NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN.
8>eze Courant verschijnt dadelijks, behalve op Kon- en Feestdagen.
ABOüüüEfflENT:
Prijs per Nummer 10 Cent.
Dinsdag 15 December 1885. N°. 294.
ADVERTENTIE N:
Bureel: Sclieepmakerssteeo; 6.
Uitgevers: Gebroeders Muré.
Stads-Berichten.
Kostelooze Vaccinatie.
NATIONALE MILITIE.
DE BOETVAAKDIüE.
Leidsche Courant
Voor Leiden, per 3 maanden1.25.
Franco door het geheele rijk, per 3 maanden 1.60.
199e Jaargang.
Van 16 regels0.90.
Elke regel meer0.15.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Dienstaanbiedingenk contantzonder rabatper regel 0.10.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der ge
meente LEIDEN brengen Ier keunis van belang
hebbenden dat gelegenheid beslaat lol koste
looze vaccinatie en rcvaccinatie voor
onvermogende!!in het lokaal der Stads-Waag
op eiken Woensdag, des uamiddags te een
uur.
Leioen, 6 Februari 1885.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
DE KtNTER, Burgemeester.
E. KIST, Secrelaris.
RURGEMEESTER en WETHOUDERS van
LEIDEN;
Gezien art. 8, Ie alinea der Wet van 2 Juni
1875 Staatsblad no. 95), tot regeling van
het toeziclu hij hei oprichten van inrichtingen
welke gevaar, schade ol' hinder kunnen ver
oorzaken;
Brengen hij deze ter algemeene kennis dat
door hen op lieden vergunning is verleend aan
lo. E F. KOOY en rechtverkrijgenden lot
hel oprichten van eene rookerij van spek in
de keuken van zijn huis aan de l.angehrng
hoek DielsLeeg no. 14;
2o. aan A. J. CORTS en rechtverkrijgenden
tol liet plaatsen van een stoomwerktuig lol hel
desmfecleeren van bedilen enz in hel perceel
Nieuwe Rijn no. 52 uiikuirieiide aan de l.ange
Nieuwslraal, kadaster Sectie I. no. 1357.
En geschiedt hiervan openbare kennisgeving
door plaatsing in de Leidsche ouranl.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
DE KANTER, Burgemeester.
E. KIST, Secretaris.
Leiden, 14 December 1885.
BURG KM E ESTER en WETHOUDERS van LEIDEN,
Gelet op artikel 19 tier W et van den 19den Augus
tus 1861 (Staatsblad N°. 72), betrekkelijk de Natio
nale Militie:
Heiinneren hen, die op den lsten Januari 1886
hun 19de jaar zijn ingetreden, en aI/.oo de geborenen
in het jaar 18Ö7, alsmede hen, die eerst na liet
intreden van hun I9de jaar, doch vóór liet volbren
gen van hun 20sle, ingezetenen zijn geworden, de
verplichting tot het doen van de aangifte voor de
nationale militie, in de maand Januari 1886.
Zij geven daarhij kennis:
dat, wie moet worden ingeschreven en wie voor
ingezeten wordt gehouden, omschreven is bij de arti
kelen 15 en 20 van genoemde wet, dus luidende:
Art. 15.
Jaarlijks worden voor de militie ingeschreven alle
mannelijke ingezetenendie op den l«ten Januari van
het jaar hun 19de jaar waren ingetreden.
Voor ingezeten wordt gehouden
1°. hij, wiens vader, of, is deze overleden, wiens
moeder, of, zijn heiden overledenwiens voogd
ingezeten is volgens de wet van den 28slen Juli
1850 (Staatsblad n°. 44);
2°. hij, die, geen ouders of voogd hebbende, gedu
rende de laatste, aan het in de eerste zinsnede
van dit artikel vermelde tijdstip voorafgaande,
achttien maanden in Nederland verblijf hield;
3®. hij, van wiens ouders de langstlevende ingezeten
was, al is zijn voogd geen ingezeten, wits hij
binnen het Rijk verblijf houdt.
Voor ingezeten wordt niet gehouden de vreemde
ling, hehoorende tot eenen Slaat, waar de Nederlan
der niet aan den verplichten krijgsdienst is onderwor
pen of waar ten aanzien der dienstplichtigheid het
beginsel van wederkeerigheid is aangenomen.
Art. 20.
Hij, die eerst na het intreden van zijn 19dc jaar,
doch vóór het volbrengen van zijn 20sle, ingezeten
wordtis verplicht, zich, zoodra dit plaats heeft, ter
inschrijving aan te geven bij Burgemeester en Wet
houders der gemeente, waar de inschrijving, volgens
art. 16, moei geschieden,
dat, wie niet wordt ingeschreven, is bepaald bij
art. 17, van den volgenden inhoud:
Voor de militie wordt niet ingeschreven:
1°. de in een vreemd Rijk achtergebleven zoon van
een ingezeten, die geen Nederlander is;
2°. de in een vreemd Rijk achtergebleven ouder-
looze zoon van een vreemdeling, al is zijn
voogd ingezeten;
3°. de zoon van den Nederlanderdie ter zake
van 's lands dienst in 's Rijks overzeesche be
zittingen of koloniën woont:
dat, in welke gemeente men moet worden inge
schreven, te vinden is in art. 16 der wet, waarhij
is verordend
De inschrijving geschiedt:
1®. van een ongehuwde in de gemeente, waar de
vader, of, is deze overleden, de moeder, of,
zijn heiden oveileden, de voogd woont;
2®. van een gehuwde of vaneen weduwenaar inde
gemeente waar hij woont;
3®. van hem, die geen vader, moeder of voogd
heeftof door dezen is achergelatenof wiens
voogd buiten 's lands gevestigd is, in de ge
meente waar hij woont;
4°. van den huiten 's lands wonenden zoon vaneen
Nederlander, die ter zake van 's lands dienst
in een vreemd land woont, in de gemeente,
waar zijn vader of voogd het laatst in Neder
land gewoond heeft.
Voorts, dat, door wie de aangifte moet worden ge
daan. te vinden is in art. 18, houdende het voorschrift:
Elk, die volgens art. 15 behoort te worden inge
schreven, is verplicht zich daartoe hij Burgemeester
en Wethouders aan le geven tusschen den lslen en
den 31sleo Januaii.
Bij ongesteldheidafwezigheid of ontstentenis is
zijn vader, of, is deze overleden, zijne moeder, of,
zijn beulen overledenzijn voogd tot het doen van
die aangifte verplicht.
Nog doen Burgemeester en Wethouders te weten
dat tot deze inschrijving zitting wordt gehouden op
het Raadhuis, van des vooriniddags 10 tot des na
middags 3 uren,
op Maandag 11 Januari, voorde hewofiers van de wijken
1,2 en 3,
op Dinsdag 12
4 en 5,
op Woensdag 13
6,
k op Donderdag 14
7,
op Vrijdag 15 i>
8 en 9 of de buitenwijk,
Eindelijk, dat de geboorte-akten, die de belangheb
benden bij de inschrijving, onder opgave der woon
plaats van den ingeschrevene, hehooren over te leg
gen, dagelijks, de Zon- en Feestdagen uitgezonderd,
zijn te verkrijgen ter Secretarie dezer gemeente (af-
deeling Burgerlijke Stand), van des voormiddags 9
tot des namiddags 3 uren, wanneer tevens voor hen,
die hier niet zijn geboren aanvrage ter verkrijging
dier akten kan worden gedaan.
En wordt deze door plaatsing in de Leidsche
Courant van den 15l,eD22!,tcn en 29slen dezer
maand afgekondigd.
Burgemeester en Wethouders voornoemd
DE KANTKR, Burgemeester.
Leiden, 14 December 1885. E. KIST,Secretaris.
Tochten door en praatjes over
Leiden in uitheemsch
gezelschap.
Vervolg en slot.)
XIV.
Aan 't eind van de Botermarkt zien we
aan onze rechterhand weder een eenvoudige
gebogen brug, terwijl links van ons het
zelfde gangetje te vinden is, waarvan we
het andere uiteinde reeds vroeger mochten
aanschouwen.
We dienen de brug over te gaan, want
aan deze zijde ioopen we dood, „toe are
running dead" zooals zeker zich eens een
Hollander in Londen zich ontvallen liet.
Het vervolg biedt echter veel minder en
minder fraaie winkels aan dan wat we ge
zien hebben.
Gelukkig krijgen we spoedig aan onze
rechterhand een breede straat. Nu bij
avond ziet het er wel wat somber uit, maar
over dag is het een der prettigste buurten.
Dank zij het conservatinisme der Leidenaars,
heet ook deze straat geen straat maar een
gracht en wel de Hooigracht. Het dempen
heeft hier zeker geen schade gedaan. De
beide reien boomen aan weerszijden van de
wijde chaussée geven er een zeer behagelijk
voorkomen aan.
Nog verder voortgaande komen we nog
eenige grachten en straten voorbijdie vooral
des avonds er buitengewoon spookachtig uit
zien. Ze zijn zoo smal en toch zoo verba
zend langdat ze zeer veel op gedroomde
straten gelijken. In plaats van de termen
lste 2de droomgracht of droomslraat bizon
der gepast zouden zijn, heeft men echter
andere minder expressieve namen daarvoor
uitgedacht.
Hierop volgt echter nog een andere gracht,
die wel de moeite waarde is, nl. de zooge
naamde Heerengracht. Zonder met haar
Amsterdamsche naamgenoot te kunnen wed
ijveren is de Heerengracht te Leiden een
deftige buurt, die nog een aantal oudhol-
landsche gevels aanbiedt. Ook liggen er
een eind verder een paar aanzienlijke fa
brieken aan dezelfde, gracht.
Verderop biedt de Rijn u al zeer weinig
aantrekkelijks. De kruisgrachler.die nu
nog komenwil ik u wel sparen. Alleen
hebt ge kans er kennis te maken met eenige
Leidsche raadsledendie daar voortdurend
rondwandelen om er de aangename geuren
van het grachtwater op te snuiven.
Den volgenden dag was het plan onze
studie van Leiden eens wat meer wetenschap
pelijk op te vatten en dan in de eerste
plaats de Leidsche musea te bezoeken,
en de verdere Leidsche merkwaardigheden
zooals de akademte, den hortus, de biblio
theek, hetakademiesch Ziekenhuis, de Pieters-
en Hooglandsche kerk, de voornaamste
fabrieken enz. enz.
Maar verbeeld u mijne teleurstelling, toen
ik 's morgens mr. Strawberry aan zijn hotel
bezoekende hem gereed vond om zoo spoe
dig mogelijk naar Rotterdam te vertrekken.
Een brief uit Engeland had hem medege
deeld, dat binnen eenige dagen zijn terug
keer in het vaderland vereischt werd. Daarom
kon hij het niet met zijn geweten overeen
brengen langer van de gastvrijheid der
Leidsche stedemaagd te proflteeren. Te
vergeefs trachtte ik hem overtehalen nog
wat langer te blijven door hem al het
FEUILLETON.
181.)
„Ik begrijp uw blaam, mevrouw! maar
mijn huwelijk is nog geen afgedane zaak,
waarop men niet terug kan komen."
„Gij hebt toch uw aanzoek gedaan, heeft
men mij gezegd, en het is niet afgewezen."
„Ik kan mij terugtrekken."
„Dat zoudt gij doen, een edelman?" riep
de markiezin. „Maar dat zou een schande
lijke handelwijze zijn, die de grootste belee-
diging is, welke men een jong meisje kan
aandoen. Als gij daartoe den moed hadt,
zoudt gij voor altoos onteerd wezen, en de
zielen van uw voorvaderen en van uw va
der zonden voor u opreizen om u te ver
vloeken."
De jonge man werd zeer bleek.
„Juffrouw Latrade is uitermate kiesch
autwoordde hij. „Als zij verneemt, dat ik
een ander liefheb, en ik zal het haar zeg
gen, zal zij het zijn, die mij bedankt."
„'t Is een verfoeilijk middel, dus mijn
heer 1 is het niet dat jonge meisje, dat een
goed hart schijnt te hebben, hetwelk gij
wildet huwen, 't Is haar bruidsgiftMaar
dat is afschuwelijk 1 Zoo zijn de hedenilaag-
sche jongelieden. Geld, altoos geld! alles
voor het lieve geld."
Van bleek, zooals hij was, werd de jonge
man vuurrood van verlegenheid.
„Foei! 't Is schande!" voegde de markie
zin er bij.
„Ik bid u, mevrouw!" sprak hij bitter,
„wees niet onmeedoogend. Ik ben meege
sleept. Men heeft mij een slechten raad
gegeven."
„Ter wille van uw eer, wil ik het wel
er voor honden. En nuaangenomen voor
een oogenblik het verbreken van uw huwelijk
met juffrouw Latrade, denkt gij na dit alles
dat het gemakkelijk zal zijn u door Lueie
te doen beminnen? denkt gij dat het een
lichte zaak zal wezen hare hand te verwer
ven? Als gij dat denkt, mijnheer! bedriegt
gij u schromelijk. Mijn petekind zal eens
huwen, maar zij zal den man huwen, die
haar heeft weten te verdienen. Zij zou met
verachting dengene afwijzen, die, wetende
dat zij een groot fortuin bezit, haar zou
trachten te krijgen om haar geld. Dank zij
de kostelijke gaven, die zij van de natuur
heeft ontvangen, is Lueie, ik aarzel niet
het te zeggen een jong meisje, dat
haar wederga niet heeft. Zij heeft het recht
bemind te willen zijn om haar zelfs wille.
Daarentegen, al bezat hij geen roodenduit,
zal de man, dien zij zal beminnen, haar
echtgenoot wezen. En deze zal de vereischte
hoedanigheden moeten bezitten, markies!
Want Lueie is niet in staat een onwaar
dige lief te hebben. Welnude hand op
uw geweten, acht gij u mijn petekind waard?
Meent gij haar verdiend te hebben Wat
hebt gij gedaan? Niets. Ik vergis mij, gij
hebt uw pleizier genomen en u te gronde
gericht door uw tijd te verspillen, waarvan
gij zoo gemakkelijk een nuttig gebruik zoudt
hebben kunnen maken.
„Zij, die zeggen: de jeugd moet zich ver
maken zijn dwazen of verdorven lieden.
Ik voor mij, ik zeg, dat de jeugd moet
arbeiden.
„Gij zijt zwak, mijnheer! Men heeft u
slechten raad gegeven. Gij hebt u laten
medeslepen, en men heeft u op een ver
keerden weg geleid. Gij hebt keunissendie
u niet lijken, gevaarlijke vrienden. Ik noem
geen namen. Ik ken ze niet.
„Ik heb uw moeder heel goed gekend.
Gij weet dit. Daarom is het, dat ik mij
veroorloof met u te spreken zooals ik doe.
Gij kunt die verwijten aanhooren van een
vrouw van mijn jaren, die de vriendin ge
weest is van de markiezin De Verveine."
„U weet dat ik altoos voor u een diepen
eerbied gehad heb."
„Ongelukkig hebt gij uw bezoeken, Adrienl
te mijnent gestaakt. Als gij dit niet hadt
gedaan, zoudt ge thans niet in wezenlijk
betreurenswaardige omstandigheden verkee-
ren. Keer terug van uw weg, het is nog
tijd, geloof ik. Ik weet in welke moeielijk-
heden gij u bevindt. Maar uw schuldeischers
zullen het u misschien niet al te lastig ma
ken. Als zij het doen, kom dan bij mij.
Ik zal zien of ik u helpen kan.
„Wat juffrouw Latrade betreft, heb ik
u niets te zeggen. Raadde ik daardoor u
niet aaneen slechte daad te verrichten
dan zou ik u zeggen: Het beste dat gij
kunt doen, is haar te tronwen. Ik heb zoo
mijn eigen denkbeelden omtrent het huwelijk
en ik ben te oud om mijn beginselen te
verzaken. Ik vind het afschuwelijk, dat
men een jong meisje om haar huwelijks
gift trouwt; en als men haar trouwt zon
der haar te beminnen, wordt die daad een
laagheid.
Denk er eens over na, mijnheerI
(Wordt vervolgd.)