, dat de sneeuw wel drie voet op het dak lag. Om de hut lag zij veel hooger, en was zonder twijfel, zoo als de grootvader gezegd had, door den harden wind opgewaaid; de sneeuw had een'wederstand in de hut gevonden, en iedere bui had zich daar tegen opgehoopt. Ilier echter lag de sneeuw niet alleen in eene groote massa; eene groote hoeveel heid was in lcortén tijd gevallen en zij lag eenige voeten hoog op den grond. Zoover de knaap kou zien, geleek alles op een wit laken. De bergtoppen en de helling naar de sparrebosschen, die een ver ier uitzicht in de dalen verhinderden, de heuvels van ver cn nabij, alles was in eenen witten mantel gewikkeld, en men zag niets anders tusschen deze verblinden de Witheid, dan de toppen der sparreboo- mcn. Menige boom was gebroken en met een laag sneeuw bedekt. De wind waaide, nog hevig uk het noorden, en zijn adem was ijskoud en be vriezend. De lucht was met donkere wol ken bedekt, die als op, vleugelen voort»ij trokken. Door de openingen vielen de stre len der zon hier en daar op het uitgestrek te witte veld. Jacques vond dit gezicht zeer schoon en •zou zeker langer gebleven zijn, indien Üe koude hem niet gehinderd had. Terwijl liij van zijne hooge standplaats, zijnen grootvader beschreef wat hij zag, klapperden zijne tanden van de koude, zoodat de oude man hem raadde zich wat te haasten. Vlug, Jacques!" riep hij hom tóe „in plaats van tot een ijskegel te bevriezen, terwijl je het uitzicht bewondert, was het beter, wanneer je de sneeuw van het dak wegruimdet, en het luik schoonmaakt et. Dat zal je ver warm maken .en ons beter tot ons doel brengen." Jacques stemde toe, dat het beter was te werken, dan te beriezen, en nam den schop ter hand. Hij bemerkte echter spoedig, dat het werk niet gemakkelijk was. Nadat hij een half uur gewerkt had, slaagde hij er in, he-t luik van de sneeuw te ontruimen, en een blijde- uitroep; meldde zijnen grootva der, dat hij het gevonden had. Het eenige wat hij nu te doen had, was het te openen en te sluiten. Dit was gauw gedaan, door middel van het touw, zooals het luik vroeger open en toe ging. Jacques had het touw slechts odor een der rollen te trekken, om het behoorlijk vast te maken, en het andere einde zijnen grootvader toe te werpen. Wanneer hij aan het touw trok, ging het luik open; warneer hij liet 1 sliet, was dit zwaar ge noeg, om van zelf dicht te vallen. Toen dit eenige malen hertiaald was en zij zeker waren dat alles in orde was, kwam Jacques weer in de hut. dat ge makkelijker ging. dan naar boven te klim men. De grootvader zag nu. dat de kleedoren van den knaap doornat van do sneeuw wn- rsn. Ilij had gcene anderj om aan te doen, daarom moest eenige voorzorg genomen worden, dut hij geen koude zou vatten. Zij staken spoedig een vuurtje in den haard aan, het luik een beetje open laten de, om den rook een uitweg te geven, en Jacques moest in den warmsten hoek van den haard zitten, opdat zijne kleederen ge heel zouden drogen. Grootvader zat naast hem, en zoo brachten zij het grootste deel van den dag door. Wat zij het onaangenaamste en zeer, lastig vonden, was het gemis van licht. Het flikkerende vuur van tien haard, gaf een onzekeren gloed, die hunne »ogon verblindde, zonder dat zij iets kwiCen on derscheiden. Maar hun voorraad olie was zoo gering, dat zij de lamp niet durfden aanstoken, uit vrees haar te gauw te verbruiken. Slechts wanneer z.ij de geit gignen mel ken, gebruikten zij haar eenige minuten. Wanneer deze noodzakelijke bezigheid verricht was, werd zij uitgedaan, out waren zij weder genoodzaakt in donker te zitten, daar het licht van liet vuur een slechte plaatsvervanger was voor het lamplicht. Jacques vond dit zeer vervelend en deze dag scheen r .1 te eindigen. Misschien >.ou de lijd sneller zijn voorbip geguan, wanneer, hij zich met iets lutd be-» ziggehotuden, a (Wordt vervolgd,} J

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1920 | | pagina 5