'weede Blad.
aterdag 3 April 1920.
freest gij lieden niet
Komt herwaarts!"
Vreest gijlieden niet; want ik weet,
dat gij zoekt Jezus, die gekruisigd.was;
Hij is hier niet; want hij is opgestaan,
gelijk Hij gezegd heeft. Komt herwaarts,
zie de plaats waar de Heere gelegen
heeft." Matth. 28: 5b. 0.
j hebt zeker wel eens gestaan bij een
Of gij zijt wel eens medegewandld
r den doodcnakker?
>o niet, gij maakt toch evengoed deel
van die ontzaglijke, eindelooze proces
des doods, waarin alle menschenkin-
n voortschrijden naar de groeve der
ering, totdat zij zelf eenmaal daarin
ion nedergelegd.
ant de koning der verschrikking heeft
t op ons. Ilij is sterk over ons door
vaarheid van dat woord: ,,de bezoldi-
der zonde is de dood". En al wat
a heeft, moet ten slotte bukken voor
najesteit van den dood.
dat geen sombere waarheid'?
>ch zie! Eens was daar een Man, die
stond bij een graf en weende. En de
ischen zeiden toen reeds: „Zie
"lief Hij hem had". Het was de Zoon
Menschen, die stond bij het graf van
trus.
tochIf ij zou nog meer doen.
zou don dooden Lazarus opwekken,
zou het toonen: „Ik ben de Opstau-
en het Leven".
ij zou nog meer doen: Niet al-
i staan bij Lazarus' graf en tranen
ten en Zijn doode opwekken: ook Zijn
d storten en in dat graf van al de Zij-
wegzinken om hetaldus te bewijzen,
Hij de Zijnen die in de wereld waren
tehad heeft tot den einde,
ij zou nog meer doen: Wanneer
iiscipelen denken, dat nu alles uit is,
zal Hij op den derden dag koninklijk
het graf ven-ijzen als de Leeuw uit
a's stam.
wonderlijk, heerlijk Paaschevangelie!
de Christus in dood en graf ter neder
:t, dan juichen de helsche legioenen.
i' hunne schatting hebben zij afgere-
d met dezen. Man. Maar hoor nu in
Opstanding des Ileeren Jezus het aan-
ken van de legioenen des hemels. De
ing, de Levensvorst heeft den dood
wormen en verschijnt als het ware
de spits Zijner legerscharen. De vij-
.lieeft wederom met Hem te doen,
;s niet meer als Man van Smarten,
ir als Heer der Heeren
an dit Evangelie nu van de Op-
iding van Christus is nog niets
rouderd. Het is nog even frisch en
iw gebleven sinds de dagen dat God
Heere het voor het eerst in Zijnen
istus openbaarde.
e menschheid roept om telkens
uwe dingen, maar dat Evangelie
de Opstanding van Gliristus heeft nog
edingskracht genoeg voor heel
volk.
laruit moogt gij leven putten met uwe
nnen onder de werking des Geestes.
alleen vermag uit uwe woningen
erdrijven den adem des doods,
ègenover de revolutie dit Evan-
'e!
.Vreest gijlieden niet!" zoo
telct de Engel tot de verbaasde vrou-
i in den hof van Jozef van Arimathea.
ilaar de eerste vredestijding die uit-
van Christus' Opstanding,
rel over de vrouwen die gekomen wa-
om Zijn graf te bezien en Zijn
laam te zalven.
Iet machtige teekenen ging de Opstan-
g des Heeren gepaard. Daar is de aard
ing: daar is de Engel des Heeren in
kende kleeding, die nederdaalt uil
hemel cn den steen afwentelt
i de deur des grafs; die nederzit op
nze 1 v en als een teeken van orer-
n n ing over dood en graf; als wil hij
rin verkondigen aan de vrouwen, dat
;rien nu geen zorg meer baren zullen,
hans is liet daar in die woonstede des
ils plotseling •geworden heiligheid
r heiligheden. En te midden
dit alles klinkt het tot de vrouwen:
Voor de Jeugd.
LEVEND BEGRAVEN.
R verhaal uit het Zwitsersche leven.
n een der afgelegenste en minst be
lt'e dorpen aan de Fransche zijde van
Jura-gebergte leefde een eenvoudig,
i huisgezin, zooals men er vele in deze
[en vindt.
tonne geheele bezitting bestond uit
hutje, dat met nog enige andere ar-
riige, aan het einde van het dal lag,
een paar koeien en geilen en in de
revenheid hunner handen, waarmede
zoolang de wintermaanden duurden,
Mg aardig stuk speelgoed of keuken-
eedschap maakten.
let huisgezin was niet groot. Behalve
huisvader Lopraz cn zijne goede, vlij-
vrouw, zaten 's winters om de houten
4 slechts grootvader Lopraz, de oud-
zoon Jacques, een zoon van ongeveer
Ren jaren, en twee jongere kinderen
i^even en negen jaren. Hun leven was
aan dat van i-Jaren anderen be
ier van het dorp.
t don zomer besteeg vader Lopraz met
e kleine kudde de hoogère gedec-ln-n
bergen', hoedde zijne kudde, maakte
ole kazen cn keerde met de yerzamel-
„V r e e s g ij 1 i e cf e n niet!" '?rr^ T"
Dat is des Engels bijzondere bood
schap, want God de Heere weet
het hoe zwak van moed en klein van
krachten Zijne kinderen zijn. Waarom
dan de vrouwen niet behoeven te vree
zen? De Engel laat er op volgen: Want
ik weet, dat gij zoekt Jezus, die
gekruisigd was.
Gij bemerkt wel: men is in den hemel
nauwkeurig op de hoogte. Men vergist
zich daar niet. Men leeft daar mee.
Ilier beneden is het het land van gis
singen en vergissingen, maar
Gods heilige Engelen weten het, waar zij
wezen moeten met liun opdracht.
Ook deze Godsgezant spreekt in volko
men zekerheid.
IToe menigmaal denkt een zuchtend,
zoekend kind: „Ach de hemel weet van
mijn zuchten niet." Hier blijkt dan toch
het tegendeel. Wees verzekerd, dat het
daarboven van mond tot mond voortge
plant wordt, als gij Jezus w a a r 1 ij k
zoekt.
Dat de dingen, die hier beneden nog ge
heimen zijn, daarboven reeds open
baar zijn. Dat de hemelkoren den Drié-
ecnigen God reeds groot maken over zoo
menig werk dat voor andere mensclien
nog verborgen bleef.
Troost u dan daarmede, gij die Jezus
zoekt: God weet het! En eer dan
gij denkt zullen de verkwikkingen in
Christus u toevloeien. Ja wellicht is reeds
een hemelbode ook naar u op weg met
een Woord Gods dat u bereikt in uwen
schuilhoek.
Welk een blijde triomf spreekt zich ook
uit in het woord des Engels, als hij zegt:
„die gekruisigd w a s". Hij spreekt als was
het eeuwen geleden. En 't is nauwelijks
voorbij. Ook dit heeft beteekenis.
De Zoon des Menschen is niet meer in
Zijn kruislijden. 1-Iij verkeert nu in den
staat der verhooging. De smarten
des kruises zijn thans voor altijd voorbij.
Thans worde er bijzondere aandacht ge
schonken aan het feit Zijner Op
standing.
Dat Woord des Engels tot de vróuwen
geldt nu ook voor allen die des Heeren
zijn; die den gekruisten Christus waarlijk
zoeken in den doodsnood hunner ziel.
Iloe de Heere zich ook openbaart, wij
hebben niet te vreezen.
Onder welke teekenen van schrikkelijke
majesteit Hij zich ten allen tijde ook aan
dient. zij kunnen gerust zijn.
Als het maar vaststaat in den he
mel, dat gij Jezus, die gekruisigd
was, zoekt, als dat maar blijken mag,
dan behoeven allerlei teekenen van den
Christus die weder komt u niet te be
angstigen.
Ja, onder alle machtsopenbaringen, on
der alle teekenen der tijden, aardbe
vingen, of oorlogen, of wereldbe
roeringen, zal de hemel u steeds toe
fluisteren: „Vreest gijlieden niet!"
Maar dit moet dan ook vaststaan,
dat men Jezus zoekt Dat moet aan geen
twijfel onderhevig zijn. Bij u desnoods
nog wel. Ja vele malen zelfs weer, maar
ik bedoel: daarboven!
Want andei's is dit woord tot u niet
gesproken, evenmin als tot de wegvluch
tende wachters, die als dooden werden.
De Engel riep hen in hun vlucht niet
achterna.
Zij hadden wel te vreezen temidden
van die ontzaglijke teekenen; hun spel
den deze dingen niets goeds.
Zoo ligt in dit: „gijlieden" dan ook
weer de tegenstelling met den v ij a n d.
De wachters werden als dooden cn zij
hadden reden daartoe. Want zij stonden
in werelddienst. De voorzorg van den
vijand werd in een oogenblik te schande
gemaakt in heiligen hemelschen een
voud.
O gij die de zaak van Christus vijand
zijt, gij hebt wel te vreezen. Welk een
dwaas werk was het om een wacht te
plaatsen bij het graf des Heeren, alsof
men Hem daar houden kon.
De wereld wil het gaarne dat dood
dood blïjve. Vooral dat deze Leyensvorst
in den dood blijve.
Immers, de dooden spreken niet; en de
bel heeft er belang bij, dat deze althans
niet spreke. Want schrikkelijk zal het
woord zijn, dat Hij over Zijne haters hoo-
ren doet.
Welk een d w aas werk is ht even
eens om zich voor dat wachterswerk te
leenen. En hoevelen staan in wachters-
uniform bij 'sHeeren graf. Anderen
zijn al weggevlucht, maar helaas ze lie
pen naar den vijand en werden nu o m-
gekocht om te zwijgen.
de schatten van den zomer en de dieren
naar zijn eigen huis terug, zoodra de
ruwe wind hem waarschuwde, dat de
winter met zijne stormen en zijn sneuw-
jacht naderde.
In den tijd, dat de vader zoo verwijderd
op de bergen leefde, zorgde de moeder
voor het kleine huishouden, bebouwde
den tuin en het kleine lapje land, dat tot
het huisje behoorde, en voedde de kinde
ren op tot nijverheid en in de vreeze des
Heeren. De oude grootvader stond haar
hierbij, zooveel hij kon, trouw terzijde,
en in zijne vrije uren sneed hij horden
en schalen uit hout; want nu waren zijne
oogen niet mger zoo goed als vroeger,
toen hij een van de bedrevenste houtsnij
ders onder zijne gezellen was.
Alzoo, wanneer dé vader in den winter
van den berg terugkwam, had ieder lid
van het gezin zijne eigen bezigheid in de
kleine, maar gezellige kamer, daar, wan
neer men maar dicht genoeg bij elkander
zat. plaats genoeg was voor allen.
De vader en de grootvader hanteerden
hunne messen en beitels, de moeder
draaide h.et snorrende spinnewiel, de
jongste kinderen maakten hun school
werk, cn Jacques hield hen gezelschap,
totdal de lessen gedaan waren en het tijd
was om voor te lezen uit het oen of an
der belangrijk boek. Dan luisterden allen
II o e v e I e duizenden van die om
gekochte menschen loopen er rond over
den aardbodem. „Zeg niets, zeg
vooral niet si" zoo is hun bevolen.
„Zet uw vrees op zij en herstel u." En
meteen geeft de wereld haar geschenken
om het hun wat lichter te maken de stem
hunner consciëntie te verkrachten.
Ook in onze kringen treffen wij die
menschen reeds, zooveel aan. De chris
telijke vormen hebben zij nog
eenigszins behouden; maar Christus Zelf
wordt doodgezwegen.
Het modernisme loochent het bru
taal, dat Christus uit de dooden verrees.
Onder ons evenwel belijdt men het wei
nig of niet. Wee! wee! die stille, die
doodstille wachters in kerken en
woningen. Denken zij waarlijk, dat die
groote zaak doodgezwegen worden
kan?
Bodenk het, dat die Koning komen zal
om Zijn deel op te eischen, Vraag den
Ilecre, dat Hij nog intijds verbreke den
ban der doodelijke stilte in huis en
hart. Want wie niet vóór Hem is, die
is tegen Hem.
De Engel, na de vrouwen bemoedigd te
hebben, gaat hen nu onderrichten aan
gaande Hem. „Hij is hier niet;
want H ij is op ge staan, ge
lijk H ij gezegd heef t."
Korte sobere woorden. En toch, wat ver
tolken zij eene werel d-r ij k d o m. „H ij
is hier niet." Uw Jezus, o zoekende
vrouwen, dus niet meer in de woonstede
des doods. Hij is hier wel geweest,
zooals gij ook zien kunt. Maar thans moet
gij Hem hier niet meer zoeken. „Hij is
opgestaan gelijk II ij gezegd
heef t." „Zijt gij vergeten wat Hij tijdens
Zijn leven u toch voorzeide? Heeft de vij
and dan meer herinnering?"
Wat beteekenen nu- deze heerlijke
woorden? De Heere is opgestaan uit
dood en graf. Maar uit welken dood
en uit welk graf? Want dit is toch zeker:
Hij ging toch in Zijn eigen dood niet in.
Christus Jezus is de Borg voor
'sHeeren volk. Hij heeft gehoorzaam
heid geleerd uit htgeen Hij heeft geleden.
En zoo had Hij er vrede mede om te
sterven en begraven te worden
in de plaats van anderen.
Wat was dat nu voor een graf van Jo-'
zef van Arimathea? Uitwendig was er
niets bijzonders aan, behalve dat
het het graf van een rijke was. Maar
naar waarheid was het hier het mil-
lioenengraf, de verdiende dood en
het verdiende graf van een schare, die
niemand telt.
Christus ging in den dood der
schuldbetaling van 'sHeeren volk.
Welk schepsel zou daaruit oprijzen kun
nen?
Als Christus dan verrijst op den derden
dag, is dit het bewijs, dat de schuld
betaald en gedragen is voor allen die
des Heeren zijn.
Gods ï'echt is gehandhaafd. De Heere
nam het offer aan. Zijn toorn is gestild.
Zóó heeft Christus dan dén dood (der
schuldbetaling) overwonnen voor de Zij
nen. En nu komt Hij als de Levensvorst
met Zijne opstandingsg e s ch en
ken, de verworven gerechtigheid.
Thans doet Hij het leven uit den dood
weer opbloeien en toont Hij,dat er na dit
sterven nog een leven is voor allen
die Hem zoeken. „Hij is opgestaan!"
zegt de Engel. En dal spreekt wel van
zelve: „Eerst Ik. Dan gij. In mijne
kracht!"
Dan zal dat zoekend kind ook door Z ij n
Geest worden levendgemaakt, en gees
telijk wederom opstaan uit zijne zonde-
slaap.
't Is voor Ilem niets om dan ook thans
weer Z ij n Kerk te verrukken, om haar
in al de deelen met Zijn Geest te door
trekken, om haar te bezielen met nieuw
waarachtig leven. Maar dan ook
thans opnieuw beleden, dat uit ons het
leven niet opbloeit. Alle leven is
Z ij n s.
En dan, o zoekend volk, de noodiging
opgevolgd: „Komt herwaarts, ziet
de plaats waar de Heere
gelegen heef t."
Daar zijn vele menschen, die er niet
van houden om graven te bezoeken. Doch
hier moet de tegenzin overwonnen,
hier moet het vleesch gekruisigd en ge
dood. Ilior moet de Geest Gods ons doen
stilstaan bij en schouwen in dat graf van
Christus. Dan komen wij tot een ontdek
king en wel deze: voorwaar, „dat is mijn
graf. Dat is mijn dood. Ik heb die ver
diend!"
En dan zegt de opgestane Heere: „docli
Ik. heb uwen dood overwon
nen; ja vernietigd."
stil toe, de bedaarde ouderen, evenals de
vroolijke jongeren. De grootvader weefde
liier en daar eeen goede les in, en op die
manier vloog de avond om; zoodat ieder
meestal geheel verwonderd en verbaasd
opkeek, wanneer de koekoek in de oude
klok met luide tonen aankondigde, dat
het tijd was om naar bed te gaan.
Jaar in, jaar uit, leefde men op dezelf
de wijze voort: iedere zomer en winter
brachten denzelfden arbeid met zich; er
was in dit stille huisgezin niet de minste
verandering gekomen, totdat er iels plaats
greep, dat ieders hart met droefheid ver
vulde.
Jacques Lopraz was, zooals reeds gezegd
is, ongeveer dertien jaren oud, toen de
zon opnieuw zijn afscheid van de dalen
van het Juragebergte nam, cn hot luiis
wachtte den vader dagelijks tehuis. Dag
op dag ging voorbij, maar hij kwam niet;
cn het vroolijk blaten van de geiten en
het looien, waarmede de koeien gewoon
waren hun welbekenden stal te begroe
ten, werd nergens gehoord. Huis cn stal
bleven ledig en dikwijls wanneer Jacques
met zijn broeder, en zuster naar het heu
veltje ging, van welks top men een eind
weegs kon zien, had zijn geoefend oog de
krachtige gestalte van zijn vader nog niet
outdekt, noch de bruine koeien of hup
pelende geiten, wier plaats in den stal
Ert dan zal blijken: Zulke geestelijke
grafbezoekers worden de recht paasch-
feestvierders. Zij .zullen zich verheugen
in de Opstanding liuns Heeren.
En als zij straks sterven gaan, en hun
ne voeten de doodsvallei betreden, dan
zullen zij wederom hooren, uit den mond
huns Heeren zelf: „Vreest gijlieden
niet! Komt herwaarts! Ik de
Heere lag neder in uwen dood en in uw
graf; zoo is voor u de dood een doortocht
tot het eeuwige leven.
Bodegraven. KYFTENBELT.
Het ledige graf.
Het ledige graf. -•
Ledig graf, wat nieuws doet gij
Z verkonden.
Aan 't hart dat smachtend om genade
smeekt,
Dat hier vol smart om ziine zware
zonden
Met zijn gebeden door de wolken breekt.
Ledig graf wat heil maar doel gij hooren
Nu 't zuchtend hart zijn Heiland niet
meer vindt.
In uw geslcent' en. van de hemelkooren
Verneemt: „Hij is hier niet, dien uwe
ziel bemint."
Ledig graf. wat lofpsalm doet gij reizen
Uit 't hart dat nu verlost van zondc-sma'PK
Uit 't grafgewelf zijn Heiland ziel
verrijzen
Die opgestaan de rust schenkt aan
zijn hart.
Ledig graf het ongeloof moet zwichten
Vooir 't wet gestaafd bewijs van uw
verrijzenis
Geer. trouwer boó kan zatilger nieuws
berichten
Dan uwe. ccl die leeg bevonden is.
Ledig graf. gij wijst ons heen naar boven
Waar vol van heerlijkheid en glans
des menschen zoon
'Als zone Gods in 't heerlijkste* dor hoven
Gezeten is naast 's Vaders rechterhand
en troon-
Ledig graf. versterk in ons do. hope
Op 't heerlijk lot om mede opgestaan
Bezield door Hem den levensbaan te
loopen
Tol wij met Hem de heerlijkheid zijn
ingegaan.
P. K. D.
Voor onze vrouwen.
Wanneer wij in onze Nieuwe Leidr
sche Courant ook een speciaal hoekje
voor onze vrouwen en meisjes reservee
ren, dan is dat niet omdat wij van mee
ning zijn dat zij in den overigen inhoud
van ons blad geen belang zouden stel
len of zouden behoeven te stellen-
Integendeel. Lang voor zij door de wet
gedwongen werden naar de stembus te
gaan, hebben waarlijk Anti-revohitio-
naire of Chris tel ijk-Historische vrouwen
politiek meegeleefd en er is geen enkele
reden om te verwachten dat dit thans
nu oojr de vrouweif zich in het publiek
op de politieke ijsbaan hebben to wa
gen. anders zou zijn.
En ook in de overige rubrieken zullen
onze lezeressen zeker evenveel belang
stellen als de lezers.
Datjwij niettemin deze rubriek ope
nen vindt zijn oorzaak daarin, dat er mot,
de speciaal vrouwelijke' belangen in de
meeste bladen weinig rekening wordt
gehouden.
Wat wij hier dan zooal ter sprake
zullen brengen?
Eerlijk gezegd, wij weten nog niet zoo
precies.
Dat zal voor een groot deel afhangen
van onze lezeressen zelf, op wier me
dewerking en steun, wij gaarne, en
naar we vertrouwen niet te vergeefs 'n
beroep doen.
Er zijn verschillende zaken, die on
willekeurig de aandacht vragen.
We denken bijv. aan liet actieve en
Ket passieve vrouwenkiesrecht, aan de
duurte en*-de vele zorgen daaraan ver-
bondon cn niet in de laatste plaats
aan -, dc schoonmaak, die nu weer zoo
ongeveer het geheele land in rep en
roer brengt'.
Een bekend sclirijve zei daarvan 'dezer
dagen:
Do, groote schoonmaak ze is cr weer.
En ik houd mijn hart vast.
Ik koesterde een stille ..hoop, dat ze
dit jaar zou passeeren. De zeep is .im
mers zoo duur; en dfe zemelappen
reeds voor lien was in orde gebracht:
Langzamerhand maakte de vrees zich
meester van hunne harten; want de tijd
ging voort, de St. Dvonisiusdag was voor
bij; ieder herder was met zijn kudde
van de hergen teruggekeerd, en tot nog
toe was Lopraz, de met angst verwachte
Lopraz, niet teruggekeerd.
Wat kon hem op den berg terughouden?
Kon er een ongeluk met hem gebeurd
zijn? Jacques liep van den eencn buur
man naar den anderen, hun vragende en
weder vragende; maar niemand kon hem
«enig bericht geven, hoewel er geen ge
brek aan vertroostende woorden was.
„Wat zou liet zijn'?" zeide deze en gene.
„Je vader is wat laat; misschien heeft hij
hooi voor den winter ingehaald. Niets
kan hem in de liergen overkomen. Wacht
nog slechts een dag of twee en hij zal ze
ker hier zijn."
Zij wachtten nog ongeveer twee dagen
cn nog kwam er niets, en zelfs do oude
grootvader, di tot hiertoe rustig gebleven
was, begon angstig te worden.
„Dii duurt te lang", zeide hij op zeke
ren morgen, toen Jacques opnieuw tever
geefs naar zijnen vader had uitgezien;
„deze onzekerheid moet een einde nemen.
Ik zal zelf naar de liut gaan, en zien wat
Francois daar doeL" De moeder waar
schuwde hem. Zij vreesde, dut do groot-
wal is er nief omhoog gic^aan?
Mijn hoop is vernietigd.
't Is een wet van Perzen en Meden'
een ijzeren wet. onwrikbaar en ouverr
niurwbaar. waaraan niet te tornen valt.
'I Is vermoedelijk con feorts. Als de
k evilseieren komen, valt d.e koorts
onze vrouwen aan. In het najaar komt
die koorls nor eens opzeilen, maar niet
zoo hevig. Men noemt ze dun „den uit
haal En al hebben we het vrouwen-
kie-rceht gekregen, hel verandert er
geen sleek aan geen sikkepit-
Ik heb over deze merkwaardige revo
lutie, die den dag vol rumoer cn den
nacht onruslig maakt, gesproken meÖ
vreemdelingen, die de eigenaardigheden'
van ons \olksleve.n bestudeerden. Zii
waren -v*. I verbazing; zij noemden de
schoonmaak, zooals ze in ons land met
een ijzeren consequentie tot in de uiter
ste en duistere gaatjes onzer woningen
wordt doorgevoerd, een wonderbare
openbaring der Nederlandschc bescha
ving, zooals men ze in andere landen'
niel aantreft.
ik wil 't graag gelooven. 't Is een om
wenteling, een soort stormloop binnen
de enge muren eener menschelijke wo
ning. De Irap van den schilder verspert
den weg; op de tafel staan vijf emmers
met water. Dc witkwast regeert, en wij
moeien met ons drieën gaan zitten op
<5én stoel.
Arme huisvaders! Ik beklaag jullie; ik
beklaag mij zelve. Daar is geen rust
voor het hol van onzen voet Wij zijn
vreemdelingen geworden in ons eigen
huis. en terwijl onze vrouwen onder
den invloed eener zonderlinge, geheim
zinnige macht alles het onderst boven
halen, denken wij mei weemoed lenig
aan den vrecfigen haard in dc dagen van
Ótim.
Radeloo? staar ik rond. en ik loop er
uit: naar oen vriend, om er mijn opge
kropt gemoed te ontlasten. Ik zie hem
halverwege den trap. m t een stuk
kachel op zijn rug gesjord, terwijl be
neden aan den Irap een vrouwelijke
stern met grooie energie hare bevelen
uitdeelt.
Ik kijk naar boven, naar dien ge.-»
kachckicn vriend. Hij zegt geen woord,
maar staart mij aan met een blik. die
bij door merg en been snijdt.
Ik treed' mijn. woning weer binnen
en hoor oen welbekende slem waarschu
wend uitroepen: „Wees toch voorzich
tig wat he.h je daar aan ie mouw?"
Ik kijk niet naar de mouw. TTot. is
struisvogelpolitiek ik' weet het wel.
De mouw zit vol verf ik geloof het
vast, maar "ik wil er niet naar kijken,
want Salomo zegt: Die de wetenschap
vermeerdert, vermeerdert smart. En ifc:
trek de pet die plover mijn ooron, alsof
ik? een orkaan verwacht door de hoog
opgeschoven ramen.
Ik word onrechtvaardig, en dat spijt
niij.
T Is waar; ik heb zeo'n gevoel, dat het
nooj-t meer goed zal komen, en da' uit'
dezen onmételijkcn chaos nimmermeer
een woning van orde en gezel]ighe'd zal
te voorschijn kómen. Doch dat is de
indruk van het oogenbi'k' he! is de
kortzichtige blik van den man. c'e van
hot schoone doel der schoonmaak geen.
begrip heeft.
Hoe is 't- liet vorige jaar <wonn? En
do andere jaren? Is de orde. de gezel
ligheid, de goede -nno- onder het dak
niet altoos teruggekeerd?
Laten wij 'de Ncderlantfsch vrouwen,
een eeresnlmil geven, als <io schoon
maak ts aTsoioopen. En onze fronsende
wenkbrauwen 'rots eerend' en ons be
denkelijk schouderophalen met heldhaf-
tigen moed verdragend, zal °oen voord
slechts een zegevierende blik uit haar
oogen haar antwoord zijn. als alles weer
past als een bus. en de woning in een
nieuw, friseh gewaad ïs gestoken".
Zierlaar de. schoonmaak zooals een
man die ziet
Misschien is er onder onze lezeressen
wel ieniancT <l:e dit interessante onder-
werd een? vaneen andere zijde wil toe
lichten.
Wie vraagT hef woord?
Uit de Pers.
CHRISTELIJK SOCIAAL.
Ds. J. C. Sikkel, thans als vast mede
werker verbonden aan Patrimonium
schrijft in een inleidend artikel o. rn.:
Gij, Patrimoniërs, slaat vooral midden
in het gedrang, waarin onze heilige ba
nier wordt aangevochten; het geweld van
den strijd breekt schokkend door, en het
vader te oud en te zwak was voor dit
lange, steile en moeilijke pad; maar de
oude man lachte met hare vrees. „Wat
zou dat?" zeide hij. „Ik ben da dik-
wijis genoeg boven op geweest voor twee
jaren geleden, en het was niel hel minst
vermoeiend voor mij! Ja, ja. ik ga; ik zal
zeer verheugd zijn die lieve hut nog eens
te zien. Wie weet, of ik in staat zal zijn,
liet na dit jaar nog te doen. En nu, wat
zeg jij er van, .larquoe? zoudt gij niet
gaarne met mij medegaan en je vader
jeen bezoek brengen?"
„Jp zeker, grootvader", gaf hij dadelijk
ten antwoord, en zijne oogen schitterden.
„Ik heb lang.gawenschle daar elieen te
gaan, maar vreesde, dat moeder mij zulks
niet zou toestaan. Maar met u, grootva
der! o boe heerlijk!"
Men kon zien, dal de móéder minder
met het plan was ingenomen; maar de
lurht was helder, hot weder prachtig en
giv..-iva-1'T ging ook, die zeker zo.t voor
zichtig zou zijn, en bovenal, verlangd»
ook zij mot ongeduld, dal deze onzeker
heid over haar echtgenoot een einde zou
nemen. Z.\\ 'temde dus loe in de s< hikking
van den grootvader, en er werd 1.'sloten,
dal hij en Jacques naar den lieiy ouden
vertrekken.
(Wordt vervolgd!»