J. NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN. ABONNEMENT: Prijs per Mummer 10 Cent. Dinsdag 20 Mei 1890. N°. 117. ADVERTENTIEN: Bureel: Scheepmakerssteeg 6. Uitgevers: Gebroeders tturé. "f De reglementen der bestaande Joodsche weeshuizen èn te Amsterdam, èn te 's Gra- venhage èn te Rotterdam, zijn van dien aard, dat daarin de weezen eerst op hun zesde jaar kunnen worden opgenomen, terwijl die van Utrecht zich uitstrekken tot de op name op vierjarigen leeftijd, daarbij den twaalfjarigen leeftijd als maximum stellend. Ik vraag n, vaders en moeders, hier aan wezig, wat moet er dan gebenren met die ougelukkigen, die reeds bij hunne geboorte, bf op zeer jeugdigen leeftijd hunne moeder, hunne beide onder9 zelfs, moeten missen Men kan deze schepseltjes toch niet aan hun lot overlaten. FEUILLETON. r ^•IKW 6.0! 7.5! 9.4! '0 174 10.88 11.3! 119 2.50 3.35 4.15 5.17 6.03' 7.23 8 15 8 50 9.561] 10— I 1 25 »E6. Deze Courant verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen. Voor Leiden, per 3 maanden f 1.25. Franco door het geheele rijk, per 3 maanden 1.60. 204e Jaargang. Van 16 regelsf 0.90. Elke regel meer0.15. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Dienstaanbiedingen, k contant, zonder rabat, per regel 0.10. Stads-Bericht en. rsj HE. riem 6 6,5l 9.2(1 10.8 I 1.5 1 1 2 8| 3 5i| ö.iiT 6.351 7.5l[ 9.10 Stedelijk Museum. BURGEMEESTER EN WETHOUDERS T8D Leiden brengen ter algemeene kennis, hÏiiJ bt het Stedelijk Museum in de Laken- ha) op Dinsdag 20 Mei a. s. zal zijn gesloten. Burgemeester en Wethouders voornoemd, DE KANTER, Burgemeester. E. KIST, Secretaris. Leiden, 19 Mei 1890. halve Oproeping van de V er lof gangers der Nationale Militietot het bijwonen der Inspectie. BURGEMEESTER ÏN WETBOUDERS vin LEIDEN, Gezien het besluit van den Heer Commissaris des toniogs in de provincie Zuid-Holland, van den 26en ■Dril 1890, A. N°. 1123 (2de Afd.), Provinciaal- had N°. 32, houdende regeling van het onderzoek iiage,jer verlofgangers van de Militie te land J5 Roepen dientengevolge op, al de binnen deze ge beente gevestigde verlofgangers der Militie te land, «ndelichtingen 1884,1885,1886,1887,1888 en 1889, die vóór den l8ten April l.l. in het genot van onbe- jpaald rerlof zijn gesteld, met uitzondering alléén van pen, die in de maand Juni e. k. in werkelijken dienst moeten komenom te verschijnen in het In validenhuis ingang door de Koppenhlnk- iteeg aan de zijde van de Hooglandsche ïerkgrachf), ten einde door den Heer Militie- fommissaris te worden geïnspecteerd, en wel: |de verlofgangers, hehoorende tot de lichtingen van 1884, 1885 en 1886, op Haandagden 2en Juni 1890, des morgens te acht aren, en die hehoorende tot de lichtingen van 1887,1888 en 1889, op den* zelfden dag, des voormiddags le tien uren; voorl nniform gekleed en voorzien van de kleeding- en itrusting-stukkenhun bij het vertrek met verlof iedegegeven, alsmede van hunne zakboekjes en van 'jnnne verlofpassen. Burgemeester en Wethouders vermanen de betrok ken verlofgangers, aan deze oproeping nauwkeurig 61 beantwoorden, te zorgen dat hunne kleeding en fiMtrasting in goeden staat worden voorgesteld, alsook 9imzich, bij het gaan naar de plaats voor het onder- lOlüek bestemd, gedurende het onderzoek en bij het par huis keeren, ordelijk te gedragen, en al zoo zich p trijwaren voor de toepassing der strafbepalingen, htrmeld bij de artt. 130, 141145 der Wet van [19Augustus 1861 Staatsblad N°. 72), daaronge- trek rschot, 7.20 3.25 1.25 2.25 3.25 1.30 5.30 7.26 J.25 regeldheden als anderszins, zoolang de manschappen in uniform zij?i gekleedworden gestraft volgens het Crimineel Wetboek en het Reglement van krijgs tucht voor het krijgsvolk te lande. En geschiedt hiervan openbare kennisgeving door aanplakking en door plaatsing in de Leidsche Courant van den 20en en den 278,en Mei 1890. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Liioxr 19 Mei 1890. DE KANTER, Burgemeester, E. KIST, Secretaris. LEIDEN, 19 Hel. Gistermiddag te 3 nar waren in bet pand Nienwsteeg N°. 4 onderscheidene ge- noodigden aanwezig om getuigen te zijn van de plechtige opening van het Centraal Is raëlitisch Kinder- en Doorgangshuis, in dit pand ingericht, totdat het door mevrouw de wed. Speijer-Rozenberg aan de vereeni- ging geschonken pand op den Stillen Rijn zou zijn in orde gebracht voor de waardige ontvangst der kleinen. Even te voren waren door het voorloopig bestuur de binnenvader en binnenmoeder, de heer M. B. Vieijra en echtgenoote, ond- vader en -moeder van het Portngeesch Is raëlitisch weeshuis te Amsterdam, in hnnne functie plechtig geïnstalleerd. We hadden den vorigen dag de inrichting in oogen- schonw genomen en bevonden dat de zeven kinderen, een meisje en zes jongens, uitste kend waren onder dak gebracht en zich reeds terstond onder hnn nieawen vader eu hunne nieuwe moeder bizouder op hun ge mat gevoelden. Het jongste kind, thans opgenomen, is nog slechts 18 maanden oud. Onder de aanwezigen merkten we op de heeren M. Van Wesei, godsdienstleeraar; en R. M. Benth, voorzanger der gemeente. Verder den heer Max Speijer, zoon van de weldoenster der stichting, de heeren J. A. Longepee, geneesheer en A. A. Regensburg, tandarts, eenige heeren leden van het voor loopig bestuur, enz. eDZ. De opperrabbijn, de zeereerw. heer B. S. Berenstein, te 's Gra- venhage, had zich doen verontschuldigen. De heer A. I. Kiek, weesvader uit Rotter dam en voorzitter van het voorloopig be stuur, was voor deze gelegenheid overge komen met zijne echtgenoote en sprak tot opening het volgende, wat we in zijn geheel overnemeD, aangezien die openingsrede als 't ware alle bizonderheden bevat omtrent de stichting waarvan hier sprake is. De heer A. I. Kiek sprak dan het volgende; Geachte dameB en heeren. Met een hartelijk welkom in dit gebouw open ik deze vergadering, n dankzeggende voor Uwe trouwe opkomstStel u thans niet voor een spreker van beroep voor u te zien; in geenen deele. Ik wensch slechts met enkel woord n te wijzen op het doel, waarvoor dit gesticht, het Centraal Israëli tisch Kinder- en Doorgangshuis werd opge richt. Gij allen weet, hoevele gestichten van weldadigheid ons gezegend Nederland telt. Met gestichten van weldadigheid bedoel ik allereerst zieken- krankzinnigen- oude lieden en weeshuizen ten bate van ons Israë lieten daargesteld. Beschouwen wij echter deze inrichtingen bij de niet-Israelieten, dan wordt de lijst nog met één vermeerderd, namelijk met kinder- en doorgaDgshnizen, terwijl bij ons op eene bevolking van circa 80.000 zielen totnogtoe zulke stichtingen ontbreken". Het is daarom, geachte aanwezigen, dat ik reeds voor twee jaren het plan vormde een dergelijke inrichting op te richten, ten behoeve der Joodsche bevolking. Nu mij dit door Gods zegen en hnlp zoo volkomen is gelakt; is het niet meer dan billijk u het doel en de strekking dezer inrichting uiteen te zetten. Neen, daarom juist voelde ik mij ge drongen een hnis op te richten waarin zij een toevluchtsoord, een dak zullen vinden, waarin hnn zooveel mogelijk het verlies hunner ouders wordt vergoed door liefde rijke, zorgvolle verpleging. Nog een ander geval kan zich voordoen. Nog kortelings kwam het voor, dat ouders welke dien eer naam eigenlijk niet verdienen, hunne kin deren schandelijk verlieten; ook voor die ongelukkigen worden onze deuren omsloten; ook hen bieden wij een dak en verpleging aan. Nog is dit huis gewijd aan hen, die om een of andere reden in geen der be staande weeshuizen kunnen worden opgeno men. Ook zij zullen ons welkom zijn. Dat is dan het doel, dames en beeren van dit gesticht. Moge het u aansporen uwe weldaden ook daaraan te besteden; zeker verspilt ge die aan geen onwaardige. Misschien gelakt het ons dan, na eenigen tijd onze beschermelingen gratis op te nemen. Dat dit zoo zijn moge, hoop ik vurig. En biermede stap ik van dit punt af. Geachte aanwezigen zoo vervolgde later de voorzitter het is n zeker niet onbe kend, dat wij voor eenigen tijd een pand ten geschenke ontvingen aan den Stillen Rijn, waarvoor wij de edele schenkster, me vrouw Speijer-Rozenberg niet genoeg kunnen danken. Zij was de eerste die hare wel daden aan het door ons beoogde doel be wees. Dit scboone voorbeeld vond weldra navolging bij de WelEd. zeergeleerde heeren dr. G. M. Krnimel en J. A. Longepee, praktizeerende geneesheeren alhier. Belan geloos boden zij hunne gewaardeerde dien sten aan, waarvoor wij hun onzen innigen dank betuigen. Vergeten wij ook den heer A. A. Regensburg, tandarts alhier, nietook hem danken wij voor de zoo welwillend aan geboden hulp. En nu wend ik mij tot U, geachte vriend en collega, tot U, nestor aller weesvaders zoo sprak na de voorzitter tot den heer W. Van den Bosch, vader van het Lnthersch «veesbuis te Rotterdam en zijne echtgenoote. Tot U en Uwe waarde echtgenoote, om U zoo goed dit kan te danken voor hetgeen gij deed ten behoeve der weesverzorging. Gij wijddet Uwe beste krachten aan bet weeshnis Lindelaan, te Maarssen. Waart gij niet krachtig opgetreden, dat weeshnis hadde niet bestaan. Gij waart het ook die mij met Uwen besten raad, met Uwe weldoor dachte adviezen ter zijde stond. Dank, harte- 'artrek |D»burg. -435 9.40 11.25 1.27 3.45 6,20 7.55 10.10 De Wilddief! een verhaal uit den tud van Gkaaï Jan II. 104.) Bij had geen behoefte aaD rostmis- bostige wanhoop deed hem zich neer- Ijleien, terwijl hij met betraande oogen 'eP: »0, lieve moeder! Gij verkwijnt in kn akeligen kerker. Men heeft n alles, N u het leven zon kannen veraangenamen, Jtitroofd en ik kan u niet redden. U was f gehoorzaam, toen ik u in des Gente ltors macht achterliet; maar wat baten 'ij het leven en de vrijheid, als ik niets j°' het heil der mij dierbaren vermag. Jj, 'olgaarne zou ik al mijn bloed bij druppels ergieten, tot deu laatsten ademtocht aan "ja lippen ontvlood, als ik mijn moeder uaow .Af5Des er door kon bevrijden. Maar ik dag li :^in lot het ongeluk geboren. Het noodlot Wi itcht, dat ik nooit mijn blikken zal mogen slaan op een maagd, voor wie mijn hart onbeschrijflijke liefde koestert; haar moet ik met mijn moeder ook nog rampzalig en vervolgd weten. Waarom strookt mijn staat niet met de gevoelens van mijn harte? Dan kon mij geen ridder de hand der jonkvrouw betwisten; dan kon ik Adolf den Gentenaar ten strijde dagen. Zijn reuzenkracht en zijn behendigheid zouden hem dan niet voor mijn wapens beveiligen, omdat mij de liefdeMaar welk woord ontschiet daar mijn lippen O, vergeef het een rampzaligen jongeling, dat hij n moet beminnen, Agnes. Mijn hartsgeheim zal uw kuische ooren nooit kwetsen, omdat gij alsdan den gemeenen strooper zoudt moeten verachten, wat stellig mijn dood zon wezen. Wat ben ik toch ellendig, na ik met eeD ridderlijk hart in mijn boezem tot een nederigen stand ben gedoemd. Mij schijnt de bane naar den roem en naar het geluk eeuwig versperd". Aldus beschuldigde de dwaze jonkman, nn wanhoop hem vervoerde, het noodlot, ofschoon de ranke kiel, die helden aan voerde, die Holland van het Viaamsche jnk zonden bevrijden, reeds op het ruime pekelnat dobberde en het strand reeds naderde, terwijl Hollandsch bevrijding ook hem roem en geluk zou brengen. Zoodra de Viaamsche vloot van Zierikzee was weggestevend, had zich de dappere Witte Van Haamstede met enkele ridders en volgelingen ingescheept, dewijl hij bericht aaugaande |Hollands toestand wilde in winnen. Omdat hij de Maas niet binnen durfde, stevende hij Noordwaarts en hij landde bij Zantvoort. Hollands benarde toestand kon den held niet ontmoedigen. Onmiddellijk plantte hij deu Hollandschen standaard op den Blinkert, ten sein voor de Kennemers, opdat zij zich voor de afschudding van het Viaamsche juk zonden kunnen vereenigen. Toen de Wilddief eindelijk opstond, was hij nog moede- loozer dan vroeger. Somber staarde hij wanhopig rond. Een koel zeewindje deed zijn verbit bloed echter wat minder gloeien. Hij wilde het dnin verlaten en terug naar den Noordwijkerhout. Nog éénmaal kijkt hij rond. Bedriegen hem zijn oogen? Neen. Hij ziet Hollands fleren Rooden Leenw op des Bliukerts krnine wapperen. Waren Haarlems burgers misschien uitgetogen en hadden zij den standaard tot oproeping van de Kennemers en Waterlanders geplant, opdat men een strijd zon wagen tegen de Vlamingen, die de stad steeds meer benarden? Of was er hulp van elders gedaagd? Dit bleef hem nog een raadsel; maar nu hij den Hol landschen standaard zag wapperen, was zijn plan weldra gevormd. Hij riep met helder fonkelende oogen en met plotseling her leefden geestdrift: wJa, ook mij geldt de oproeping. Na ik mijn moeder niet kan helpen, zal ik mij rechtmatig wreken op de verwaten vreemdelingen, die ons allen rampzalig hebben gemaakt 1" Snel ijlde de jonkman nu over de dninen; weldra was hij op des Blinkerts top. Naast den wapperenden standaard stonden twee ridders in volle wapenrusting. Hun schildknapen waren in de nabijheid; eenige krijgsknechten waren op de duin helling gelegerd. De ééne ridder, die een zwarte wapenrusting droeg, scheen somber. Het was Van Ofhem, de befaamde vrou wenhater. Tegen zijn gezel zeide hij,Nu zijn we weer op vaderlandschen bodem, Van Haamstede. Als wij thans maar slagen. {ifordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1890 | | pagina 1