eede Blad.
aterdag 8 Mei 1920
P
|fan mijne jonkheid op
Ut, uw knecht, n>i vrees den Hecre
an mijne jonkheid op.
1 Koningen 18 12b.
is een onschatbare zegen, indien
liet eerst op rijper jaren tot de za-
kencle kennis des evangelies, ko-
zocdat wij alleen het overschot
levens aan den Heere onzen"God
cn toewijden, maar indien-de gou-
ijn der genade door al onze jaren
van onze prille jeugd af aan tol
grijsheid toe, en wij met Obadja
n belijden zonder ons op di:o gena-
verhoovaardJigen: „Ik, uw knecht,
•ees den Heere van mijne jonk-
)p."
aan een ieder wordt dit voor-
geschonken. Veter leven heeft
rlei tint- De jougd-janen zijn bij
reen, in het licht van Gods aan
gezien, donker gekleurd omdat
oole slagschaduw der zonde er al
aar over heen ligt.
dan aan liet einde,- wanneer men,
gesteld door den dienst der we-
n tot hooger ernst gekomen, door
genade de knie voor den Man van
en leert buigen, ja. dan wijkt do
we tint en licht a ties no - op, ter-
ie-t boetvaardige hart troost vindt
gedachte-, dat hoer! dat schuldige
en wel niet ongedaan gemaakt,
dan toch toegedekt wordt onder
jmharli'gheid Gods.
danken hebben wij ongetwijfeld
[eere, dat de mensch, nu oud zijn-
di nog opnieuw geboren lean wor-
:n een slecht begin een goed' ein-
n hebben.
r er blijft in zulk een leven dan
ien zekere tweoheifct die het «in-
verzwakt. En ofschoon ook do
ekeorrle zeker mag zijn van do
fer heiligen in hét licht, hij zal
•ste zijn om te-betreuren, dat er
éénheid in zijn bestaan was en
ven zooveel voor Gd verloren jar
Itfe.
denke over cl'e begeerlijke een-
och niet- te licht. Zij is bij alwat
moet zijn, zelfs onmisbaar,
één g etse-i moet de torenklok
hl hij haar helderen klank over
n beemd doen golven om den
h op te roepen naar' het huis des
of ook kond te d'oen van den
één weefsel moot liet kleed zijn,
aarlijk tegen ruwe rukken be
is en straks niet in flarden uit-
ic-üeurd wordt-
zoo moet ons leven ook niet
idruk van twee aan elkaar go-
stukken ma-ken, doch .is het ln-
■lieid voor onze kinderen begeer-
na jaren.het woord' van Obadja
lippen te kunnen nemen: „Ik,
jpcht, nu vrees, den lleere van
jonkheid op.",
I lja's voorbeeld toont er ons do
0 khed van.
1 ekleod.de als hofmeester een aan-
te betrekking aan 't Jiof van ko
icfrab, die het er met zijn gema-
6el op gezet had den dienst van
aren God ten onder te brengen-
duidelijk, dat zulk een vorst, den
Ti hofmeester mej, in zijn pales
zou hebben, indien hij hem niet
»td had als een man, op wien men
kon bouwen, en die -zijn plicht
uitengewone nauwgezetheid vol-
13
IA i,
it- nu niet de zegen van vroege
uclit, dal er mannen dcor ge
worden op wie men zich verla-
n als op zich zelf, man non bjj
vrceze des Heeren een krach i
zijn tot toewijding en trouw :n
in aanbevolen werk; en van wie
nnelijk is dat zij in hun meesier
ere dienen, aan wien zij een-
Ofïokenschap over hun levenstaak
uldigd zijn?
ge godsvrucht maakt menschen
focrdeJeugd.
ïvend Begraven.
bo' r
uTf. sTuIc, "die den ontfetobvl^cri en
zelfs den we derpari ij de rs achting en
eerbied afdwingen, zoodat zij hen ze
ker niet om, maar ondanks hun vrceze
Gods liet beklecden van verantwoorde
lijke posten waardig keuren-
Zoo wordt de Vader in dc hemelen
verheerlijkt door de goede werken, die
als vrucht der genade het kenmerk zij
ner kinderen zijn.
En daar komt dan nog bij, dat zij die
van der jonkheid op aan den dienst des
Iieercn gewend zijn, in later jaren de
steunpilaren worden van liet. koninkrijk
Gods-
Zie het maar weder aan Obadja.
Toen koning Aohab 'in don hongers
nood als een verstokt materialist slechts
hart voor dc paarden en muilezels had
cn weide voor ze ging zoeken, terwijl
hij tevens de profeten Godi» zocht uit to
roeien, toen verborgde Obadja honderd
van d e mannen Gods in twee spelon
ken er behield hen van zijn eigen tafol
in het leven.
Hierdoor verzekerde hij dc toekomst
van het koninkrijk des Ilceren en bleek
hij oen zin! fc zijn om de bedreigde zaak
van het heilige te schragen.
Wij hebben in kerk cn y>lk ook zulke
dragende zuilen van noodo, al is er
geen Ach ah die ns vervolgt.
Ma,ar die steunpilaren verschijnen
niet onvoorbereid in 't müdlden der we
reld. Zij worden langzaam opgebouwd
bil hen, die in oprechlheildi mógen be
tuigen: „Ik. uw knecht, nu vrees den
Heere van mijne jonkheid op".
G. J. J. K.
Voor onze Vrouwen.
Wfij willen ditmaal hst woord geven aan Ds.
Sikkef. -de bekende predikant uit de hoofdstad,
die in Patrimonium belangrijke opmerkingen
maakte over de taak van de vrouw in het
maatschappelijk leven.
Wij vertrouwen dat onze lozcressen hiervan
met veel belangstelling kennis zullen nemen.
De schrijver acht het dringend .noodig da: de
vrouwen en meisjes, óók d;e thuis leven en
hun mooie werk doen, oog cn hart krijgen voor
't groote lovensgobeuren op maatschappelijk ter
rein.
l.Gcd heeft 't leven zoo gemaakt, nie
mand kan dit veranderen, dat het vrouwen
leven arm zou ziju zonder het mannenleven,
maar dat ook vooral 't mannenleven arm is
zonder 't vrouwetóeven. JVliaimsn en vrouwen,
vrouwen en mannen, komen er zonder elkaar
nooit. Atleeu samen kunnen ze echt verstaan,
en kunneu ze goed en recht staan .tegenover
de diugcij.
Daar za! in 't grooie geb:uren in de toekomst
wat over te doen komen, over dat samen-ma »-
ncn-en-vrouwleven voor 't grooie menscbcnte-
ven! Ook over 't Christelijke mannen-cn-vrou-
tveiflcveiksamea
Hier komt nog wat bij.
Ik weet heel wet, dat moeder-de-vrouw op de
penning is. En dat moet ze ook wei, als ze goed
zat huishonden. Deuk maar aan de vrouw in
de gelijkenis, die één van haar penningen verlo
ren had, geSik de man zijn schaap, tk weet heel
wel, da? de vrouw er naar uitziet, of er niet wat
meer geld kan inkomen; zij weet ook zoo goed,
hoeveel gr welt noodig is. Ik weet ook heel wet,
dat meisjes en vrouwen in maatschappelijk werk
wal gevoelig zijn voor hun loon; cn dat ze er
over 't algemeen keurig voor zorgen, en 't ze
ker niet minder zorgvuldig besteden dan de
mannen.
Maar ik weet ook, dat de vrouwen en meis
jes, naar hun bizondere begaving van God. hun
harte-bescbaving, ten slotte en in eigentijken
zin niet alleen en niet allereerst om "het loon.
om, het geld en goed, om de uiterlijkheden wer
ken Voor hen staan de hoogere levensschatten
hooger. 't Is hun toch ten slotte om *t leven
zetf te doen, om 't leven eu 't geluk, om de
menschen en het niensch-zijn.
iDe vrouwen en meisjes moeten er geziekt en
hart voor krijgen dat 'f in de groote levensbe
roering. in de sociale werddbewegnng volstrekt
niet maar alleen gaat om de productie of voort
brenging cn om de distributie of verdeeling. van
de aardsche goederen, om geld en goed, maar
allermeest om de menschen. Om wat de men
schen zullen zijn en worden. Om hoe. de men
schen zullen leven en werken. Om wat er met
de menschen gedaan wordt en wat menschen
zuilen doen. Om heel het zijn en het optre
den. het doen en laten" cn samenleven van de
menschenwereld.
De vrouwen et» meisjes moeten zien en voe
len en „overleggen ,n haar hart", dat de groote
sociale beweging óver "t nfenscherf&v'én en Over
de menschen in 't leven beslissen zal. Dat wij,-
Cöristen-meBScren daarem, wij allen óók de
vrouwen naar liuti blzoiidere gave eu roeping
van God. hier eenjrooge en heilige Christelijke
taak en plicht hebben te vervuilen. En dat de
mannen hier hebben een mannentaak en een
mannenplicht.-
De Christen-vrouwen en meisjes rnoeten er
van hooren enJ weten en 't verstaan en, broeden
in hun harten, wat er toch maatschappelijk in
dc wereld gebeurt; en dat het hier gaat om
dc mensahen, èu daarbij allereerst om de man-
ixn. Om de eigen mannen, der vrouwen, en
om 'de toekomstige mannen der meisjes aller
eerst; om hun vaders en broeders cn zonen.
Maar ook, zóó moeteja echte vrouwen ge-
voeften, om of dc mannen, al ziju zij,
vrouwen, niet met die mannen getrouwd, en al
ziju zc er geen moeders of zusters van.
De vrouwen en meisjes moeten waken en
bidden, hoeden, en keuren. Hun hart zeggea
over het "gebeuren. Ook vooral om de mannen.
Zij moeten gevoelen, en zeggen, zooals vrou
wen dat alleen kunnen doen, dat de mannen
afllereerst sociaal moeten ieeren, en denken, en
verstaan, en doen, Christelijk-sociaal.
Dat de mannen lezen en weten moeten.
'Dat de mannen er zich voor vereenigen en
jprganseeren moeten.
Dat de mannen er van hun geld voor moeten
geven. Contributie moeten geven van hun u-
komsten, zoo goed als huishuur en huishoud-
geld.
Dat de mannen hun Christellijk-sociate ver
gaderingen -moeten meemaken
Dat de mannen naar hun Christelijke vak-
veraemging moeten.
Dat de mannen daar mannen moeten zijn.
Voor hun loor. en werkcontract. Maar ook voor
hun. ChristcHjk-sociaie levensroeping.
Dat de mannen daar mannen moeten zijn,
die voor '-t Christeüjk-socia'te leven leeren wa
ken en zorgen zoo goed als voor'hun gezin.
(Maar dat de mannen als -mannen daar dan
ook Christe«-mannen moeten zijn, die hun
Christen-eer stellen boven hun vleeschelijke
strijdkracht en als 't moet, boven hun
geldelijk voordeel Christen-mannen, die onder
de he-i'ge banier van denl Christus, als mau-
neu-helden, zoo 't moet, uitkomen in hun Chris-
ten-mannen-rocpüig voor 1 sociale mensriien-
■feven.
Rijpere Jeugd.
{Ingezonden.)
II.
Wezen wö in een vorig artikel op de
morcele gevaren, die onze .antellec-t.uee-
le" jeugd bedreigen, thans wenschen
v/c te spreken o«ver de invloed van de
moderne lil watuur op dc karaktervor
ming der jeugd- Om hierover een
ecnigszins objectief, zuiver oordeel te
vellen, doen we goed ons in te denken,
hoe de geestelijke gesteldheid, van het
jonge meisje en van den jongen in de
puberteitsjaren is. In onze kringen
worcU nog al dikwijls te veel geschermd
met denkbeeldige gevaren; worden ou
deren dikwijls opgeschrikt door sensa-
-tioncel-modome uitspraken van nieu
were schrijvers, en vraagt men zich tc
weinig af, of die Uitspraken op zichzelf
ook werkelijk als 'zoodanig, door onze
jeugd zullen worden opgevat. En al is
hel waar, dal 'in zulke on-ohritstelijke,
meestal phanlheislisch getinte uitingen
dikwijls -oen gevaar verborver; ligt,
toch meenen we niet al te haastig met
ons oordeel bc moeten zjjn, ook in deze.
Dan zou or eon anchor, grooter gevaar
ontstaan: dat we dat jonge, ontluikende
leven in z'n bloei gingen forcceren, het
iels „opleggen" in plaats van het te
„leiden" en -een"plant, die krachtens
haar natuur in een bepaalde richting
groeit moet veeleer daarin geleid wor
den door vasten steun, -dan d'at een
verkeerde leiding het geheel zou scheef-
trekken.
Spreken we dus over de lengd, dan
denken we aan den jongen, do H. B.
S er diie al meent alle-vragen te kunnen
oplossen, het leven te doorzien in al
zijn geledingen, de jongen, die in z'n
vlegeljaren ïs, gedichten maakt- en al
lures heeft om verliefd te worden^ Dan
denken wc aan het meisje, met dé
blonde vlecht nog op d'r rug, de school-
baokfish, de altijd giechelende en
gnuivende, d?e ellenlange brieven en
dagboeken schrijft, er „eeuwige vriend
schappen" op na houdt, en au-fond van
iedereen en van alles even goed, en
oven mooi denkt-
Alle twee dus jonge lévens, die zich
de wereld diroomen ais een tooverpa-
leis, vol harmonie, en die hun Godsbe
grip. waar ze thuis van hoorden wil
len gcreaÏÏsoerd z'en in de menscïïen,
in de -wereld, in elkaar.
Zij begrijpen nog -'aiels van te
„struggle lor life', voor hen bestaan
die moeilijke levensverhoudingen nog
niet, zij kennen niet de zorgen en de
broodvraag.
En is het voor-ons, ouderen ook geen
grooie levenswaarheid, dat we God
eerst loerden zien buiten en boven de
wereld v-orheven,maar nochtans in de
wereld inwerkend, toen zielen nood en
ziclezorg ook aan onze deur aanklopte?
Toen wc ons „De Profundus" moesten
leeren zingen?
Zoo ook dat jonge hart. Wil dan z'n
'God vinden, dan zal het ook vroeg of
laat voor 's levens biltere desillusie ge
steld worden. Dan zal diioheele stralen
de zonncwereld voor hem verdonkeren
moeten, evenals de wolk 't zonlicht op-
vaagl. En menig tactvolle vader of moe
der heeft mei zorg en met angst gade
geslagen het oogenbhk waaróp hun
kind alleen zou moeien staan mei. zijn
verdriet - om God' te Vinden.
En juist in de puberteitsjaren, de
jougdjaren van bewustwording van
eigen levensinhoud, voltrekt fflêli dat
gevaarlijke proces. Dan zijn de uitingen
der jeugd hel heftigst, omdat er te veel
met hun idealen wereld iu botsing komt.
Hoeveel ouders zijn er die zoo hun
kind begrepen hebben?
O, weliswaar doen er zicli dan vcc-1
moeilijke vragen op- En in -verband
hiermee is het goed. dat we een oogen-
blik stilstaan bij den in vlood dér mo
derne lüera.luur op onze jonge men
schen.
In onze moderne literatuur, die niet
op Christelijken bodem bloeit, is öen
hopelooaé armoede, een schreiende le
vensleegte- Het -zou ons le ver voeren
daarvan een verklaring o-p le sporen.
Als een droeve werkelijkheid, waarmee
we te rekenen hebben, doet zich die le-
vensmatheid aan ons voor. En liet erg
ste is in die literatuur: de fijne ontle
ding, de nauwkeurige uitpluizing, om
tc weten, waarin die onvoldaanheid be
slaat- Als wilde men daarin de remedie
zoeken voor de tyvaal .van licfdcs-ar-
moode. Want dat is de oorzaak van die
groote levensdepressie. Een modern
fransch schrijver, zei het zoo scherp-
juist: „rner- is te zwak om hef te heb
ben- -" En wij voegen er aan toe, „om
dat men God mist, Christus met kent."
En nu gelooven wij, dat het ^gevaar
in de moderne literatuur ligt in go zelf
ontleding, in de uilrafetëng van de-cari-
catuur die de mensch zichzelf maakte,
toen hij 't beeld Gods schond
De boeken ran FrecT. van Eeden, van
Ina Boudier—Bakker, van Jeanne Roij-
neke van Sluwe, Annie Salomons en
anderen, zijn daarom voor jonge men
schen zoo gevaarlijk, omdat ze hen
hun idealen- wereld ontnemen, hun loo-
verpaleis doen ineenstorten. Gevoelig
als hel jonge hart is. voeil het in ando-
rer levens-verbrokkeling direct aan
eigen levcnsgebrokcnlieri En de
twijfel komt. Aan zichzelf. Aan God;.
Vandaar soms bij jonge menschen
die heftige reactie legen wat hen thuis,
als „levenswaarheid'' werd meegege
ven. De oorzaak hiervan ligt ~dat het
jonge hart. twijfelt aan zichzelf. .En juist
ü&e twijfel houdt hen tegen te gelooven.
Lief le hebben.
Nee.n, wij- gelooven niet, dat de ge
maakte uildrukkinfen van Kloos en
v.n Perk. die uitroepen, dat de God
heid in hun hart woont, in de eerste
plaats het jonge hart, zullen verblinden.
ITet'ïs nog te jong om er die portee van
te begrijpen. En schermt liet o-r mee,
welnu, zou er ook niet veel „pose" bij
gevonden worden?
Die dingen gaan wel over, wanneer
zij iets ouder worden. Deze uitdrukkin
gen worden nog teveel gebruikt als wa
penen, .waarmee men in één slag de
lieele nieuwere literatuur wil verslaan,
en is het niej, te begrijpen, dat-het meis
je of do jongen, diie dc zin der gemaak
te woorden niet snapt, ook onverschil-
ti'g staal tegenover de wapens ae.lf?
En een 'normale jongen, of een nor
maal meisje verveelt op den duur oo-k
dc Louis Coupe-rus-litcraluur. Bij hc.n
bruist hel liefdevolle jonge leven neg tc
spontaan, dan dal het aangetrokken
zou 'worden dioolr -het blasé-gesplirijf
van Neerlands groots ten fat- Al ontken
nen wc zxeker niet liet gevaar dal ligt
in de perverse stijlverfijning van den
aulcur van .Clina Vere".
Het groote gevaar blijft ons in zens
r'ggen Tn "de zWsontfedings-l' fora tuur.
Wftnt dat spreekt tot het jonge hart. in
zo* ver het hem bewust maakt. in
houd van eigen leven. En als de jon
gen, of het meisje, z.eh dan veria'cn
begint to voelen, zonder God. cn het
vindt geen steun bij ouders, d c het
kind o zoo dikwijls nog „kwalijk ne
men'', dat liet geen God heeft, wie zat
dar: helpen?
Wij gelooven dat hit r een «eer groote
paedagoglsche vraag nog \roal op bt>
anlwoording wacht- Maar hierover een
volg» ndc keer-
Goeds woorden.
De dagen van dezen tijd zijn weinig
en kwaad, vol van smarten en bezwa
ren; daarin toch wordt de mensch door
veel zonden, verontreinigd, in vele drif
ten verstrik!, door vele verschrikkingen
benauwd, door vele zorgen geprangd,
door vele nieuwigheden omgeroerd,
in role ijdelheden verwikkeld, (Foor velé
dwalingen ingesloten, door veel -arbeid
afgesloten, door verzoekingen be
zwaard. door genietingen ontzenuwd»
door gebrek gekweld.
Kort is de glorie, die door menschen
g.geron of ontvangen wordt. Alle glo
rie ron deze wereld is alloos van droef
heid vergezeld. Wie. al zijn hoop op
God gevestigd heeft, kan niet bewogen
worden door den mond van prijzende
menschen. Want ook zijzei ven. dié
vleiend spreken, zie. zij zijn allen niets,
want zij zullen vergaan met hot geluid
hunner woorden, maar de waarheid des
Heeren blijft in eeuwigheid
Thomas Kempis.
RECHTSZAKEN.
Mishandeling met docdelijken afloop.
ZUTPHEN. 5 Mei. Heden sfond voor *3
rechtbank alhier terecht E. D.. >e Epc, ter zak;,
dat hij op 31 Möart 1920 in de gemeente Epe
Gerrit Jan Puit 'heef; mishandeld, door deze
moedwillig en gewelddadig een slag lege;; het
h-oofd toe te brengen, ten gevolde waarvan
een bloeduitstorting in de schedetholte var. den
getroffene is ontstaan, waaraan Fuit is ovcrle-
ueit
Beklaagde bekende, van de Markt komende,
dcu 72-jarigen Fuit achterop te zijn gefietst.
Fuit ging niet voor beklaagde -op zij en de
laatste reed toen Fuit aan en kwam -te vallen.
De verslagene heeft toen den beklaagde uitge
lachen en gezegd: „lk wou, dat ie dc beenen
trad gebroken". Beklaagde is toen driftig ge
worden en heeft Fuit een vuistslag op het
hoofd gegevgn. De verslagene zakte volgens
omstanders direct in elkaar en was dadelijk
•dood.
De officier van justitie eischte tegen bek!., die
<fri03 keeren veroordeeld is wegena misiian-
óe?j»g, een gevangenisstraf van een jaar met
aftrek van preventieve hedi-teniS. Wel is hier
ongelukkig toeval in aanmerking te nemen, om
dat de verslagene welïcht beschonken was,
maag beklaagde is niettemin voor iic; feit aan-»
sprafcelijk le s'.eiieis.
Jhr. mr. C. C. de Jonge, die beklaagde ver
dedigde, vees er op dat deze een driftig nua
is. -die op het oogeufctik van den doodslag boos
werd. omdat na de aanrijding de verslagen©
hem 4iog uitlachte, toen hij -viel cn h. m schade
was toegebracht. Opzet tot doodslag is uitge
sloten. Spr. vroeg beklaagde's veroordeeling
hoogstens tot één of twee maanden gevangenis
straf, ook met i et oog op beklaagde's gezin.
Uitspraak over 14 dagen.
De moord op Korporaal Vos.
'Voor de Arnhemsche rechtbank diende giste
ren de tragische zaak betreffende den moo^d
op den 19-jarigen korporaal Vos uit Deventer.
Ais beklaagde stond terecht de 25-jarige A. S..
ter zake van diefstal en geweldpleging den dood
ten gevolge hebbende.
Mpn herinnert zich het Jot van den jongen mi
litair. die in den avond van 31 Augustus jl. zijn
ouders, bij v,ie hij zijn verlof had doorgebracht,
verliet en zich per rijwiel naar zijn garnizoen in
de Harskamp begaf. Te Apeldoorn zouden ecu
paar kaméraden zich bij hem aansluiten. Zl!
hadden zich verlaat en Vos zette alleen zijn
tocht naar liet kamp voort: nooit is hij daar
aangekomeia In een zeer eenzame streek van
de Vekiwe is hij het slachtoffer geworden va
een 'aaghartige aanranding. Eerst in het einl
vair October vond mei» zijn lijk in een loop
graaf ouder zand bedolven; de dieren van het
veld hadden het vleesch afgeknaagd en !:et ge
laat onherkenbaar doen worden.
De gedane nasporingen in de onbewoond!
streken bij de Harskamp leidden tot de oa:«
dekking van een man van verwilderd uiieriijt^.
gekleed in een lange ni:ïha:re jas, d:c in dez*
VI.
i mob ton wij (trachten er iets op te.
om het te doen", antwoordde de
der bedachtzaam: „het luik ais van
voor ons. Denk slechts Jacques,
er opnieuw een stormwind kwam,
II wij dadelijk het luik sluiten, en
1noch sneeuw zoude ons hinderen.
11 iden hier warm beschut zitten, hoe
storm boven ons zou woeden. „Zeg
i kan-je klimmen, in de boomen
nn^0 ..O ja, grootvader", antwoordde
[Hl ap onol: mijne kameraadjes zeiden
lat ik de beste klimmer van hen
aar wat helpt ons dat? de schoor-
goc-n boom".
maar ik zag ergens in den stal
an?on dennenstolc als wij dien eens
tchten".
'fs klapte in zijne handen,
is een 'heerlijke inval, grootvader!"
p.wannt' r dc Btok -slechts lang ge-
°m het einde te bereiken, kan ik
l".
raai jenden weldra den stok; hij. was
ier- Jan de arm van een man, en met
Jedekt, zoodait hij een ruwe opper-.
„Dat zal het klimmen gemakkelijk
maken, zeide Jacques vroolijk, „als wij
hem in den schoorsteen kunnen krijgen!"
„Wij molden probe eren zeide grootvader,
en zij begonnen, zonder uitgiet, te werken.
Hij nam den stok aan het eene en Jacques
aan het andere einde, en brachten hem zoo
in de keuken. De moeilijkheid wau, zooals
Jaiques gezegd had, hem in-den schoor
steen te krijg' n, daar de schoorsteenmantel
vrij laag was; maar na oenige pogingen
slaagden zij er in hel te doen, daar de paal
kon gebogen worden, zonder te berken en
eindelijk steunde Jacques hom, tegen den
binnenmuur van den schoorstteten.
Hij was lang genoeg, en kwam een eind
boven den schoorsteen uit.
Jacques klom weldra in den schoorsteen,
den stok met handen en voeten omvatten
de, vlug als een eekhoorn. Hij had een
stuk touw om zijn middel gebonden, om
een spade naar boven te trekken. Iu een
paar minuten bereikte hij den top en trok
den schop naar zich toe, waarmede hij de
sneeuw wegwierp en een vrije plaats om
op te staan maakte. Toen dat gedaan was,
stapte hij op liet dak, vanwaar hij het om
liggende land kon overzien.
Jacques zag dadelijk, dat de sneeuw wel
drie voet op het dak lag. Om de hut lag
zij veel hooger, en was zonder twijfel, zoo
als de grootvader gezegd had, door den
harden wind opgewaaid; de sneeuw had
een'wederstand in de hut gevonden, en
iedere bui had zich daar tegen opgehoopt.
Ilier echter lag de sneeuw niet alleen
in eene groote massa; eene groote hoeveel
heid was in lcortén tijd gevallen en zij lag
eenige voeten hoog op den grond.
Zoover de knaap kou zien, geleek alles
op een wit laken. De bergtoppen en de
helling naar de sparrebosschen, die een
ver ier uitzicht in de dalen verhinderden,
de heuvels van ver cn nabij, alles was in
eenen witten mantel gewikkeld, en men
zag niets anders tusschen deze verblinden
de Witheid, dan de toppen der sparreboo-
mcn. Menige boom was gebroken en met
een laag sneeuw bedekt.
De wind waaide, nog hevig uk het
noorden, en zijn adem was ijskoud en be
vriezend. De lucht was met donkere wol
ken bedekt, die als op, vleugelen voort»ij
trokken. Door de openingen vielen de stre
len der zon hier en daar op het uitgestrek
te witte veld.
Jacques vond dit gezicht zeer schoon en
•zou zeker langer gebleven zijn, indien Üe
koude hem niet gehinderd had.
Terwijl liij van zijne hooge standplaats,
zijnen grootvader beschreef wat hij zag,
klapperden zijne tanden van de koude,
zoodat de oude man hem raadde zich wat
te haasten.
Vlug, Jacques!" riep hij hom tóe „in
plaats van tot een ijskegel te bevriezen,
terwijl je het uitzicht bewondert, was het
beter, wanneer je de sneeuw van het dak
wegruimdet, en het luik schoonmaakt et.
Dat zal je ver warm maken .en ons beter
tot ons doel brengen."
Jacques stemde toe, dat het beter was te
werken, dan te beriezen, en nam den schop
ter hand.
Hij bemerkte echter spoedig, dat het
werk niet gemakkelijk was. Nadat hij een
half uur gewerkt had, slaagde hij er in,
he-t luik van de sneeuw te ontruimen, en
een blijde- uitroep; meldde zijnen grootva
der, dat hij het gevonden had.
Het eenige wat hij nu te doen had, was
het te openen en te sluiten. Dit was gauw
gedaan, door middel van het touw, zooals
het luik vroeger open en toe ging.
Jacques had het touw slechts odor een
der rollen te trekken, om het behoorlijk
vast te maken, en het andere einde zijnen
grootvader toe te werpen. Wanneer hij
aan het touw trok, ging het luik open;
warneer hij liet 1 sliet, was dit zwaar ge
noeg, om van zelf dicht te vallen.
Toen dit eenige malen hertiaald was en
zij zeker waren dat alles in orde was,
kwam Jacques weer in de hut. dat ge
makkelijker ging. dan naar boven te klim
men.
De grootvader zag nu. dat de kleedoren
van den knaap doornat van do sneeuw wn-
rsn. Ilij had gcene anderj om aan te doen,
daarom moest eenige voorzorg genomen
worden, dut hij geen koude zou vatten.
Zij staken spoedig een vuurtje in den
haard aan, het luik een beetje open laten
de, om den rook een uitweg te geven, en
Jacques moest in den warmsten hoek van
den haard zitten, opdat zijne kleederen ge
heel zouden drogen. Grootvader zat naast
hem, en zoo brachten zij het grootste deel
van den dag door.
Wat zij het onaangenaamste en zeer,
lastig vonden, was het gemis van licht.
Het flikkerende vuur van tien haard, gaf
een onzekeren gloed, die hunne »ogon
verblindde, zonder dat zij iets kwiCen on
derscheiden.
Maar hun voorraad olie was zoo gering,
dat zij de lamp niet durfden aanstoken,
uit vrees haar te gauw te verbruiken.
Slechts wanneer z.ij de geit gignen mel
ken, gebruikten zij haar eenige minuten.
Wanneer deze noodzakelijke bezigheid
verricht was, werd zij uitgedaan, out waren
zij weder genoodzaakt in donker te zitten,
daar het licht van liet vuur een slechte
plaatsvervanger was voor het lamplicht.
Jacques vond dit zeer vervelend en deze
dag scheen r .1 te eindigen.
Misschien >.ou de lijd sneller zijn voorbip
geguan, wanneer, hij zich met iets lutd be-»
ziggehotuden, a
(Wordt vervolgd,} J