HASTA. NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN. II e e O o ii rant verschijnt <1 a g e 1 ij k sbehalve o p 'L o n- e n F e e s t il a g e n< Woensdag 13 April 1887. - N°. 86. Uitgevers: Gebroeders Muré. ABONNEMENT: Voor Leiden, per 8 maanden1.25. Franco door het geheele rijk, per 3 maanden t 1.60, Prijs per Vmiuier 10 ('ent. ADVERTENTIES: Van 16 regels0.90. Elke regel meer0.15. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Dienstaanbiedingenk contantzonder rabatper regel 0.10. Bureel: Scheepniakerssteeg 6. 200° Jaargang. Stads-Bericliten. Vervoer van lijders aan besmette lijke ziekten. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente LEIDEN; Brengen bij deze in herinnering dat krach tens art. 9 der Wet van 4 December 1872 (Stbl. no. 134) vervoer van lijders aan eene besmettelijke ziekte niet inag geschieden zon der toeslemming van den liurgemeester; dat de voer- en vaartuigen waarmede dit vervoer heeft plaats gehad onmiddellijk daarna door de zorg en op kosten van den eigenaar moeten worden ontsmet en dal voor dit vervoer een uitsluitend daarvoor bestemd voertuig van ge meentewege beschikbaar is gesteld. Zij noodigen tevens de belanghebbenden uit, in geval het vervoer van een lijder aan eene besmettelijke ziekte noodig is, zich te ver voegen aan het bureau van Politie, zullende alsdan door tusschenkomst van de polilie hel bovenbedoelde voertuig ter hunne beschikking worden gesteld. Burgemeester en Weihouders voornoemd, DE KANTER, Burgemeester. E. KIST, Secretaris. Leiden 12 April 1887. DRANKWET. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEIDEN) Brengen ter algemeene kennis dal door CORNELIS HOFKES, alhier woonachtig, een adres is ingediend om vergunning lot verkoop van sterken drank in het klein in hel perceel Clarensteeg n°. 26. En geschiedt hiervan openbare afkondiging door plaatsing in de Leidsche Courant. Burgemeester en Wethouders voornoemd DE KANTER, Burgemeester. E. KIST, Secretaris. Leiden 12 April 1887. «TADIllIEUWg. In het Dagblad van Zuid-Holland en 'i Gravenhage van Zondag komt een inge zonden stuk voor van de hand des heeren J. K. W. Quarles van Uiford, dato 7 April van den volgenden inhoud. We achten het niet ondienstig het in zijn geheel 07er te Overbrenging van 's rijks Ethnograpliiscli Museum van Leiden naar Den Haag. In een stuk, dat als hoofdartikel in het Dagblad van 19 December jl. werd opge nomen wees ik op den inderdaad onhoud- baren toestand, waarin het belangrijk, zich snel uitbreidend Ethnographisch Museum te Leiden verkeert. De naaste aanleiding tot mijn stuk lag in een artikel van gelijke strekking van dr. T. C. L. Wijnmalen in de NCt. van 6 December, waarin er o. a. op gewezen was, dat de ethnographica te Leiden in niet minder dan vijf lokaliteiten geborgen zijn, zoodat er dus van een Eth- nographisch Museum eigenlijk geen sprake mocht zijn. Ik herinnerde aan vroegere stuk ken van mijne hand over datzelfde onder werp, betoogde opnieuw de wenschelijkhèid, op gronden waarvoor ik naar dat stuk meen te mogen verwijzenvan de overbrenging van dat Museum naar Den Haag en wel in een daarvoor achter den Zoölogisch-Botani- sclien Tuin te stichten gebouw. Ik oitte den wensch dat particulieren daarvoor gel den zouden willen aanwijzendoch zei ten slotte te hopen, dat zelfs ook zonder zoo- danigen steun de regeering, overtuigd van het nut der zaaktol het stichten van zoo danig goed ingericht, voor uitbreiding vat baar Ethnographisch Museum in de tesi- dentie de noodige stappen zou willen doen. Toezegging van gelden voor dat doel is mij niet gedaan, maar wel mocht ik spoedig na het verschijnen van mijn artikel verne men, dat voor de overbrenging van dat Museum naar hier van bevoegde zijde reeds heel wat meer afdoende pogingen waren in het werk gesteld dan mij destijds nog be ltend was. Het volgende werd mij mede gedeeld. Voor museumgebouw was de aan dacht gevestigd op het te koop zijnde Pa noramagebouw aau den Bezuidenhout alhier. De vereischte opmetingen en berekeningen hadden plaats gehad. Men meende dat al de thans te Leiden aanwezige ethnographica in dat gebouw, wanneer het de vereischte verandering zou hebben ondergaan, op vol doende wijze zouden kunnen worden ten toongesteld ook dat het terrein voldoende ruimte aaubood voor de uitbreiding, waarop men bij zoodanig Museum bedacht moet zijn. Een groot voordeel van dit plan werd hierin gezien, dat men, een bestaand groot ge bouw voor de betrekkelijk niet belangrijke som van f 40,000 aankoopende (de som waarvoor men meende dat het uit de hand te koop was), voor weinig geld een Eth nographisch Museum zou verkrijgen. Hooger autoriteit zou het echter voor dat doel min der geschikt hebben geoordeeld. Bonduit gezegd, lachte het plan mij om verschillende redenen ook niet erg toe. Er wordt alleen daarom melding van gemaakt opdat men wete1°. dat reeds ernstig ge dacht is aan de overbrenging van het Eth nographisch Museum naar Den Haag; 2°. dat hier een gebouw verkrijgbaar is, dat, wil men niet de kosten maken van een flink, goed, nieuw Museum te bouwen, volgens sommigen met betrekkelijk geringe onkosten tot Museum in te richten zou zijn. Veel liever evenwel zou ik een geheel nieuw, doelmatig ingericht, aan alle redelijke vereischten beantwoordend, voor uitbreiding vatbaar Ethnographisch Museum zien verrij zen op de daarvoor mijns inzien als 't ware aangewezen, dooi mij in vroegere stukken meermalen genoemde plekhet open terrein achter den Zoölogisch Botanischen Tuin. Daar zou een gebouw kunnen verrijzen dat een sieraad der residentie zou kunnen zijn, dicht genoeg bij de bebouwde kom der ge meente gelegen om gemakkelijk genaakbaar te zijn en toch geïsoleerd liggend, 'tgeen ter vermijding van brandgevaar zeer wenscbelijk is. Daar zou men gelegenheid hebben tot latere uitbreiding, iets waarop men vooral bij een Ethnographisch Museum bedacht moet zijn. Wierd de weg bezuiden den Zool.-Bot. Tuin onvoldoende geacht als toegangsweg tot het museum, twee andere toegangswegen, op zichzelf verbeteringen te achten, waren gemakkelijk te maken. Men trekke het be oosten het Malieveld van zuid naar noord loopend stuk straatweg door tot aan het wa ter; breke in de Maliebaan het onoogelijke zoogenaamde Boorhnis af, bestrate dat hoo- gere gedeelte van de Maliebaan recht tegen over de brug over de Prinsessegracht, over- brugge dan het water en men zou minstens twee uitstekende toegangen tot het museum- terrein verkrijgen. Bij de publieke veiling op 28 Februari werden de verschillende perceelen voor f 75,000 opgehouden. Of er kans is, dat die terreinen tot het beoogde doel zoudeD worden afgestaan, is mij onbekend. Ik ben echter niet geheel zonder hope dat de eigenaar of eigenaren ^public spirit", liefde tot de zaak welke het geldt, liefde tot de gemeente welke er zeer door zoude worden bevoordeeld, onbekrom penheid genoeg zouden bezitten om de be- noodigde grondenzoo al niet te schenken, dan toch tegen geringen prijs beschikbaar te stellen. Het schijnt echter minder noodig, daarnaar nu reeds onderzoek te doen. Vooraf toch moet in beginsel vastslaan, dat de voor den muFeumbouw zelve benoodigde gelden zullen worden beschikbaar gesteld, althans aan de Wetgevende Macht aangevraagd. En daarom verheugde het mij bijzonder, de volgende mededeeling te kunnen doen Burgemeester en Wethouders van's Gra- „venhage hebben zich bereid verklaard, aan „den Gemeenteraad het voorstel te doen, „aan de regeering eene som van twintigdui zend gulden aan te bieden als bijdrage der „gemeente tot de kosten van een alhier op „te richten Ethnographisch Museum, be- „stemd voor de opname der thans te Leiden „aanwezige ethnographische voorwerpen. Zij „meenen redenen te hebben om zich te „vleien, dat dit voorstel bijval bij den raad „zal vinden." Deze bereidverklaring vernam ik met het meeste genoegen, omdat zoodanig aanbod een flinke stap in de goede richting zou zijn. Wordt toch zoodanig aanbod door onze gemeente gedaan, toonen, gelijk mag wor den gehoopt, bemiddelden onder onze stad- genooten instemming met het plandoor voor de verwezenlijking daarvan ook gelden toe te zeggenhet mag worden verwacht dat de regeering zich daardoor genoopt zal vindenweldra een flink uitgewerkt plan tot de oprichting van een Ethnographisch Museum in 's Gravenhage bij de staten-ge- neraal in te dienen. De regeering toch moet, meer dan wie ookovertuigd zijn van den inderdaad on- houdbaren toestand, waarin de ethnographi sche collectiën te Leiden verkeeren. Ik ver trouw, bij vroegere gelegenheden voldoende te hebben aangetoond, zoowel dat het ver blijven dier collectiën te Leiden in het be lang van het daar gegeven onderwijs onnoo- dig is, als dat een Ethnographisch Museum FEUILLETON. 8). „U moet Ada maar dokter laten worden, oomMarcel heeft toch geen lust in de studie, die zal 't nooit worden." „Foei" zei mevrouw „een meisje dokter; ze moet maar eerst goed handwerkjes leeren maken, vormen leeren en pianospelen; dat zijn toch dunkt me eerste vereischten voor een meisje van onzen stand." „Het zal er wel van moeten komen dat Ada naar een kostschool gaat" zuchtte de vader. „Zij kan in de stadsschool genoeg leeren wat heeft een meisje aan al die kennis? Als ze trouwt dan dient 't nergens toe; dan heeft ze later nog maar spijt dat ze hare meisjesjaren niet genoegelijker heeft doorge bracht. Maar je tante geeft het maar op, papa moet 't maar weten," besloot mevrouw Van Breesteghe hoofdschuddend totVanSis- teren, met het air van eene miskende, in eene zaak die haar toch wel 't meest aanging. jrZie eens, die schrijfboeken hier" vroeg de dokter aan den student, „zijn die vragen Diet met verstand en kennis beantwoord voor een meisje van nauwelijks dertien jaren?" Van Sisteren nam een cahier en keek er een wijl met oplettendheid in. „Mag ik die meenemen oom? Ik breng ze u morgenavond weer terug." „Zeker, doe dat; we hebben morgen nog eenige kennissen hier en dan ontloopt ge meteen uwe warme kamer," zei oom on deugend. „Heel gaarne, maar dan moet ik ook nu aan de studie," en met een „tot morgen tante, tot morgen oom" neemt hij zijn hoed en Ada's schrijfboeken en heeft weldra door den heerlijk aangelegden voortuin den Haar- lemschen straatweg bereikt. Den volgenden morgen was Ada de eerste die in de huiskamer tradze had de lange zwarte haren in een vlecht te zamen gebon den die haar achter op den rug hing. „Is mama nog niet op, Aaltje?" vroeg het kind aan de tweede meid die bezig was het ontbijt in gereedheid te brengen. „Dat weet ik heusch niet, jongejufvrouw, ik zal altemet eens gaan zien." „Neen dat hoeft niet; weet je ook of papa dezen nacht nog lang is opgebleven; hebt ge geen schrijfboeken gevonden?" „Ik Neen gevonden heb ik niets, anders had ik 't wel op den boekenhanger gebor gen; maar uw papa is driemaal uitgehaald van nacht." „Driemaal! Arme papa." „Wat is er met papa" vroeg Marcel die half gekleed en met ongekamde haren de kamer binnenkwam. „Maar jongeheer Marcel, ga toch weer naar de kinderkamer; wie komt er nu zoo binnen." „Wel er is nog niemand. We moeten toch ontbijtenover een half uur moeten we weer naar school." „Weet je mijn schrijfboeken ook Marcel?" „Ik weet ze niet; maar ik zal eens boven gaan kijken waar iedereen blijft." „Neen dat niet Marcelpapa heeft toch al zoo weinig rnst gebad van nacht." „De kinderen zouden maar beginnen te eten," liet mevrouw zeggen; „mevrouw had hoofdpijn." Ada was ving met haar ontbijt gereed ze doopte haar broodje in wat melk en was spoedig reisvaardig. „Smeer je mijn brood Ada? Maar kaas moet ik hebben en een ei moet je zacht voor me koken?" Het meisje voldeed aan de verzoeken van den knaap, die naar de kinderkamer ging en spoedig daarop weer verscheen na zich wat opgeknapt te hebben. „Zoo zoo; ik krijg gelukkig toch nog wat" bromde de jongen met vollen mond tegen Ada die hem bediende. Doe je mijn teekenpotlooden en die voor beelden in je tasch Marcel?" „Ik zou je wel hartelijk danken." „Zoo, is je dat te zwaar." „Te zwaar? ik til op de gymnastiek zoo'n dikke ijzeren staaf op. Neen, maar dan zou je zelf niets te dragen hebben." „Zoo Marcel; als ik 't maar weet" zei Ada, en een droeve trek kwam haar om den mond; doch spoedig, alsof 't haar niet deerde nam zij hare portefeuille en ging op weg. „Daarom hoef je nog niet alleen weg te loopen Ada." Beiden gingen op weg, zonder veel te spreken; Ada dacht weer aan andere dingen." „Zoo, nu ga ik mijn eigen weg," zei de knaap, terwijl hij een pad insloeg, dwars door het veld, dat hem een eindweegs bekortte. Niet ver de stad in was de meisjesschool waar Ada reeds zoovele uren had doorge bracht en waar ze nog maar zoo korten tijd zou verblijven. Wordl vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1887 | | pagina 1