NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN.
Donderdag 18 November 1886, N'. 272.
Uitgevers: Gebroeders Muré.
EIN DEUTSCHES REQUIEM.
DE BRUID EENS EERLOOZEN.
Leidsche Courant
I> e i e Courant v e r s c li ij n t d a j? e I ij k sbehalve op Zon- en
Feest da«?e n.>
ABONNEMENT:
Voor Leiden, per 8 maanden1.25.
Franco door het geheele rijk, per 3 maanden 1.60.
Prijs per Xtimmer 10 tent.
ADVERTENTIEN:
Van 46 regels0.90.
Elke regel meer0.15.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Dienstaanbiedingen, k contant, zonder rabat, per regel 0.10.
Bureel: Scheepmakerssteeg: 0.
200e Jaargang.
Stads-Berichten.
PROCES-VERBAAL
wan de opening der stembriefjes, die ter benoeming
van tin lid van d- n Gemeenteraad van Leiden
den 1U" November 1886 zijn ingeleverd.
Op lieden dpn zeventientien Noveinbri 188G inde
Gemeente Leiden, is door liet bureau van stemop
neming in de ter inlevering van stembriefjes bestemde
zaal op liet Raadhuis plaats genomen, des morgens
te negen uren.
Het bureau is samengesteld uit den lieer Loui
Mane de Laat de Ranter Burgemeester, voorzitter,
en de herren Mr. Joel Benjamin Vos en Mr. Con
raad Cock leden van den Gemeenteraadstemopneineis.
De voorzitter plaatst op de tafel twee stembussen
bij hem tien 16 November 1886 overgebracht uit
de beide afdeeliugen der Gemeente Leiden.
De zegels der bus-en worden onderzocht en bevonden
onge>cboudeii te zijn.
De bu.-scn worden achtereenvolgens geopend en
bevonden duizend één en dertig slem briefjes te
bevatten.
Dit getal met de lijsten der kiezers, die briefjes
hebben ingeleverd, vergeleken zijnde, is gebleken te
zijn even groot als liet getal dier kiezers.
Nadat de briefjes zijn dooreengemengdworden zij
door den Voorzitter een voor een geopend en over
luid voorgelezen.
Het bureau beeft van onwaarde verklaard zestien
stembriefjes, waarvan veertien oningevuld en twee
niet van bel vereisebte zegel voor/ien zijn.
Het getal der geldige uUgebraclite stemmen is
mitsdien geweest: duizend en vijftien.
Van dit getal zijn uitgebracht op de heeren:
Mr. N. L. J. Van Buttingba Wichers 577 en C.
W. Wüstenhoir 430 stemmen F. S. De Pavord
Smits, N. J. Sander-G. Schlattmann\VF. Van
der lleyden, J. J. Van Heeswijk, Prof. P. Van
Geer, J. J. Hasselbacli en A. J. Tegelaar ieder ééne
stem.
Heeft alzoo de volstrekte uirerdeihcid van stemmen
verkregen
Mr. N. L. J. Van Buttingba Wichers.
Is derhalve verkozen tot lid van den Gemeenteraad,
om af te treden in 1887:
Mr. N. L. J. VAN BUTTINGHA WICHERS.
Advocaat en Procureur alhier.
En zijn tegen deze opening van slem briefjes door
de in de zaal aanwezige kiezer?, geene bezwaren in
gebracht.
En is na afloop van dit een en ander proces
verbaal opgemaakt, in tegenwoordigheid van allen,
die zich in de zaal bevonden.
Gedaan te Leiden den 17" November 1886.
DE RANTER, Voorzitter.
J. B. NOS, j
C. COCR. Siemopnemers.
Over het tweede nummer van het pro
gramma, het „Requiem van Brahms'' kun
nen we kort zijn. liet is voor Leiden*
kunstminnend publiek geen noviteit. Den
1 Iden Juni 1875 in het jubejaar der Leid
sche lloogeschool en den 3den Juni 1378,
ter gelegenheid van den eersten jaardag van
het sterven van koningin Sophie, werd het
in de Hooglandsche kerk ten gehoore ge
bracht. Zeker was geene gelegenheid beter
dan deze laatste geschikt een zóó verheven
werk als deze protestantsche doodenmis met
zijne beschouwingen over leven, dood en
opstanding, geheel genomen uit de Heilige
Schrift, beschouwingen van den zelfden aard
en strekking als die van het latijnsche re
quiein, doch zonder hare specifiek katho
lieke idééën, te genieten. Zeker zouden
we wenschen, nu we dat kunstwerk weer
te hooren krijgenhet weder in de gewijde
gewelven der Hooglandsche kerk te hooren
weerklinken, doch helaas! voor dergelijke
doeleinden is dat gebouw niet meer beschik
baar. We moeten ons dus nu met eene
uitvoering in onze gehoorzaal tevreden stel
len en moge dientengevolge ook in één
opzicht de indruk minder zijn in een ander
opzicht zijn wij er van overtuigd eene ver
meet «lering van genot te vinden. We be
doelen dat we in de afgeloopen 10 jaren de
gelegenheid gehad hebben ons beter in de
bcheppingen van Brahms in te werkenbeter
in den geest er van door te dringen dan
dat dit voor de meesten onzer 10 jaren ge
leden mogelijK was.
Een nog nieuwe ster aan den kunstenaars
hemel was B. hier nog vrij onbekend en
daar de door hem bewandelde weg zoo gansch
van dien zijner voorgangers Beethoven
alleen wellicht uitgezonderd afweek
vond hij nog lang niet die waardeering welke
hem nu algemeen ten deel valt.
Brahms bracht in de plaais van de objec-
tieviteit die in Haydens, Mozart's, Schu
bert s'a werken ligt, in zijne weiken zijne
subjectieve gevoelens. Het is verre van ge
makkelijk onmiddellijk in Brahms' oogen te
lezen en vertrouwd met hem te worden
zooals met de meesten zijner voorgangers
Wie meent dat de eerste eisch van ren
kunstwerk is dat het onmiddellijk duidelijk
en klaar voor onze oogen moet staan, dat
men na eenmaal hooren er den staf over
moet kunnen breken zal B's werken spoedig
ter zijde leggen. Deze toch willen bestu
deerd worden en eerst daarna zullen ze ons
hare grootheid, haren ernst openbareneerst
dan zullen we zien hoe hoog gedacht, hoe
diepgevoeld ze zijn, doch dan ook zal ons
.Ie overgang van uit de rustige heldere at
mosfeer van Mozart en Haydn in de storm
achtige zwaarmoedige van Brahms eene op-
frissching zijn alsof we onze liefelijke wei
landen verlaten om de grootschere uitingen
der natuur te gaan aanschouwen in de
Schotsche hooglanden of aan de Fjorden van
Noorwegen.
Alleen bij dergelijke kunstwerken is het
mogelijk steeds nieuwe schoonheden te ont
dekken, al meende men reeds ze nóg zoo
goed te doorgronden; doch slechts het ijve
rig zoekend oog, niet de onverschillig er
overheengaande blik kan deze vinden.
Terwijl Schumann's profetie reeds in 1853
had wtdrklonkeu, terwijl hij speciaal er op
gewezen had dat we van B. schooue koor
werken te verwachten hadden „Wenn
er seinen Zauberstab dahin seuken wird,
wo ihm die Machte der Massen im Chor
tind Orchester ihre Kriifte leihen, so stehen
uns noch wunderbare Biicke in die Gebeim-
nisse der Geisterwelt bevor" kwam eerst
in 1867 het Requiem, zijn eerste groote
koorwerk, te voorschijn als op. 45, terwijl
vrij spoedig daarna op. 54 en 55 het Schick-
salslied en het Triumhplied, als even duur
zame monumenten van zijn genie en be wij
zen van zijnen hoogen ernst in de kunst,
haren triomftocht door geheel Duitschland
begonnen.
De tekst van het Requiem is, zooals we
boveu reeds vermeldden, uit verschillende
plaatsen der Heilige Schrift samengesteld.
In het kort zullen we dien tekst met zijne
bronnen hier vermelden om daarna een enkel
woord aan het muzikale gedeelte van het
werk te wijden.
Het le nummer bevat de bekende zalig
sprekingen der treurenden (Matlh. 5 vs. 4)
„Zalig zijn die treuren, enz." en Ps. 126
vs. 5 en 6) „Die met tranen zaaien, enz."
liet 2e nummer wijst op de vergankelijk
heid van het aardsche (1 Petr. 1 vs. 24)
Want alle vleesch is als gras, enz."; ver
maant tot geduld (Jac. 5 vs. 7) „Zoo zijt
dan lankmoedig, broeders, enz." en geeft
de troostrijke gedachte (l Petr. 1 vs. 25)
„Maar het woord des Heeren blijft in eeuwig
heid", terwijl het bisloten wordt met deu
juichtoon (Jes. 35 vs. 10) „De vrijgekoch-
ten des Heeren zullen wederkeeren, enz."
Het 3e nummer begint met de bede
(Ps 39 vs. 5) „Heere maak mij bekend
mijn einde, enz.", terwijl verder (Ps. 39
vs. 6 en 7) de broosheid en het onzekere
van het leven worden besproken, welke be
spiegelingen zich oplossen in de wanhopende
klacht (Ps. 39 vs. 8) „En nu wat verwacht
ik, o Heer!" De hoop treedt echter daar
voor in de plaats: „Mijne hoop die is op
D", want (Wijsheid van Salomo 3 vs. 1)
„De zielen der rechtvaardigen zijn in de
hand van God en geen smart zal hen aan
roeren".
De liefelijkheid der woningen des Heeren
wordt daarop in het vierde nummer bezon
gen (Ps. 84 vs. 2, 3, 5).
In het 5e nummer wordt de lijdende en
treurende rapnscliheid door een der zaligen
getroost (Joh. 16 V9. 22) „En gij dan hebt
nu wel droefheid, doch ik zal u wederom
zien, enz."; (Jes. 66 vs. 13) „Als een die
zijne moeder troost zal ik u troosten", en
(Jezus Sirach 51 vs. 35) „Ziet het met
uwe eigen oogen hoe ik door weinig arbeid
veel rust heb gevonden".
De reden voor dezen troost (ITebr. 13 vs.
14) „want wij hebben hier geene blijveude
plaats, maar wij zoeken de toekomende"
wordt ons in het 6de nummer ontvouwd
terwijl daarna (1 Cor. 15 vs. 51, 52, 54,
55) de dag des laatsten oordeels wordt voor
speld waarop de bazuin zal klinken en de
dooden zullen opstaan. Een loflied aan den
Heer (Openb. 4 vs. 11) „Gij Heere zijt waar
dig te ontvangen de heerlijkheid en de eer,
enz." besluit dit hoofdnummer dat met het
„Dies irae" uit het latijnsche Requiem te
vergelijken is. Het slotnummer, het eigen
lijke Requiem geeft de zaligspreking (Openb.
14 vs. 13) „Zalig zijn de dooden die in
den heere sterven, van nu aan". „Ja"zegt
de geest, „opdat zij rusten mogen van hun
nen arbeid, en hunne werken vólgen met
hem."
Wat betreft de muzikale bewerking zoo
wordt algemeen erkend dat op het gebied
FEUILLETON.
61.)
Ik ben op weg naar Europa, om de be
wijzen voor de snoode, om wraak roepende
misdaad te zoeken, waarvoor gij de straf
niet ontgaan zult, en ik zweer u, dat ik
zal vinden, wat ik zuek. Gij kent mij ge
noeg om te weten, dat ik nooit een eed
zweer, dien ik niet kan houden.
Op dien avond, toen wij bij onze ont
moeting aan de rivier begonnen te vechten,
zijt gij aan mijn dolk ontkomen, hoewel ik
meende, de wereld van zulk eene giftige
slang als gij zijt, te hebben bevrijd. Den
barmhartigen Samaritaandie u in huis
namhebt gij beloond door zijne dochter
te huwen."
Hier hielden de woorden plotseling op,
want het onderste gedeelte van het blad was
er afgescheurd. Op de andere zijde stond
het volgende
„Ik zal het blad onder de rustbank leggen,
waarvoor gij zulk eene voorliefde betoont,
misschien dat het toeval het iu uwe handen
brengt of beter nog in de handen uwer vrouw,
als eene waarschuwing voor het lot, dat zij
in de toekomst van u te wachten heeft."
De onderleekening ontbrak. Dora bleef
bijna machteloos en bewusteloos tegen een
boom leunen, en trachtte het afgrijzen, dat
zich van baar meester had gemaakt, af te
schudden. Hoe lang zij daar zoo geslaau
had, heeft zij nooit geweten, liet scheen haar,
alsof er uren verloopen waren, alvorens zij
deze afschuwelijke outdekkiug in haar geheel
begrijpen kon.
Inderdaad waren het niet meer dan twintig
minuten, toen zij door Mendoza's stem tot
bewustzijn werd teruggeroepen. Vroolijk
riep hij
„Gij zijt weggeloopen, toen ik nog sliep,
Dora, maar ik wist wel, waar ik u moest
vinden. Evenals Marius op de puinlioopen
van Karthago, staat gij hier en ziet zoo
trpurig naar de verwoesting, als die sombere
Romein het inaar heeft kunnen doen."
„Er zijn puinlioopen, die verschrikkelijker
zijn dan die van eene verbrande stad," zeide
Dora. „De verwoesting hier is niet te ver
gelijken bij die welke in mijn binnenste is
teweeggebracht."
„Doe niet zoo vreemd, Dora. De schade
hier is spoedig wtêr te herstellen en iu
het voorjaar zal ons plekje verrukkelijker
zijn dan ooit."
De wind lichtte de sluier, die Dora's ge
laat tot nu toe had bedekt even op en de
uitdrukking, die Mendoza daarop waarnam,
deed hem stotteren van verborgen angst.
Hij begreep, dat er meer uit hare ge
laatstrekken sprak, dan het treuren om het
verlies van haar lievelingsplekje.
„Mijn God, wat is er gebeurd, Dora? Gij
ziet er uit alsof gij een spook gezien hebt."
„Dat heb ik ook en het heeft mij
medegedeeld, dat mijn droom van liefde en
hoop voor altijd voorbij is."
„Een aangenaam bericht op zulk een kou
den morgen. Kom, Dora, laat die grillen
varen, en als wij ons uiet een warm kop
kolfie hebben verfrischt, zullen wij eens over
dat bericht spreken, dat gij van morgen
ontvangen hebt. Maar zeg eens langs
welken weg hebt gij bet vernomen?"
„Langs dezen," zeide Dora en reikte hem
het vuile en gekreukelde blad papier over.
Mendoza verbleekte even, toen bij het
schrift zag, maar spoedig had hij zijne zelf
beheersching herkregen. Hij streek het papier
glad en las het door.
„Zool" zeide hij toen. „Nadat gij mij
zoo dikwijls verzekerd hebt, dal gij mij eeuwig
lief zult hebben, eeuwig trouw zult blijven,
is de boosaardige bewering van een ellendi-
gen leugenaar, die zijue klacht juist daar
neerlegde, waar gij ze uaar alle waarschijn
lijkheid moest vinden, voldoende, om uw
vertrouwen in mij aan het wankelen te
brengenI Het verwondert mij, Dora, dat
gij u niet schaamt om mij aan te zien, nadat
zulke verraderlijke gedachten van den man,
dien gij beloofd hebt te eeren en te be
minnen, in uw hart zijn geslopen."
„Bewijs mij slechts, dat gij waardig zijt,
bemind te worden, Carlos, en ik zal het
gaarne, o zoo gaarne doen," zeide zij met
eene zwakke hoop, dat hare vrees ongegrond
was. „Wat beteekent dat papier en hoe
durft iemand het wagen, zulke zware be
schuldigingen tegen u iu te brengeu? Wie
is die man eu waarom staat hij u uaar het
leven?
„lk geloof dat ik u dat reeds vroeger
heb medegedeeld," antwoordde Mendoza op
kouden loon. „Het is niet aangenaam voor
mii, zoo door mijne eigene vrouw iu 't ge
hoor te worden genomen, maar ik geloof,
dat gij werkelijk veel van utij houdt, en
daarom wil ik mij vernederen, om mij voor
u te rechtvaardigeu."
Wordt vervolgd.)