NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN. Deze Coiiraait verschijnt dadelijks, behalve op Zoii- en Feestdagen. AOONHEÜEÜT: Prijs per Nummer 10 Ont. ADVERTENTIEN: Bureel: Sctieepmakerssteeg 6. Woensdag 24 April 1889. Nü. 96. Uitgevers: Gebroeders Muré. S t a tl s - it e r i c li t e a Het uur der Vergelding. TB Vooi Leiden, per 8 maanden1.25. Franco door het geheele rijk, per 8 maanden 1.60. Van 16 regelsf 0.90. Elke regel meer0.15. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Dienstaanbiedingen, k contant, zonder rabat, per regel 0.10. 203. Jaargang. Beschrijving van het patentrecht en de personeele belasting voor het dienst jaar 1889/90. BURGEMEESTER EN WETHOUDERS van LEIDEN brengen ter algemeene kennis, naar aanleiding van een ontvangen besluit van den Commissaris des Ko- nings in de provincie Zuid-Holland, van den 30eD Maart jl.Provinciaalblad n°. 24, houdende eenige bepalingen ten aanzien der beschrijving van het patentrecht voor het dienstjaar 1889/90, alsmede naar aanleiding van een gelijk besluit, van dezelfde dagteekeningProvinciaalblad n°. 23, betrekkelijk de beschrijving der personeele belasting voor het dienstjaar 1889/90; dat op den l8lcn Mei eerstkomende een aanvang zal worden gemaakt met de beschrijving der patent- plichtigen, bedoeld bij n°. 37 40 van tabel n°. 14, zijnde de slijters, lapperskroeg- en koiliehuishou- ders, waarvoor de declaratoire!) aan de huizen znllen worden rondgebracht, en na verloop van drie dagen, van wege den ontvanger der directe belastingen tegen regu worden afgehaald, en wordt dien patent- plichligcn herinnerd de bepaling van art. 2 der Wet van den 24ften April 1843 Staatsblad n°. 16), dal zij hun beroep niet mogen uitoefenen dan nadat zij de helft van hunnen aanslag over het dienstjaar 1889/90 hebben voldaan, en nadat het verschuldigde over het voorgaande jaar ten volle zal zijn aangezui verd, waarvan zal moeten blijken, alvorens de akten van palent aan hen kunnen worden afgegeven; dat zoodra mogelijk hunne aanslagbiljetten zullen worden bezorgd, en de patentuladcn in gereedheid gebracht, terwijl die dadelijk moeten worden afgehaald dat, met uitzondering der bedrijven, bedoeld bij de tabel n°. 16 der Wet van den 228len April 1852 Staatsblad n°. 61), houdende wijzigingen en uit breidingen van de ordonnantie op het recht van patent, van den 218ten Mei 1819 Staatsblad r.°. 34), de tijd der uitgifte van de door depalenlplich- tigen in te vullen vei klaringen van aangifte, voor den jare 1889/90, wordt vastgesteld op den 8sten Mei aanst., en dat de wederinzamelingtegen retju door den ontvanger of zijn gemachtigde geteekend, acht dagen na de uitgifte zal geschieden dat de registers der patentplichtigen uiterlijk op den 318t€n Mei aanstaande zullen worden gesloten, en er na dien tijd volstrekt geene verklaringen zullen worden aangenomen wordende ieder patentplichtige bij deze herinnerd aan art. 18 der Wet op het recht van patent, van den 21sten Mei 1819 Staatsblad n®. 34), inhoudende: «dal zij, die bij het aanbieden of bezorgen der ver sklaringen van aangifte, of ook bij het terughalen «van die, mochten zijn voorbijgegaan zich niet mogen «beroepen op een of ander begaan verzuimmaar «integendeel gehouden zijn om zorg te dragen, dat «de bij «de Wet gevorderde aangiften, verklaringen «en aanvragen, welke Ier invulling aan het kantoor «van den ontvanger der directe belastingen verkrijg - »baar zijn, door «hen in persoon of door hunne «gemachtigden, behoorlijk ingevuld, op den daarbij «bepaalden lijd, ter zeiver plaatse moeten worden «ingediend alsmede aft. 37 der gemelde wet, in verhand mei art. 7 der Wet van 15 April 1886 (Stbl. n°. 64) inhoudende: »de aan het recht van patent onderhevige «personen, welke, na den afloop van den tijd tot het «doen der aangifte bepaald, bevonden zullen wordeu «zich niet, of door valsche, onnauwkeurige of onvol- «ledige opgave, niet behoorlijk van hunne verplich- «tingen ten aanzien dier aangiften te hebben gekwe «ten, zullen telken reize, wanneer hun verzuim of «overtreding wordt ontdekt, vervallen in eene boete «van ten hoogste 400 gulden": dat, met betrekking tot de schippers, schuitenvoer ders, enz., in de tabel n®. 16 der Wet van den 228len April 1852 (Staatsblad n°. 61) voorkomende, de eigenaars, vaste huurders en andere vaste gebrui kers van binnenvaartuigen, gehouden zijn om zich van behoorlijk patent te voorzien; dat, tot de door hen daartoe !e doene schriftelijke aangiften, zal wor den gevaceerd in een der vertrekken van het Raadhuis, van 1 Mei eerstkomende tot uiterlijk den 16den Mei daaraanvolgende, des namiddags van 1 tot 3 uren, de Zondagen uitgezonderd, voor zooverre dat beroep niet in den loop des jaars wordt aangevangen; zij worden tevens uitgenoodigdcm de meetbrieven hunner vaartuigenmits niet ouder zijnde dan vijf jaren, mede te brengen, en al die inlichtingen te geven, die van hen betrekkelijk de vaartuigen zullen worden gevorderd, terwijl er na den 16den Mei voor meld geene verklaringen meer worden aangenomen en de nalatigen, bij ontdekking, zullen beloopen de boete, bepaald bij artikel 37 der Wet van 21 Mei 1819 Staatsblad n". 34), hier voren omschreven,; dat voorts alle patentplichtigenbij tabel n°. 7 der wel van den 16den Juni 1832 bedoeld, zijnde inlaudsche en vreemde kramers, welke met kramen, stallen, luiels enz., hunne waren in herbergen, hui zen, kamers of op oj-enbare markten en kermissen uitstallen, mitsgaders de dcbilauten in loterijbriefjes, en alle handel drijvende en als kooplieden te be lasten personen, welke hunne waren ten verkoop, hetzij in 't klein, hetzij in 't groot, te water of te land met zich voeren, alsmede de ondernemers van openbare vermakelijkheden, in label n®. 15 genoemd voor zooverre al die patentplichtigen in de algemeene beschrijving voor 1889/90 moeten worden begrepen, gehouden zijn zich gedurende de maand Mei, ter hekoming van hun patent, aan te melden in een der vertrekken van het Raadhuis, des middags vari 1 tot 3 uren, de Zon- en Feestdagen uitgezonderdzul lende er na dien tijd geene aanvragen meer worden aangenomen, behalve van de zoodanigen, die hun beroep of bedrijf na dien tijd aanvangen, en alzoo in de bijzondere beschrijvingen worden begrepen, welke gehouden zijn, zich dadelijk bij dien aanvang van patent te voorzien; dat ook op den 8en Mei aanstaande een aanvang zal worden gemaakt met de beschrijving der belas ting op bet personeel voor bet dienstjaar 1889/90. Zijdie bij het bezorgen der biljetten of ook bij het terughalen daarvan zijn overgeslagenmogen zich in geen geval beroepen op zoodanig /erzuim, maar zijn integendeel gehouden om de vereischte en behoorlijk ingevulde verklaringen in te dienen ten kantore des ontvangers, alwaar de biljetten ter invulling steeds verkrijgbaar zijn. Een ieder is gehouden de te doene aangiften met zijne handtcekening te bekrachtigen. Ingeval iemand verklaart niet te kunnen schrijven, zal de ontvanger of zijn gemachtigde, desgevraagd, de invulling in zijn naamen zonder daarvoor eenige betaling te kunnen eischenverrichtenmet vermelding der redenen waarom en zal de aangifte door den ontvanger of zijn gemachtigdein tegen woordigheid van een derden persoon en met en benevens dezenworden geteekendna vooraf gaande voorlezing. De belastingschuldigen zullen de door hen in be trekking tot de belasting op het personeel te doene aangiften, in het algemeen, behooren in te leveren in die gemeenten, alwaar de belasting is verschuldigd. Hun echter, wier belasting-voorwerpen naar de vier eerste grondslagen, alle of gedeeltelijk gelegen zijn of zich bevinden in eene andere gemeente dan die waarin zij hun verblijf hebben zal het vrijstaan de aangifte voor allenmits alsdan voor elke ge meente afzonderlijk ter plaatsing hunner woning of van hun verblijf te bewerkstelligen. Zoo wanneer paarden der vierde klasse door den- zelfden belastingschuldige in verschillende gemeenten worden gehoudenzal hij in elk van deze het aldaar gehouden wordende aantal behooren aan te geven. Voorts worden belanghebbenden in het bijzonder aandachtig gemaakt op hunne verplichting om tw en mfwonende dienstboden der eerste en de in- en mlwonende dienstmeisjes der vierde klasse, die op 1 Mei 1889 reeds den leeftijd van 15 jaren zullen hebben bereikt in de belasting aan te geven en op de wijziging welke vooreerst eene der vrijstellingen van vrouwelijke bedienden, bij art. 5 van de Wet van den 9den April 1869 Staatsblad n°. 59) heeft ondergaan, zijnde daarbij bepaald dat de belasting niet is verschuldigd wegens «De eenige vrouwelijke bediende, overigens naar «de eerste, derde of vierde klasse belastbaar, in «dienst van den belastingplichtige, welke geene andere «bedienden houdt en vier of meer eigen of aange- «huwde kinderen, kindskinderen of pupillen bij zich «heeft inwonendie op den eersten Mei des jaars «waarover de belasting loopt jonger dan eenenlwin- «tig jaren zijn." ten andere in de twee eerste paragraphen van art- 27 der Wet van den 29stcn Maart 1833 Staatsblad n°. 4) bij art. 7 derzelfde Wel van 1869 zijn ge bracht ten opzichte van het in gebruik nemen van een perceel na den 15den Mei of het verlaten daarvan in den loop van bet dienstjaar en ingeval van over lijden. Voorts worden belanghebbenden herinnerd aan de verplichting om bij bezwaarschriften zoo wat patent als personeele belasting betreft over Ie leggen een duplicaat van het aanslagbiljet, tegen betaling van 5 cents bij den ontvanger der directe belastingen verkrijgbaar. Eindelijk worden de ingezetenen verwittigd, dat tot tegenschatlers voor meergenoemde belasting zijn benoemd de navolgende personen, als: JOHANNES CORNELIS RIJK, WILLEM ANTHONIE VAN LITH, ABRAHAM BOEKWIJT. En wordt deze door aanplakking en door plaatsing in de Leidsche Courant afgekondigd. Burgemeester en Wethouders voornoemd, DE KANTERBurgemeester. E. KIST, Secretaris. Leioen, 23 April 1889. LEIOEN, 21 April. Toestand des Konings. Aau het paleis te 's Gravenhage is giste ren het volgend bericht bekend gemaakt. De toestand van Z. M. den kouing blijft naar omstandigheden bevredigend. Z. M. heeft de laatste nachten goed geslapen en gevoelt zich daardoor meer opgewekt. Aan het toelatings-examen voor de 2e af dee ling der krijgsschool te 's Graven hage hebben o. m. voldaan de le luitenants A. L. Klerk de Reus en bi. E. C. baron Van Omphal Mulert, van het 4e reg. iuf. en aau het examen voor den intendance- cursus bij de krijgsschool te 's Gravenhage heeft o. m. voldaan de 2e luit. k wat tier- meester S. Groenveld van bet 4e reg. inf. Hedenochtend te halfelf en hedenmid dag te halfdrie hebben druk bezochte bijeen komsten plaats gehad van het yLeger des heils", waarin de generaal Booth de verga derden toesprak. Vooral dezen middag was de bijeenkomst door stadgenooten van aller lei stand bezocht. Te ruim halfdrie werd de bijeenkomst inet gezang eu gebed geopend; een 70-tal dames en heeren officieren waren op de estrade aanwezig en de ernstige en vaak geestige woorden van generaal Booth, de ernstige van andere dames en heeren, waaronder vooral de Indische majoor Musa Bhai de aandacht trok iu zijne nationale kleederdracht, werden afgewisseld door gezang met begeleiding van orgel, harp en cornet piston en door twee allerliefste duetten door de dames Schoch, met begeleiding van harp. De stafkapiteins Schoch en Govaerts ver taalden beurtelings de woorden der Eugelsche heereu en door het publiek werden onder scheidene liederen in koor meegezongen. Onder de in de zaal verzamelden merkte men onderscheidene volgelingen uit onze FEUILLETON. 28). Deze keer scheen het meisje in dieper onmacht gevallen te zijn dan de eerste maal, want zij lag nog altijd op deo grond nitgestrekt en niets verried een naderend ontwaken. .Arm meisje," sprak de oude dame, .wanneer zij eens onder mijn handen stierf." Zij begon haar beste krachten te be proeven, om Lilly bij te maken, maar een vol uur was daartoe noodig eer zij de oogen opsloeg. Verwonderd en vragend zag zij om zich heen. .Was ik reeds lang hier?" was haar eerste vraag. Daar kreeg zij het venster in het oog en dit bracht haar weer op de hoogte van hetgeen gebeurd was. .01 ja, nu herinner ik mij alles," en zij sloeg de handen voor het gelaat. .Ge bebt lang in onmacht gelegen en ik heb een geheel uur noodig gehad, om u weer tot bewustzijn te brengen." .Een geheel uur? O! maar dan heh ik geen seconde meer te verliezen, alles staat op het spel. Ik heb nog ver te loopen tot aan de stad en het begint rseds te schemeren, vaarwel, nogmaals mijn dank, tot wederziens." Vódr de oude vrouw tijd had haar terug te houdenstond Lilly buiten. Zij gevoelde zich zoo zwak, dat zij niet te SDel kon loopen, alleen haar ijzeren wilskracht hield haar nog op de beenen. Het was reeds avond, toen zij de stad bereikte. De straten waren levendig als altijd, maar in haar angst voor haar vijanden, die natuurlijk haar vlucht reeds ontdekt hadden, waagde zij zich niet in de groote straten, maar veeleer in stille zijstraten, opdat zij zonder eenig spoor achter te laten, het vaderlijk huis zou kunnen be reiken. Eigenlijk was dat onhandig, want er is veel meer kans, om io een stille straat herkend en door een spion gevolgd te worden, dan te midden van het drukke gewoel, en al mocht Harold Colville, hetgeen haar grootste bezorgdheid uit maakte, haar iu een drukke straat ont moeten en herkennen, dan was hij daar toch niet bij machte, iets tegen haar te doen; maar haar groote opgewondenheid maakte, dat zij niet zoo geregeld en helder den toestand overdenken kon. Ook ware het beter geweest, zich iu het eerste het beste huis onder bescherming te stellen en van daaruit haar vader bericht te zenden, maar zon men haar geloofd hebben Iedereen had de schoone, rijke miss Lilly Lawrence gekend, menigeen had haar in haar kist als een doode zien liggen, wie zou er nu nog aan haar verhaal gelooven en haar niet voor een sluwe bedriegster houden? Neen, neen, alleen in het ouderlijke huis wachtte haar reddiug, het oog der liefde zou haar aanstonds herkennen. Zoo bereikte zij eindelijk de straat waarin het huis haars vaders stoud. De voorname huizen dezer straat waren alle schitterend verlicht, hier hoorde men vroolijke kinder stemmen, daar klonk gelach, ginds weer pianomuziek, overal heerschte leven en vroolijkheid. Alleen bij den bankier Law rence was geen enkel licht aan de straatzij ontstoken, de vensters waren donker en somber, alleen iu den gang brandde een onzeker licht. Het huis stond daar als een treurende tusscben feestvierenden. Met wankelende schreden besteeg zij het booge bordes, greep met bevende band naar de schel en trok haar over. Een doffe, brommende slag klonk door den marmeren gang en oogenblikkelijk hoorde zij de rassche schreden van een lakei, die naar de deur snelde en haar opende. Lilly sloeg haar sluier weg en zag dien man aan. Het was een oude bediende, die haar van kind af aan gekend had. Zij zag hem met haar diepliggende oogen in het gelaal, maar nauwelijks had ook hij haar aangezien, of hij gaf een gil en vloog als een bezetene door den gang terug. Dit smartte Lilly diep, hij, de man die haar had zien opgroeien van een hulpeloos wicht tot eeu schoone, bloeiende maagd, hij was bang voor haar. De lafaard meende een spook te zien. Zij ging den gang door naar het achtergedeelte van het huis, want zij begreep, dat de familie in het woonvertrek moest zijn. Evenals de lafhartige bediende vergat zij in haar aan doening de buisdeur te sluiten en bemerkte ook niet, hoe twee donkere gestalteD achter haar naar binnen slopen en een zijgang van het huis insloegen, die naar den tuin geleidde. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1889 | | pagina 1