1 NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN. Deze Courant verschijnt tl a jr e I ij k sbehalve o p Zon- en Feestdag' n. ABONNEMENT: Prijs per Nummer 10 Cent. Zaterdag 22 Februari 1890. N°. 45. AD VERTENTIEN: Bureel: Mcheepniakerssteeg 6. Uitgevers: Gebroeders Muré. De Wilddief. •t'da idsche Courant Voor Leiden, per 3 maandenf 1.25. Franco door het geheele rijk, per 3 maanden 1.60. ok. 203. Janrgang. Van 16 regelsf 0.90. Elke regel meer0.15. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Dienstaanbiedingen, a contant, zonder rabat, per regel 0.10. i.ii 4.4^- 6.J 10.5 Stails-llericli ten. Jacht en Visscherij. in de De COMMISSARIS DES KONINGS ivincie ZUID HOLLAND, Gezien hel besluit van de Gedeputeerde jten van den 4den Februari 1890, u°. 2; [Gelet op art. 11 der wet van den 13den Juni 557 (Staatsblad no. 87); Brengt ter kennis van belanghebbenden dat voornoemd besluit door de Gedeputeerde lien is bepaald: lo. dat de uitoefening der jachten op wa- •wild opgenoemd in art. 15, lilt. den der wel van den 13den Juni 1857 (Staats lid no. 87)wordt gesloten op Donderdag den 'tden Maart aanslaande; 2o. dat de uiloelening van bet welspel van ivarlelen met steekgaren of vliegnet (art. 15, ,1, e, der bovengenoemde wet) is toegelaten in den 25sten April aanslaande tot en met |n iden Juli daaraanvolgende, doch dat het ^nel in geen geval lol bel lirasseeren van larlelen mag worden gebruikt; Jo. dal de visscherij in de binnenwateren, .aronder ook worden verslaan rivieren door uizen afgeslotenzal zijn gesloten van den 0den Maart aanslaande tot en met den 1 sten jni daaraanvolgende, met uitzondering: 8.° 101 '4 "1 b. 1 a 4 Jj4o •j van de visscherij door middel van fui ken, aalscliaren, aalkorven, dobbers en door peuren naar aal en paling; van de visscherij met de gebbe om kleine vischjes te scheppen tot aas voor de dobbers; dat bet visschen met kuilnellen, waar- Ier ook behooren ankerkuileu en slaalboo- tn, van den lsfen April aanslaande lot en iet den 15de»z Juni daaraanvolgende is ver fden; 5o. dal de kooilieden hunne kooieenden in jaar moeten opsluiten of opbokken van bet 'slip der sluiting van de jacht op eer.den en met den 21sten April en van den 2deti li lol de opening der jacht op waterwild. i-80 En zal deze kennisgeving, in plano gedrukt, 2-2®lorilen afgekondigd en aangeplakt, waar zulks doen gebruikelijk is, alsmede in liet l'ro g aoinctaa/ blad en in de Nederlandsclie Staats- 9 5.wrai!( worden geplaatst. Q.8S De Commissaris des konings voornoemd =1 F O C K. 's Gravenhaaeden 5den Februari 1890. LEIDKDY, 21 Februari. Dr. Scliaepiiian op Doctriua. Door het bestuur van het Studentenge zelschap „Doctrina" daartoe uitgenoodigd trad gisteravoud de heer dr. H. J. A. M. Schaepman op de eetzaal der sociëteit Mi nerva als spreker op. Terstond verklaarde de man van de machtige gespierde taal dat hij over de sociale quaestie sou spreken. Niet direct zou hij de hoorders, wier aan tal dat der beschikbare stoeleu verre over trof, bezig houden met beschouwingen ovtr die groole quaestie, die terecht aller aan dacht bezig houdt, uiaar bij zou ons eeu man doen kenneu die de oplossing van bet vraagstuk heeft beproefd. Die man hoort n et tot de denkers of wijsgeereu; hij heefi niet gezegd dat hij geluk of zaligheid aan bet menschdom brengen zou. Maar het aantrekkelijke in hem is dal bij niet alleen voor de sociale quaestie gestreden beeft, maar ook zijn lijden, strijden en worstelen beschreven heeft op eeue wijze die dat geschrift tot de literatuur doet behooreneen geschrift dat niet alleen belangstelling inboezemt, maar tevens ouvergetelijk moet worden geacht. Bekend is 't dat ook de roman in zeker opzicht eene sociale macht is geworden. George Sand, Elliot, Tolstoi en anderen, zijn door huuue letterkunde in de politieke gebeurtenissen een niet over 't hoofd te ziene macht geworden. Victor Hugo is op andere wijze als verdediger der zwak keren opgetreden en zoovele Victor Hugo's in duodecimo, ininiatureu en caricaturen van Victor Hugo heboen hetzelfde ge tracht. Jules Vallés was de literator onder de communards. Hij heeft in een drietal boe ken zijn leven beschreven en in een deel, dat de drie andere vooraf ging, als 't ware een kort begrip daarvan gegeven. De wel wat verouderde uitspraak van Buffon „le style c'est l'homme" heeft hier hare ge- heele frischheid teruggekregen en is hier volkomen van toepassing. Kort, snel, scherp, snijdend, als met één degenstoot doodelijk treffend is zijne taal en zegt hij wat bij te zeggen heeft. Hij haat met eeuwigen haat, hij vergeet nooit, zelfs niet den klap dien hem in zijne jeugd zijn meester gaf. Hij was een man van de werkelijkheid in den stoutstec en geweldigsten zin. Maar hij heeft nimmer getiacht plat en vuil te wor den in wat hij schreef, 't was nimmer zijn opzet het onooglijke permettez le mot toch lekker te maken. Dat was hem te laag, daarvoor was ziju haat te fel, zijn gevoel te groot, zijne pen te scherp. „Les refractaires" is de titel van het boek dat beschouwd kan worden als zijn program. Hij teekent daarin den refractair als den man, met die het vaandel verlaat, maar die weigert er zich onder te scharen, die zelfs weigert 't te erkennen. Hij be schrijft daarin hoe zoo ontelbaar velen wor den opgevoed tot beter loopbaan die toch slechts terecht komen in eeu paardenspel of kermisteut of achter een scharenslijpers- wagen, menschen die opgevoed met Latijn en Grieksch niettemin de bankbreukigen, blijven in de maatschappij en die dat juk niet kunnen en niet willen torsen. „L'en- fant", „le bachelier" en „l'iusurgé" zijn de titels der drie deelen van het werk, waarvan er twee bij ziju leven, één na zijn dood verschenen. Zonderlinge, korte, bondige opdrachten voeren die deelen; als keisteeuen, maar scherp geslepen, die waar ze treffen den schedel kloven en niet anders ten doel heb ben dan dat te doen. Het eerste deel ge titeld „l'eufant" maakt een waarlijk tragiscben indruk. De opvoeding van dat kiud, een kind van een professeur de collége van lagere orde en van eene boerin, is niet zeer op wekkend. Zonder dat een enkele zonnestraal zijne jeugd vriendelijk beschijnt, is hij zonder moedwil wellicht als 't ware ge folterd door de vreemde opvattingen zijner ouders. Met zijne malle kleederen, ziju buis van dwazen en te ongewonen snit, was hij tot spot zijner makkers en bij moest zich de lafste aanmerkingen laten maken door eene moeder die dat niet anders begreep, in het bijzijn van kameraden, die daaruit wapens smeedden om er ter gelegener tijd gebruik van te maken. Hij moest prijzen behalen om door zijn roem het collége van zijn vader te ver heffen bij was eenvoudig de troef, die door zijne ouders was uitgespeeld. De vader was geen model van huiselijk lakOBIM-i aeidet. 7.55 8.42 0.- 0.90 1.45 2.55 heid, de moeder was onhandig en vervelend en het kind werd het slachtoffer van den dwang die noodeu opleggen. Hij moeit sta- deeren en altijd moest hij hooren dat ken nis macht" is. „Je veux être ouvrier" zeide hij vaak. Maar daarvan wilden zijne ouders niets weten. Hij werd dus student te Parijs en bij werd daar dan ook bache lier. In het tweede deel „le bachelier" weer dezelfde geschiedenis. De opdracht klinkt waarlijk voor onzen tijd vrij sarcastisch. „A ceox qui uourris de Latin et de Grec mourireut de faiin." Steeds werd hij door zijne ouders naar het examen gezweept; en steeds moest hij zelf de noodige francs ver dienen om zich kleeding, zelfs om zich des uachts eeu dak te verschaffen. Hij heeft daar toe aan een kleine cooraut adressen ge schreven, is surveillant geweest op eene kost school waar hij belast was met de zorg voor de neuzen en de pantalons der jongeheeren, hij heeft alles gedaan om iu zijn onderhoud te voorzien tijdens zijn verplicht streven naar die kennis die macht zou zijn. En al zijne lotgenooteu sleepten denzalfdeu kogel achter zich door het leven voort, want ze mochten den blauwen kiel Diet aantrekken; ze mochten geen werkman worden. Hij had lijdensge- nooten ontmoet die revolutie predikten. En toen hij eene aanstelling had gekregen op eene kleine school en zij de hoofden bij elkaar staken, toen zei men dat hij zijne be ginselen had prijsgegeven. Maar dat hij zijn beginsel volstrekt niet had verzaakt beschrijft ons het derde deel van Jules Vallés' werk. In dramatische kracht munt „l'insnrgé" het derde deel, boven de andere uit. Het is eeu geweldig boek en bevat eene zielsgeschie denis, een zeer oprechte biecht, doch zonder berouw, of zonder plan om van de zonde af te zien. Jules is tot de slotsom gekomen dat alle leed van menschelijke schepping isen daartegen kent hij slechts één middel en wel een geweldigen opstand, een opstand waarbij niet de monarchie in republiek wordt verkeerd, maar waardoor monarchieën, repn- bliken en alles in eens wordt weggevaagd en eene wereld zal ontstaan waarin zich ieder vrijheid bevechten en recht verkrijgen kan. FEUILLETON. KEN VERHAAL dit den tijd van Graav Jan II. i Alles is, naar men het opneemt, jon- want ik heb toch niets dan waarheid proken. Zoodra onze moedige helper r een blik op de schooue in uw armen geslagen, gaf hij zijn gevolg een wenk, rop allen spoorslags zonder omzien reden". „Misschien voelde hij zich beleedigd, s tijl ik achteloos den ons betoonden bijstand °4et fluks erkende". „Dat zou ik gelooven", hernam God- __Jied, „als zijn zwarte rusting en de wier en zijn schild mij den befaamden trouwenhater niet hadden verraden, over 'rij4^'eu8 !ouderliiigen afkeer van de schoone ro ikttnne gij met jonkheer Willem zoo menig- .«ifcaal duchtig hebt geschertst". .50*» „Wat?... Zou het ridder Van Of hem inderdaad geweest ziju?" „Het is mij onbegrijpelijk, dat gij het nog zoo betwijfelt, omdat gij hem menig maal bij zijn vriend, Witte Van Haamstede, bebt ontmoet, zoodat zijn reusachtige gestalte u niet vreemd kan wezen. Maar jonker Otto Van Noortig is geen vrouwenhater, zoodat het bevallig boerinnetje hem nader aan het harte ging dan al de zwarte ridders van den geheelen aardbodem". „Des meisjes toestand verontrustte mij vooral, omdat ik in baar een kennis trof'. „Bij St. Jeroen 1" hernam Godfried met geveinsde treurigheid, „dan mag ik miju liefde gerust bestrijdenwant daar, waar de meester gaat vrijen, moet de schild knaap wijken, indien deze althans geen blauwtje wil loopen en ook in zijns meesters gunst wil blijven. Maar vroeger en ook thans scheen het duifje erg schuw. Als zij ook maar geen afkeer voor ons, mannen 1 koestert". Joist nu de jonker zijn schoone vaD des schildknaaps beschuldiging wilde vrij pleiten, bereikten zij het bruggehoofd, wat hun het onderhoud deed staken. Maar de toevallige ontmoeting maakte een zeer diepeii indruk op des jonkers harte, wat liBm deed gevoelen, dat zijn liefde voor Bereudiua nog geenszins geheel was uitgedoofd. Ziju avontuur wilde hij voor Agues verzwijgen; ook Godfried mocht er tegen niemand van reppen. Den volgenden morgen reed Otto naar Van Of hem's kasteel, dewijl de jonker den ridder dank moest betuigen voor de bewezen hulp, waarbij hij licht belangrijk staatkundig nieuws zou vernemen, omdat de ridder geruimeu tijd aan het graaflijk hof iu Den Haag was geweest. „Gij komt als geroepen, jonkerI" riep Van Of hem, terwijl hij Otto, toen deze door den hofmeester werd binnengebracht, halfweg het vertrek tegenkwam en hem met een ridderlijken handdruk verwel komde. „Reeds had ik last gegeven, dat men mijn paard moest zadelen, omdat ik naar uws «aders kasteel wilde, dewijl er binnen kort gewichtige gebeurtenissen, van welke uw vader en ook gij, volgens ver langen van den graaf en van jonkheer Willem, ingelicht moet worden, zijn voor gevallen. Dewijl ge nu echter herwaarts zijt gekomen, zal ik a ter voldoening aan mijn plicht maar geheel op de hoogte brengen" „Als ik had kunnen voorzien, dat mijn vader aldus een hem steeds aangenaam bezoek zou missen, dan was ik, al vorderde mijn plicht het ook, geenszins herwaarts gekomen", hernam Otto. „Kom dus liever bij ons". „Omdat ik morgen al weer in Den Haag moet wezen, znlt ge mij dezen keer bij mijn ouden wapenbroeder, uw vader, moeten verontschuldigen. Zullen wij hem weldra weer in het harnas, of ten minste ten hove zien?" „Voorloopig nog niet, hoewel hij dagelijks in krachten toeneemt". „Snelle volkomen genezing ia zoowel voor w vader als voor den lande gewenscht, dewijl er in het voorjaar licht weer oorlog met de Vlamingen en met de Zeenwsche ballingen zal komeD. Doch zonder vleierij durf ik zeggen, dat jonker Otto Van Noortig zich in den vorigen krijg een waardig plaatsvervanger zijns vaders heeft getoond". „Nu prijst ge mij veel te erg", zei Otto hevig blozend. „Zonder uw tusschenkomst hadden tnij gisteren eenige landloopers zelfs erbarmelijk verwonnen". \W»rdt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1890 | | pagina 1