NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN. SSeze Courant verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen. ABOHWEISEMT: ADVERTENTIES: Vrijdag 30 October 1885. N°. 255. Uitgevers: Gebroeders Muré. DE BOETVAARDIGE. Voor Leiden, per 3 maanden1.25. Franco door liet geheele rijk, per 3 maanden 1.60. Prijs per Nummer 10 ('ent. Van 16 regels0.90. Elke regel meer0.15. Groole letters worden berekend naar plaatsruimte. Dienstaanbiedingen, i contant, zonder rabat, per regel ƒ0.10. Bureel: Sclieepmakerssteeg f». 199e Jaargang. TIJDREKENING. Ingezonden Bij het naderen van het jaar 1886, vooral du zachtjes aan de almanakken en kalenders voor dat jaar beginnen te verschijnen, is veler aandacht gevestigd geworden op de bijzonderheid, dat in het aanstaande jaar Paschen valt op 25 April, wat sedert 17 84 niet gebeurd is. Misschien zal ik menig lezer der Leidsche Courant een dienst doen, met bij deze gelegenheid over de tijdrekening in het algemeen en over de Paschen-berekening in het bijzonder het meest wetenswaardige zoo eenvoudig en bevattelijk mogelijk mede te deelen. 1. Gregoriaansche tijdrekening. De tijdrekening, die in de beschaafde wereld nu algemeen gevolgd wordt, is de Gregoriaansche, aldus genoemd naar Paus Qre- gorius XIII, die ze in 1582 invoerde. Vóór dat jaar volgde men de Juliaansche tijdreke ning ingevoerd door Julius Caesar in 46 véér onze jaartelling. Deze tijdrekening be paalde dat van elke vier burgerlijke jaren er drie uit 365 dagen, dén uit 366 dagen zouden bestaan. Vier jaren te zamen telden Jan 1461 dagen. Doch vier jaren duren iigenlijk niet zoo lang. Een jaar is name- de tijd, dien onze aarde noodig heeft om haren loop om de zon te volbrengen. Dit geschiedt in 365 dagen 5 uren 48 minuten en 46.15 seconden of in tiendee- lige breuk: 365,2422008 dagen. Verme nigvuldigt men dit getal met 4, dan be vindt men dat 4 jaren omtrent 45 minuten korter zijn dan 1461 dagen, welk verschil in 128 jaren tot één dag aangroeit, zoodat de Juliaansche tijdrekening met elke 128 jaren één dag ten achteren raakte. In de zestiende eeuw was menvolgens nauwkeurige berekeningen en waarnemingen, tien dagen achter, en de verwarring in de tijdrekening werd zeer merkbaar; de nacht evening in Maart, waarmede de lente be gint, viel niet op den 21 sten maar reeds op den llden. Paus Gregorius XIII maakte aan deze verwarring een einde door zijne Bulle van 24 Febr. 1582, waarin hij ver ordende, dat in de maand October van dat jaar de tien dagen, die men achter was, zouden worden ingehaald door den dag vol gend op 4 October niet als 5 maar als 15 October te rekenen; en dat in het vervolg de eeuwjaren gewone jaren van 365 dagen zouden zijnbehalve wanneer de honderden van die jaren door 4 deelbaar zijn. Der halve zouden de jaren 1600, 2000, 2400 enz. schrikkeljaren blijven, doch de jaren 1700, 1800, 1900, 2100 enz. tot gewone jaren worden ingekort. Langzamerhand werd deze Gregoriaansche tijdrekening in alle beschaafde landen, Rus- land alleen uitgezonderd, aangenomen. De Russen bleven dus in de zestiende eeuw 10 dagen achter en hebben de eeuwjaren 1700 en 1800 als schrikkeljaren geteld, zoodat zij nu twaalf dagen ten achteren zijn als hun jaar op 1 Januari begint, schrijven wij reeds 13 Januari. Indien zij zéé blijven voortgaan, dan gaan zij in 1900 weder één dag terug en zal het Russische jaar 1901 beginnen op onzen 14 Januari. Om de verbazende juistheid der Grego riaansche tijdrekening te kunnen beoordeelen berekent men den eigenlijken duur van 400 jaar; dan krijgt men 146096,88032 dagen. Volgens de Gregoriaansche tijdrekening val len op 4-00 jaar 97 schrikkeljaren, zoodat zij 146097 dagen tellen. Dit verschil is zóó gering dat er ongeveer 4000 jaren moeten verloopen eer het tot één dag zal zijn aan gegroeid. Het jaar 5600 zou dan, om in het gelijk te komen, bij uitzondering geen schrikkeljaar moeten zijn. Doch, wie dan leeft, enz. 2. Guldengetal. Gelijk de duur van het jaar bepaald wordt door den schijnbaren omloop der zon om de aarde, zoo berekende men oudtijds de maanden naar den werkelijken omloop der maan om de aarde. Zulk een omloop duurt iets langer dan 29 dagen en 12 uren, zoo dat 12 maansomloopen volbracht worden in ruim 354 dagen. Van elk gewoon jaar blijven er dus na aftrek van 12 maansom loopen bijna 11 dagen over. Hieruit volgt dat de datum waarop het Nieuwe maan is, dat wil zeggenwaarop een nieuwe uiaans- omloop begint, altoos 11 dagen vroeger valt dan in het onmiddellijk voorgaande jaar. Om de 19 jaren echter vallen de maansomloopen met de zonnejaren samen, want 235 maansomloopen duren omtrent evenlang als 19 eigenlijke jaren. Om de 19 jaren vallen dus de Nieuwe maansdagen op dezelfde datums. Dit werd het eerst ontdekt door een Grieksch geleerde in de vijfde eeuw vóér Christus, en de Grieken oordeelden deze ontdekking waardig om met gouden letters in marmeren tafels te worden gegrift. Van daar de naam guldengetaldie gegeven wordt aan het cijfer dat aanwijst welke plaats een zeker jaar inneemt in de beschrevene negen tienjarige periode, die men maancirkel noemt. Daar nu het jaar 1 onzer jaartelling het tweede jaar van een maancirkel washeeft men voor het vinden van het guldengetal dezen eenvoudigen regel: Vermeerder het jaartal met één en deel dan door 19; het overschot dezer deeling is het guldengetal. Zoo vindt men voor 1885 het guldengetal 5, voor 2000 het guldengetal 6. Schiet er bij de deeling niets over, dan is het guldengetal 19. 3. F.pacta. Wanneer een maansomloop niet tegelijk met een jaar eindigt, zullen er tusschen de laatste nieuwe maan en het einde des jaars één of meer dagen verloopen zijn; het cijfer dat het getal dezer dagen aanwijst, wordt Epacta genoemd, een Grieksch woord dat beteekent toegebracht en te kennen geeft hoe veel dagen het verloopen jaar aan een nieuwen maansomloop reeds heeft toegebracht, met andere woordenhoeveel dagen er liggen tusschen de laatste nieuwe maan en het einde des jaars, of, gelijk men veelal zegt: hoe oud de maan is bij het begin van een nieuw jaar. Er is reeds gezegd dat de epacta in elk volgend jaar elf meer zal bedragen dan in het voorgaande; evenwel kan zij nooit tot 30 klimmen. Eene epacta 30 zou namelijk aanduiden dat er tusschen de laatste nieuwe maan en het einde des jaars 30 dagen ver loopen waren; doch dit is onmogelijk omdat een geheele maansomloop slechts 29 en een halven dag duurt. Epacta 30 is dus epacta 0. Veronderstellen wij nu, gelijk het sinds het jaar 1700 indendaad is, dat aan gul dengetal 1 beantwoordt epacta 0 (dit be teekent dat Nieuwjaar samenvalt met Nieuwe maan), dan komen met de guldengetallen 2, 3, 4 enz. overeen de epacten 11, 22, 3 enz. Met guldengetal 19, waaraan beantwoordt epacta 18, sluit de maancirkel. Het eerst volgend jaar heeft nu weder 1 als gulden getal, waaraan weder epacta 0 moet beant woorden; doch dan moet de laatstvoorgaande epacta niet met 11 maar met 12 vermeerderd worden. De reden hiervan is dat 19 burger lijke jaren 6340 dagen tellen en bijna een halven dag langer duren dan 19 eigenlijke jaren, die gelijk zijn aan 235 maansom loopen. De bepaling der epacta is voor de Paschen- berekening noodzakelijk. Om ze voor een willekeurig jaar, begrepen tusschen 1700 en 1899, te vinden vermindert men het gul dengetal van dat jaar met één en vermenig vuldigt dan met 11. Indien het overschot meer dan 30 bedraagtvermindert men het zoovele malen met 30 totdat er eene rest komt beneden 30. Deze rest is de epacta. Bijvoorbeeld: in het jaar 1886 is het guldengetal 6; 6 1 x 11 55, vermin derd met 30 geeft epacta 25. Dus zal op 1 Januari 1886 de maan 25 dagen oud zijn en de eerstvolgende nieuwe maan vallen op 30 25 5 Januari. Deze berekening der epacten moet echter van tijd tot tijd gewijzigd wordendaar er om de twee of drie eeuwen een teruggang der epacten plaats heeft. Waarom dit? Om dat 19 jaren en 235 maansomloopen wel bijna maar niet volkomen gelijk zijn in duur. Een maansomloop duurt namelijk 29 dagen 12 uren 44 min. en 3 sec. of in tiendeelige breuk: 29,5305903 dagen, 235 maansomloopen duren dus 6939,6887205 dagendoch 19 jaren duren slechts 6939,6018152 dagen, en zijn dus 0,0869053 dag korter. Dit verschil is wel klein maar bedraagt toch iets meer dan twee uren en groeit in 219 jaren tot één dag aan. Om de 219 jaren zullen de epacta derhalve één dag moeten teruggaan. Ge makshalve laat men dien teruggang vallen in sommige eeuwjaren, die geen schrikkel jaren zijn. Zéé geschiedde het in 1700. Het jaar 1699 had tot guldengetal 9 en tot epacta 29; nu zou volgens den regel het volgend jaar 29 -j— 11 30 10 tot epacta moeten hebben, doch om den 'terug gang was de epacta van 1700 slechts 9. In het jaar 1900 zal er weêr een teruggang van één dag noodig zijn. Volgens den op gegeven regel is in 1899 het guldengetal 19 en de epacta 18; in 1900 is de epacta niet 28 -j- 12 30 0maar om den noodzakelijken teruggang slechts 29. FEUILLETON. 146.) Intusschen moet je het mij ten goede hou den dat het mij erg verwondertiemand met een vermogen als het uwe, zoo geheel platzak te zien." „O, mijn fortuiu?" „Vijf-en-zeventig duizend francs rente?" „Van dat alles blijft mij misschien geen penning over." „Nu kom aan I" „Geloof je me niet?" „Ik kan je niet gelooven." „Welnu, luister. Ik weet niet precies hoe het er meê staat. Maar als die woe keraar de afbetaling eiscbt van alles wat ik schuldig ben, zal alles, mijn boerderijen, mijn bosschen, mijn kasteel moeten sprin gen, en ik hou mij verzekerd, dat mij op zijn best genoeg zal overblijven, om als een winkelier, die zijn zaakjes aan kant deed, te gaan leven." n't Is onmogelijk! Je moetje vergissen!" De jonge man schudde droefgeestig het hoofd. „Hoeveel ben je Vaidonk schuldig?" vroeg de vicomte. „Ik weet het niet." „Hou je dan geen boek?" „Ik heb een afschuw van cijfers en re kenen." „Tot op zekere hoogte begrijp ik dat. En toch Bij wien anders nog sta je in het krijt?" „Alleen bij hem." „In dat geval is het niet moeilijk voor je het juiste bedrag van je schuld te weten te komen. Je hebt het hem slechts te vra- gen." „Dat is waarmaar ik zal hem dat niet vragen. „En dat waarom niet?" „Ik zal vroeg genoeg wetendat ik mijn erfenis nog binnen de twee jaren er heb door gebracht. De vicomte schudde met het hoofd, en een zoo ernstig mogelijk gezicht zettende, sprak hij „Beste vent! het spijt mij, het spijt mij heusch, dat je den raad niet hebt gevolgd, dien ik meende je te moeten geven. Je zult moeten toegeven, dat ik je meer dan eens heb gezegd: „Adrien, neem je in acht. Maar 't is thans niet de tijd om vertoogen te houdentrouwens ik hou niet van zede- preêken. En voorts wat zou het geven Je hebt een geduchte bres in je fortuin ge schoten. Het is zaak die te herstellen. »Hoe dat te doen?" „Ik zal het je zeggen. En tevens zal je zien, waarde Adrien! of ik een waar vriend van je ben. Je kent Jules Latrade? «Ja." „Het is de zoon van een voormalig met selaar, die aannemer geworden is en een jaar of vier geleden zijn zaak heeft aan kant ge daan, toen hij een vermogen van meer dan zes millioen had bijeengekregen. Behalve het prachtige huis dat hij voor zich heeft laten bouwen in de Avenue du Bois-de-Bou- logne, bezit de oud metselaar ik weet niet hoeveel woningen in Parijs. Ik ken hem sedert lang en ik kom bij hem aan huis. Hij is lang niet dom. Men verdient geen millioenen als men niet bij de pinken is. Maarhij is ijdel en verwaandzooals de meeste luidjes, die van niets iets gewor den zijn. Hij is er op gesteld inenschen bij zich te zienten einde zijn weelde ten toon te spreiden. Uit den kleinen burger stand voortgekomen, droomt hij slechts van adeldom. Een titel vooral heeft voor hem iels betooverends. Daarom doet hij op alle mogelijke manieren zijn best om met adel lijke lieden om te gaan. Hij zou zeker twee van zijn mooiste huizen willen geven voor een stukje perkamentdat hem vergunde zich jonkheer te schrijven, en de helft van zijn fortuin om den titel van baron te voe ren. Ja, mijn waardste! er zijn op den huidigen dag nog heel wat lui, die er net zoo over denken als die eenzame Latrade. 't Is bespottelijk, kluchtig. Maar het is toch zoo." Papa Latrada heeft zijn vrouw een paar jaar geleden verloren. Hoewel hij op de dubbeltjes ziet, heeft hij toch geen zwarig heid gemaakt met zijn meerderjarigen zoon af te rekenenen heeft dezen een aardig millioentje in den zak gestokendat de snaak mooi op weg is er door te lappen. „Maar, De Sanzac! wat heb ik met al die bijzonderheden uit te staan?" „Luister maar even. Ik kom ter zake. Jules Latrade heeft een zuster van twintig jaren: mooi donkerbruin haar, klein, een beetje gezet, hoewel haar gestalte niet van bevalligheid is ontbloot, fraaie tanden, le vendige, aangename blik. [Wordt vervolgd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1885 | | pagina 1