H A S T A.
NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN.
Vrijdag 29 April 1887. - N°. 100.
Uitgevers: Gebroeders Muré.
lie ze Courant verschijnt dagelijks, behalve op flosi- en F eest dagen.
A80iiER3Efyï:
Voor Leiden, per 3 maanden1.25.
Franco door het geheele rijk, per 3 maanden 1.60.
Prijs per Summer 10 Oni.
200e Jaargung.
ADVERTENTIE!!:
Van 1tj regels 0.90.
Elke regel meer 0.15.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Dienstaanbiedingena contantzonder rabatper regel 0.10.
Bureel: Scheepmahersstceg f».
Stads-Kcricliten.
Beschrijving van het patentrecht en de
personeele belasting voor het dienst
jaar 1887/88.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEIDEN
brengen ter algemeene kennis, naar aanleiding van
een ontvaugen besluit van den Commissaris des Ko-
nings in de provincie Zuid-Holland, an den 16et
Maart jl., Provinciaalblad n°. 20, houdende eenige
bepalingen ten aanzien der beschrijving van het
patentrecht voor het dienstjaar 1887/88, alsmede
naar aanleiding van een gelijk besluit, van dezelfde
dagteekeningProvinciaalblad n°. 21betrekkelijk
de beschrijving der personeele belasting voor het
dienstjaar 1887/88;
dat op den l8len Mei eerstkomende een aanvang
zal worden gemaakt met de beschrijving der patent-
plichtigen, bedoeld bij n°. 3740 van tabel n°. 14,
zijnde de slijters, tappers, kroeg- en koffieliuishou-
ders, waarvoor de declaratoiren aan de buizen zullen
worden rondgebracht, en na verloop van drie dagen,
van wege den ontvanger der directe belastingen
tegen re^u worden afgehaald, en wordt dien patent-
plichtigen herinnerd de bepaling van art. 2 der Wet
van den 24!ten April 1843 Staatsblad n°. 16), dal
tij bun beroep niet mogen uitoefenen dan nadat zij
de helft van bunnen aanslag over het dienstjaar
1887/88 hebben voldaan, en nadat bet verschuldigde
over het voorgaande jaar ten volle zal zijn aangezui
verd, waarvan zal moeten blijken, alvorens de akten
van patent aan hen kunnen worden afgegeven; dat
zoodra mogelijk hunne aanslagbiljetten zullen worden
bezorgd, de patenlbladen iu gereedheid gebracht, en
die dadelijk moeten worden afgehaald
dat, met uitzondering der bedrijven, bedoeld hij
de tabel n°. 16 der Wel van den 228len April 1852
Staatsblad n°. 61), houdende wijzigingen en uit
breidingen van de ordonnantie op het recht van
patent, van den 218teu Mei 1819 Staatsblad i.°.
34), de tijd der uitgifte van de door depatentplich-
tigen in te vullen verklaringen van aangifte, voor
den jare 1887/88, wordt vastgesteld op den 7den
Mei aanst., en dat de wederinzainelingtegen re§u
door den ontvanger of zijn gemachtigde gelcekend,
acht dagen na de uitgifte zal geschieden
dat de registers der patentplicbtigen uiterlijk op
den 318ten Mei aanstaande zullen worden gesloten, en
er na dien tijd volstrekt geene verklaringen zullen
worden aangenomen
wordende ieder patentplichtige bij deze herinnerd
aan art. 18 der Wet op het recht van patent, van
den 219ten Mei 1819 (Staatsblad n®. 34), inhoudende:
«dal zij, die bij het aanbieden of bezorgen der ver
sklaringen van aangifte, of ook bij bet terughalen
«van die, mochten zijn voorbijgegaan,zich niet mogen
«beroepen op een of ander begaan verzuim, maar
«integendeel gehouden zijn om zorg te dragen, dat
«de bij «de Wet gevorderde aangiften, verklaringen
sen aanvragen, welke ter invulling aan bet kantoor
svan den ontvanger der directe belastingen verkrijg-
«baar zijn, door shen in persoon of door hunne
«gemachtigdenbehoorlijk ingevuld, op den daarbij
«bepaalden lijd, ter zei ver plaatse moeten worden
«ingediend
alsmede art. 37 der gemelde wet, in verband mrt
art. 7 der Wet van 15 April 1886 (Stbl. n°. 64)
inhoudende: «de aan het recht van patent onderhevige
«personen, welke, na den afloop van den lijdtot het
«doen der aangifte bepaald, bevonden zullen worden
«zich niet, of door valsche, onnauwkeurige of onvol-
«ledige opgave, niet behoorlijk van hunne verplich
tingen teil aanzien dier aangiften te hebben gekwe
ten, zullen telken reize, wanneer hun verzuim of
«overtreding wordt ontdekt, vervallen in eene boele
«van ten hoogste 400 gulden":
dat, met betrekking tot de schippers, schuitenvoer
ders, enz., in de tabel n°. 16 der Wet van den
22sleD April 1852 Staatsblad n°. 61) voorkomende,
de eigenaars, va>te huurders en andere vaste gebrui
kers van binnenvaartuigen, gehouden zijn om zich
van behoorlijk patent te voorzien; dat, tot de door
hen daartoe !e doene schriftelijke aangiften, zal wor
den gevaceerd in een der vertrekken van het Raadhuis,
van 1 Mei eerstkomende tot uiterlijk den 16den Mei
daaraanvolgende, des namiddags van 1 tot 3 uren,
de Zondagen uitgezonderd, voor zooverre dat beroep
niet in den loop des jaars wordt aangevangen; zij
worden tevens uitgenoodigd, om de meetbrieven
hunner vaartuigenmits niet ouder zijnde dan vijf
jaren, mede te brengen, en al die inlichtingen te
geven, die van hen betrekkelijk de vaartuigen zullen
worden gevorderd, terwijl er na den 16den Mei voor
meld geene verklaringen meer worden aangenomen
en de gebrekigen, bij ontdekking, zullen incurreeren
de boete, bepaald bij artikel 87 der Wet van 21 Mei
1819 Staatsblad n°. 34), hiervoren omschreven
dat voorts alle patentplichtigcnhij tabel n°. 7
der wel van den 16den Juni 1832 bedoeld, zijnde
inlandsche en vreemde kramers, welke met kramen,
stallen, talels enz., hunne waren in herbergen, hui
zen, kamers of op oj-en bare maiklen en kennissen
uitstallen, mitsgaders de debitanten in loterijbriefjes,
en alle handel drijvende en als kooplieden te he
iasten personen, welke hunne waren ten verkoop,
hetzij in 't klein, hetzij in 't groot, te water of te
land met zich voeren, alsmede de ondernemers van
openbare vermakelijkheden, in tabel n°. 15 genoemd
voor zooverre al die patentplicbtigen iu de algemeene
beschrijving voor 1887/88 moeten worden begrepen,
gehouden zijn zich gedurende de maand Mei, ter
hekoming van hun patent, aan te melden in een der
vertrekken van hel Raadhuis, des middags van 1 lot
3 uren, de Zon- en Feestdagen uitgezonderdzul
lende er na dien tijd geene aanvragen meer worden
aangenomen, behalve van de zoodanigen, die hun
beroep of bedrijf na dien tijd aanvangen, en alzoo
in de bijzondere beschrijvingen worden begrepen,
welke gehouden zijnzich dadelijk bij dien aanvang
van patent te voorzien
dat ook op den 7en Mei aanstaande een aanvang
zal worden gemaakt met de beschrijving der belas
ting op het personeel voor het dienstjaar 1887/88.
Zijdie bij het bezorgen der biljetten of ook bij
het terughalen daarvan zijn overgeslagen, mogen
zich in geen geval beroepen op zoodanig verzuim,
maar zijn integendeel gehouden om de vereischte
en behoorlijk ingevulde verklaringen in te dienen
ten kantore des ontvangers, alwaar de biljetten ter
invulling steeds verkrijgbaar zijn.
Een ieder is gehouden de te doene aangiften met
zijne handleekening te bekrachtigen.
Inceval iemand verklaart niet te kunnen schrijven,
zal de ontvanger of zijn gemachtigde, desgevraagd,
de invulling in zijn naam, en zonder daarvoor
eenige betaling te kunnen eischen, vér richt enmet
vermelding der redenen waaiom, en zal de aangifte
door den ontvanger of zijn gemachtigdein tegen
woordigheid van een derden persoon en met en
benevens dezen, worden gelcekend, na vooraf-
guande voorlezing
De belastingschuldigen zullen de door hen in be
trekking lot de belasting op liet personeel te doene
aangiften, in het algemeen, behooren in le leveren
in die gemeenten, alwaar de belasting is verschuldigd.
Hun echter, wier belasting-voorwerpen naar de
vier eerste grondslagen, alle of gedeeltelijk gelegen
zijn of zich bevinden in eene andere gemeente dan
die waarin zij hun verblijf hebben,zal het vrijstaan
de aangifte voor allenmits alsdan voor elke ge
meente afzonderlijk, Ier plaatsing hunner woning of
van hun vei blijf le bewerkstelligen.
Zoo wanneer paarden der vierde klasse door den
zelfden belastingschuldige in verschillende gemeenten
word'-n gehoudenzal hij in elk van deze het aldaar
gehouden wordende aantal behooren aan te geven.
Voorts worden belanghebbenden in het bijzonder
aandachtig gemaakt op hunne verplichting om in-
en uitwonende dienstboden der eerste en de in- en
uitwonende dienstmeisjes der vierde klasse, die op
1 Mei 1887 reeds den leeftijd van 15 jaren zullen
hebben bereikt in de belasting aan «e geven en op
de wijziging welke:
vooreerst eene der vrijstellingen van vrouwelijke
bedienden, bij art. 5 van de Wet van den 9den April
1869 Staatsblad n°. 59) heeft ondergaan, zijnde
daarbij bepaald dat de belasting uiel is verschuldigd
w egens
«De eenige vrouwelijke bediende, overigens naar
«de eerste, derde of vierde klasse belastbaar, in
«dienst van den belastingplichtige, welke geene andere
«bedienden houdt en vier of meer eigen of aange
duwde kinderen, kindskinderen of pupillen hij zich
«heeft inwonen, die op den eersten Mei des jaars
«waarover de belasting loopt jonger dan eenentwin-
«tig jaren zijn."
ten andere in de twee eerste paragraphen van art.
27 der Wel van den 29sten Maart 1833 Staatsblad
n°. 4) bij art. 7 derzelfde Wet van 1869 zijn ge
bracht, ten opzichte van het in gebruik nemen van
een perceel na den 15den Mei of het verlaten daarvan
in den loop van het dienstjaar en ingeval van over
lijden.
Voorts worden belanghebbenden herinnerd aan de
verplichting om hij bezwaarschriften zoo wat patent
als personeele belasting betreft over te leggen een
duplicaat van het aanslagbiljet, tegen betaling van
5 cents hij den ontvanger der directe belastingen
verkrijgbaar.
Eindelijk worden de ingezetenen verwittigd, dal
tot tegensehatters voor meergenoemde belasting zijn
benoemd de navolgende personen, als:
JOHANNES CORNELIS RIJK,
WILLEM ANTHONIE VAN I.ITH,
A BK AH AM KOEKWIJT.
En wordt deze door aanplakking en door plaatsing
in de Leidsche Courant afgekondigd.
Burgemeester en Wethouders voornoem
DE KANTER, Burgemeester.
K. KIST, Secretaris.
Leiden, 28 April 1887.
koloniale Werving.
Wie zich als sohlaal hij hel Oosl-liiGiscliu
leger verbindt ontvangt hij hel aangaan van
eene ies-jarige verbintenis een hainlgel l van
<lrte lioiideril gulden.
Wie zich verbinden wil, hccll zich aan le
melden bij een der plaatselijke ol garnizoens
commandanten ol hij den commandant van hel
Koloniaal Werfdepot le Harderwijk.
Miliciens tnel groot verlof of in werkelijkeu
dienst kunnen tot eene verbintenis hij hel In
dische leger worden toegelaten Zij kunnen
ook voor twee jaren bij hel Indisch leger
gedetacheerd worden onder genot van
f209 handgeld.
liet bedrag van het gagement is, na
twaalf-jarigen dienst (al dan nicl afgebroken
door een verblijf van hoogstens een jaar huilen
de gelederen): voor den Soldaat f200 's jaars;
voor den Korporaal -f- f 220 '«jaars; voor
don Sergeant j- f 299 's jaarsvoor den
Sergeant-Majoor -j- f290 's jaars; voor den
Adjudant-Onderofficier -j- 1'329 'sjaars.
Na twintis-jarigen dienst: voor den Sol-
daal f 339 's jaars; voor den Korporaal -j-
f 38(1 's jaars; voor den Sergeant f f 420
's jaars; voor den Sergeant-Majoor -f- f 159
's jaars; voor den Adjudant-Onderofficier f
f 48W 's jaars.
f (Mils Iwee jaren in dien rang gediend
hebbende. Bij gebreke daarvan wordt het ga
gement van den naast volgenden lageren graad
genoten.)
Werkelijke diensttijd, als milicien of als
vrijwilliger hij hel Nederlandsche leger door
gebracht, komt voor de helft in aanmerking
hij de berekening van den twaalf of twintig-
jarigen diensttijd hoven bedoeld, mits inen
niet later bij het Indische leger dienst neemt
dan een jaar nadat men uit den dienst bij het
leger in Nederland is gelreden.
Aanbrengpremie in «len regel TIK.V
gulden.
Opgaven van de voor indiensttreding beuoo-
digde stukken en van verdere bijzonderheden
zijn kosteloos le bekomen bij alle burge
meesters.
FEUILLETON.
16).
Intusschen was het viertal in de receptie
kamer aangekomen. De acht-en-deitigjarige
bruid was nog overtollig met bloemen ge
tooid en in lichtgrijze zijde gestoken, die
overvloedig met kant en linten prijkte. De
bruidegom was iemand van geposeerden leef
tijd met een tamelijk bol gezicht en een nog
slechts spaarzaam begroeiden schedel.
„Kijk, dat is nu eens recht lief van n
Ada Van Breesteghe, dat ge nog gekomen
zijt" sprak de bruid, die zich door veel ver
toon van bewegelijkheid jonger trachtte
voor te doen dan ze was. Ze koesterde den
hartewensch dat die prachtige verschijning
die zoo gratieus, zij meende zelfs, ietwat
spottend, voor beiden boog, op haar aan
staanden echtgenoot geen indruk zou achter
laten. Zij slaakte dan ook een zucht van
verlichting toen Ada zich een weinig achter
afhield door een plantengroep half verborgen
en spoedig in gesprek was met een man van
eerbiedwaardig en schrander voorkomen. Het
was professor Parvenus, dokter in de lette
ren. Zijne voorkomendheid jegens Ada stak
gunstig af hij die jegens andere jonge dames.
„Kunt u raden, freule Van Breesteghe,
welken roman ik eenige dagen geleden voor
den tweeden keer las?"
Ada schudde ontkennend het hoofd, doch
in hare oogen speelde een zonderlinge gloed
toen zij hem glimlachend aanzag.
„De roman van Hasta, voor de toekomst
de grootste romancierre; 't is een werk van
eene twintigjarige en doorwrocht met ziel
kunde met
„Professor, ik wilde die Hasta wel eens
kennen, maar waarlijk, ik heb niet de eer."
„Het is niet mijne schuld freule dat ik
u van naamsverwisseling verdenken moet,
maar de schuld der schrijfster zelve."
Ada zag hem een oogeublik besluiteloos
aan. Ze wilde het gesprek wel eene andere
wending geven en vond daartoe gelegenheid
toen ze juist Henri Van Sisteren bemerkte
die aarzelde naar haar toe te komen. Ze
knikte hem vriendelijk toe. Henri naderde
en hare in wit glacé gestoken hand even
aanrakende groette hij haar met Hasta
Meer woorden vond hij niet om zijne schoone
nicht te verwelkomen.
„Wie is die jonge man die daar spreekt,
Henri?" vroeg Ada.
„Die blonde man?" was de wedervraag
van den professor; „dat is Felix Van Holm-
stein, hij is op het conservatorium te Leip
zig en vertoeft nu enkele dagen hier bij zijne
ouders, 't Moet een virtuoos zijn; hij zal
zich straks wel doen hooren."
Ada had oogen noch ooren meer voor
hetgeen om haar heen voorviel. Zooeven
nog scheen zij er behagen in te vinden de
jongelieden die haar met bewondering gade
sloegen en voor haar bogen met onverschil
ligheid voorbij te gaan, terwijl ze terloops
een complimentje of een enkel woord van
den een of ander opving. Nu echter scheen
haar oog als geboeid aan den laatst geko-
meue, aan Felix Van Holmstein, een schoon
man met lichte golving in het blonde haar
en een schitterend oog, tintelend van levens
lust onder de breede wenkbrauw.
Van Holmstein was in gesprek met de
moeder der braid die hem bij de gasten
rondleidde en hem aan hen voorstelde.
„Wat een mooi jongmensch is die mijn
heer Van Holmstein Ada; zijt ge al aan hem
voorgesteld en hebt ge al met hem gespro
ken." Met deze vragen kwam Paula tot hare
vriendin. Ze had in een gesprek met Mar
cel kennis met hem gemaakt.
„Ik heb nog niet met hem gesproken i
neen," antwoordde Ada die zichtbaar ver
bleekte.
„Ge staat ook zoo in een hoek achter
die planten."
„Ik wil ook liever niet opgemerkt wor
den wellicht later."
„O, jufvrouw Slister zal zingen, dat doet
ze wel lief" merkte Paula op toen eene jonge
dame door den jongsten Van Vlierde naar
de piano werd geleid. Het jongmensch scheen
haar te zullen accompagneeren.
Het jonge meisje zong eenige nummers
van Schubert. En ze deed dat dan ook wer
kelijk lief waarvoor ze uitbundig werd toe
gejuicht. Felix Van Holmstein had, zonder
op de menschen om zich heen te letten
zijne viool uit haar foudraal genomen met
eene zorgvuldigheid die bewees hoezeer hij
aan dat instrument gehecht was. Het viool
concert van Mendelssohn werd door hem op
meesterlijke wijze vertolkt. Zonder de minste
overdrijving, met vasten greep en heerlijken
streek, werd het nummer afgespeeld en het
was den speler aan te zien dat hij in de
muziek geheel opging. Ieder was door het
schooöe spel en door den jongman zooals
hij daar stond, geheel geboeid.
Wordt vervolgd.)