NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN. Vrijdag 18 Februari 1887. N°. 41 Uitgevers: Gebroeders Muré.; DE BREID EENS EERLOOZEN. ourant e i e o ii i- a ii t vers c h ij n t dase 1 ijksbehalve op Kon- en Feestda^e 11. ABONNEMENT: Voor Leiden, per 3 maandenf 1.25, Franco door het geheele rijk, per 3 maanden 1.60. Prijs per Nummer 10 ('ent. A O V E H T N TIE Van 16 regels0.90. Elke regel meer0.15. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Dienstaanbiedingencontantzonder rabatper regel 0.10. Bureel: Ncheepmakerssteeg 6. 200e Jaargang. STAD81ÏIEUWS. E. P. C. Sol op Nijverheid. In de ledenvergadering van het departe ment Leiden der Nederlandsche maatschappij tot bevordering van Nijverheid, gisteravond in het Nutsgebouw alhier gehouden trad als spreker op de heer E. P. C. Sol uitNeder- landsch-Indiëmet eene voordracht over de kennis van den tegenwoordigen toestand van landbouw en nijverheid in Nederlandsch- Indië. Een zeer groot aantal leden en ge- noodigden waren opgekomen en onder hen vele oud-Indischgasten. Spreker, lid van eene Indische maatschappij van nijverheid en landbouw, ontving de uitnoodiging op deze vergadering eene lezing te komen hou den in verband met den treurigen oecono- mischen toestand in onze koloniën en hoe wel hij eerst wijfelde of hij wel aan de uitnoodiging gehoor zou geven om niet den schijn op zich te laden in deze zaak zich zelf op den voorgrond te willen stellen, stemde hij eindelijk toe in de hoop daar door eenig nut te zullen slichten. In een boeiend overzicht van de Indische toestanden verklaarde spreker nader hoe weinig de Nederlandsche industrieel in zijne handelsondernemingen in onze koloniën door het gouvernement gesteund wordt of liever hoe die door de Indische regeering wordt tegengewerkt. De onnatuurlijke bevoordee ling van de suikerindustrie in andere lan den van Europa heeft die van Indië op den rand van den ondergang gebracht, terwijl de concurrentie met de beetwortelsuiker al lengs moeilijker wordt. Doch niet door gunstiger conditiën voor de suikerindustrie alléén zou Indië gered zijn. Ook andere ondernemingen houden zich niet dan met moeite staande. Onze nederzettingen in onze Koloniën en het succes daar vroeger behaald, zei de heer Soldeden onze jongensharten sneller klop pen, en onder bescherming van den staat werden met moed en beleid onnoemlijke winsten behaald. Naar sprekers meening zijn alléén de groote schatten uit Indië naar hier gevloeid, de bron van rijkdom en wel vaart in ons vaderland. En die gedachte, gepaard met vaderlandsliefde moest ieder op wekken een open oog en oor te hebben voor de belangen van onze schoone Koloniën en voor de vele gebreken van den tegen woordigen toestand. Ieder zal moeten toestemmen dat de toe stand in Indië treurig isde ontevredenheid onder de industrieelen en hoofdende gisting onder de bevolking (door Mohamedaansche geestdrijverij en drukkende lasten), het leger uit zijn verband gerukt; dat alles zijn er de bewijzen voor. De ellende waarin onze schoone koloniën verkeeren is vooral te wij ten aan het slecht koloniaal beleid. Het Contingentenstelsel was het stelsel der Com pagnie, waardoor alles in de zakken der ambtenaren terecht kwam. Slechts eenige particulieren oefenden den landbouw uit doch op moeilijk te ontginnen gronden, terwijl de producten van dien bodem niet op de Europeesche markt mochten worden aangevoerd. De Compagnie kocht alle pro ducten op en wanneer gevaar voor concur rentie dreigde werd de uitvoer verboden. De Compagnie ging ten gronde door eigen wanbeheer en de staat nam alles over en bleef de zelfde conditiën stellen; zelfs Daen- dels zag er geen ander middel op. Elont wilde een toestand in 't leven roe pen waarbij Europeesch geld en vernuft naar Indie werden gelokt; doch spoedig na het vertrek van commissarissen generaal werd men aan het stelsel weêr ontrouw. Toen trad een toestand van ambtelijke willekeur in, totdat in 1825 toen handel en in dustrie weêr op den rand van den afgrond waren gekomen weêr een commissaris- generaal daarheen vertrok. Ook dit bracht echter weinig verandering aan en al meent spreker hulde te kunnen brengen aan de be doelingen van Van den Bosch en te moeten wijzen op de verplichtingen die Nederland tegenover hem heeft, had toch het stelsel waatbij de staat koopman en planter is, verwaarloozing van particuliere belangen en bevoordeeling van enkelenmaar vooral .'an den staat zelf, tengevolge. En die toestanden bestaan nu nog. In 1818 was in de voorschriften opgenomen dat landen in erfpacht zouden worden ge geven, doch het gebeurde niet en particu liere aanbouw werd geweerd. Van 1819 1826, zegt Pierson in zijn boek daarover, ondervonden particulieren dan ook tegen werking in plaats van eenige aanmoediging. Elout zei dat men particuliere onderne mingen stelselmatig trachtte te weeren, en dat men alleen hén toeliet die door kur.de, gewoonlijk bij een inlander niet te vinden, voor de cultuur van gouvernementawege nuttig konden zijn. En téch was verplaat sing naar Indie van Europeesch geld en vernuft het eenige redmiddel voor onze koloniën. Is het te verwonderen zegt Pierson dat onder zulk eene regeering de nijverheid niet bloeide? Den 9en Januari 1821 werd zelfs verboden zonder schriftelijke toestemming van den resident een pakhuis in de nabijheid van diens woning te hebben, op straffe die het gouvernement zou goed vinden toe te dienen. Aan een Chinees werden naar aan leiding van dit verbod pakhuis en een grooten voorraad daarin geborgen koffie afgenomen en mocht hij alleen zijne boeken en aau- teekeningen behouden. En zegt spreker, die zelfde geest bestaat bij de Indische re geering nog. Het gouvernement moest zich het monopolie van werkkrachten verzekeren en dan werden slechts zeer weinig gronden in erfpacht afgestaan. Het aanleggen van rijstvelden zoo onmisbaar werd tegen gegaan. In art. X der bepalingen stond geschreven dat de ondernemer gehouden was zelfs alle verplichtingen na te komen die later nog zouden worden opgelegd. Van den Bosch wilde zelfs allen particulieren arbeid verbieden. Na 1858 werd nogmaals beloofd dat gron den zouden worden uitgegeven; dat moesten dan echter gronden zijn die door 't gouver nement niet gebruikt konden worden. Ook zelfs na 1877 bestond nog de gedwongen koffiecultuur en mochten particulieren een bod doen naar grond die voor het bestuur niet bruikbaar was. Latere bepalingen ge tuigden van een ontwakend bewustzijn dat particuliere ondernemingen moesten worden aangemoedigd, en dat men in Europa hun kerde naar handelsoperatien wordt bewezen door het feit dat alleen op Java 800 erf pachten werden aangegaan; toch zijn dat in den regel nog geen beste gronden. Maar rekenen we nu nog hoe weinig voordeel die gouvernementscultuur afwerpt, aangezien een zeer belangrijk deel daarvan wordt besteed aan ambtelijk personeel en materieel, dan is 't nog meer te verwonderen hoe voor zéé weinig geldelijk voordeel de particuliere industrie moet worden gefnuikt. Evenwel doen zich nég vele bezwaren op, indien ge u tóch wilt vestigen. Is de Euro peesche ambtenaar u niet genegen, zie dan gerust van uwe concessieaanvrage af. 't Komt voor dat zulk eene aanvrage twee, ja drie jaren onder weg is, zoek raakt, of er einde lijk gunstig op wordt beschikt indien ge reeds lang iets anders hebt bij de hand genomen. Maar zijt ge gelukkiger geweest, hebt ge tijdig concessie verkregen, dan moet na 6 jaren aan het gouvernement jaarlijks eene schatting worden betaald, terwijl ge zelf van de gronden nog lang geen winst behalen kunt. Per hoofd moet dan 5 gulden worden betaald van uwe arbeiders, zoogenaamd als vergoeding voor het gemis van de heeren diensten die door die personen anders zouden worden verricht. Het gouvernement wil dus directe voordee- len waar ge die zelf nog niet geniet. Spoor wegen zijn aangelegd, doch de ingezetenen moeten de kosten van aanleg zelf betalen en zelfs is vervoer per kar vaak nog goed- kooper. Treffend is de vergelijking van het beheer van Engeland in Èngelsch-Indië en de Nederlandsche regeering in ónze Oost. Engeland vraagt geen hoofdgeld, slechts een zeer klein uitvoerrecht, legt geen druk kende belastingen op, houdt de openbare wegen in goeden staat en geeft, last not least, de gronden tegen geringen prijs in eigendomterwijl landbouw en industrie zich daar verheugen in de sympathie en den steun der regeering. De theeplanters drijven daar hunne ondernemingen op de meest gunstige conditiën en spoedig zullen op Cey lon 60 h 80 millioen ponden thee aan de markt worden gebracht. Spoorwegen worden door leeningen tot stand gebracht en ren- deeren uitmuntend. Bovendien levert het verschil in wisselkoers groote voordeelen op. Zéé is de Engelsch-Tndische planter voor de industrieelen in ons Indië een zeer te duch ten concurrent. En in dat alles kan geen verbetering komen zoolang het gouverne ment zelf koopman en planter blijft. Maar ook gebrek aan belangstelling van particuliere zijde is oorzaak van den treu rigen toestand in Nederlandsch-Indië. In de laatste 20 jaren is de afstand tusschen de koloniën en het moederland tot op 1 /8 ver minderd; de belangstelling is echter niet in omgekeerde reden toegenomen. Het heer- FEU1LLETON. 124.) Uw trots zegt u, dat dit niet bekend mag worden; maar gij moogt aan dat ziekelijke gevoel niet toegeven en daardoor uw geiuk en dat van een ander verwoesten." Dora stond op en vroeg met vochtige oogen en haperende stem „En dat alles hebt gij reeds geweten, zoo lang ik hier ben? En gij hadt medelijden met de arme verstootelingedie reeds zoo vroeg op de kust des levens strandde, en slechts hierheen werd geleid, om te begrij pen, dat haar lijdenskelk nog niet tot den bodem toe is leeggedronken. Ik dank u voor uwe goedheid, mevrouw, hoewel ik gevoel, dat gij mij ook moet verachten, maar nu ik dat weet, mag ik hier niet langer toeven. Met de eerste stoomboot, die morgen stroom opwaarts gaat, vertrek ik." Mevrouw Elmer begreep zeer goed dat Dora te opgewonden was, om haar nu van dit besluit te kunnen afbrengen. Zij ant woordde slechts: „Ik gevoelde niets anders voor u dan in nige liefde en hartelijk medelijden. Gij zelf zijt in die omreine omgeving rein en vlek keloos gebleven, en hebt in al den tijd, dat gij voor de zonden van anderen moest boe ten, getoond een edel karakter te bezitten. Ik kan u niet missen en heb nog een bond genoot, die nog minder zal toestaan, dat gij u zoo nutteloos opoffert." „En hij hij weet, dat ik een onuitwisch- baar brandmerk draag door den man, die mij eens zijne echtgenoote durfde noemen." „Hij weet niet anders, dan dat gij onge lukkig gehuwd zijt geweest maar hij bemint u en zal op hetgeen vroeger geschied is, niet letten, want hij is veel te edelmoedig om u voor de zonden van anderen verant woordelijk te stellen." Dora zonk weder op de sofa neder, alsof hare krachten haar plotseling begeven hadden. „Met mijne toestemming zal hij nooit mijne treurige levensgeschiedenis vernemen," riep zij bijna onhoorbaar uit. „Ik heb reeds moeite genoeg, om mijn eigen last te dra gen; maar ik zal nooit, ;.ooit een deel er van op de schouders van een ander doen rusten. Gij moet mij belooven, mevrouw, om niet te verraden, wat er heden tnsschen ons is voorgevallen. Ik mag niet dulden f dat zijn medelijden ten mijnen gunste wordt ingeroepen en evenmin zal ik toestaan zulk een edel man mijne hand te reikendie een misdadiger eenmaal in de zijne heeft gehouden." Deze laatste bekentenis kostte Dora zeer vele moeite. Mevrouw Elmer kon gerust gelooven, aan Dora's verzoek te zullen voldoen. Zij was er van overtuigd, dat Lilburne genoeg van Fuller zou vernemenom tot de zekerheid te komen, dat de dochter van zijn ouden vriend te La Bosquet vertoefde. „Gij kunt mij onbepaald vertrouwen, mijn kind," zeide de oude dame teeder. „Ik zal niets doen, wat u op de eene of andere wijze onaangenaam zou zijn, maar Frits zal u niet laten vertrekken, véér hij zijne eigene zaak met alle, hem ten dienste staande mid delen bepleit heeft. Wat kan het hem sche len, wat de doode was, die nooit weer zal opstaan, om u of hem lastig te vallen?" „O, ik smeek u, spreek niet weer op die wijze, ik kan het niet verdragen. Ik heb u de verschrikkelijke waarheid medegedeeld, ofschoon ik voor eenige uren nog meende, dat ik op de pijnbank zelfs niet tot beken tenis te brengen zou zijn. Nu wil ik u ook nog het overige mededeelen: mijn echtge noot stierf aan de galg! Zoudt gij het nu mogelijk achten, dat ik met zélk eene huwe lijksgift een achtbaar man mijne hand reikte?" „Het komt er niet op aan, hoe ik er over denk, mijn kind, maar van welk standpunt Frits de zaak beschouwt. Maar gij hebt een verkwikkenden slaap noodig, anders wordt gij ziek. Ik zal u door Sylvia wat drup pels zenden. Wilt gij mij beloven hiervan eenige te nemen, en dan dadelijk naar bed te gaan?" „Ja, lieve vriendin, ik zal u gehoorzamen, want ik bemin u als mijne moeder. Och, geef mij een kus, opdat ik mij niet meer zoo eenzaam en verlaten in deze groote, troostelooze wereld gevoel." Mevrouw Elmer boog zich over Dora heen en een traan viel op het bleeke, tot haar opgehevene gezicht. „Ik dank u, mijne beste vriendin. Gij beeft niet terug voor de ongelukkige, die door de misdaad van een ander tot paria werd. Gij weent om mij, terwijl mijne eigene tranen verdroogd zijn." Mevrouw Elmer knste haar nog eens en verliet toen de kamer. Spoedig kwam Sylvia, een dienstmeisje, met de druppels en begaf Dora zich ter ruste. Wordt vervolgd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1887 | | pagina 1