NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN.
eze Courant verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen.
ABONNEMENT:
Prijs per Nummer 10 ent.
Maandag 26 October 1885. N°. 251.
ADVERTENTIE!:
Bureel: Sclieepmakcrsstees;
Uitgevers: Gebroeders Muré.
Stads-Bericliten.
DE BOETVAARDIGE.
Voor Leiden, per 3 maanden1.25.
Franco door het geheele rijk, per 3 maanden 1.60.
199c Jaargang.
Van j6 regels0.90.
Elke regel meer0.15.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Dienstaanbiedingen, a contant, zonder rabat, per regel /0.10.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der
gemeente LEIDEN,
Brengen bij deze Ier algemeene kennis dat
ie passage over den Ouden Rijn, Zuidzijde,
ran de Hoogstraat lot <lc llooglandsclie
Herkgraclitop den 26en Oclober a. s. en
zoo noodig ook den 27en d. a. v., van des
morgens negen tot des namiddags vier uren voor
rij- en voertuigen zal zijn afgesloten.
Burgemeester en Welbouders voornoemd,
DE KANTER, Burgemeester.
E. KIST, Secretaris.
Leiden, den 21 October 1885.
De BURGEMEESTER, Hoofd van het gemeen
tebestuur van Leiden;
Gezien art. 21 der Wet van den 4en De
cember 1872 Slidno. 134)
Brengt ter algemeene kennis dat in deafge-
loopen week binnen deze gemeente 21 ge-
rallen van Roodvonk zijn aangegeven en
dat geetie lijders aan deze ziekte zijn overleden.
En geschiedt biervan openbare afkondiging
loor plaatsing in de Leidsche Courant.
De Burgemeester voornoemd,
DE KANTEII.
Leiden, 24 October 1885.
De Burgemeester, Hoofd van het Gemeente
bestuur van Leiden; brengt Ier algemeene
kennis dat aan den Ontvanger der directe
belastingen alluer is ter hand gesteld een
kolder van bet patentrecht (aanvullingsrechlen)
dienst 188586, executoir verklaard den
23en Oclober 1885 en herinnert voorts de
belanghebbenden aan hunne verplichting om
hunnen aanslag op den bij de Wel bepaalden
roet te voldoen.
En geschiedt biervan openbare afkondiging
door plaatsing in de Leidsche C ourant.
De Burgemeester voornoemd,
DE KANTER.
Leiden, 24 October 1885.
Vergadering van den Gemeenteraad van Lei
den, op Donderdag 29 October 1885, waarin
o. m. zal worden behandeld de voordracht lot
indiening van een adres aan de Tweede Kamer
der Stalen-Generaal ter zake van de kiestabel-
Tochten door en praatjes over
Leiden in uitlieemsch
gezelschap.
Vervolgd)
VII.
Eene bibliotheek van buiten te beoordee-
len zou niet gaan. Ik hoop daarom later
nog eens gelegenheid te vinden u er in
binnen te leiden. Ge zult over de inrich
ting zeer stellig tevreden zijn. Daar we ech
ter nu zoo maar aan 't kuieren zijn en
daardoor minder gestemd tot weten
schappelijke onderzoekingen, is het beter,
dat wij nn maar verder wandelen, na een
blik gewijd te hebben aan het eenvoudige
en waardige extérieur van het gebouw.
Een stapje verder, aan de overzij van de
brug, staat Leideus oude akademie. 't Is
wel de moeite waard er eens wat dichter bij
te komen. Het gebouw ziet er zeer eer
biedwaardig uit met zijn zware muren van
grauwen steen, zijn kleinen toren en zijn
onvriendelijk ijzeren hek. Jammer dat meh
in den laatsten tijd genoodzaakt was hier
en daar eenige nieuwerwetsche wijzigingen
aan te brengen, even weinig gepast als
blanketsel op het gelaat van een grijsaard.
Men heeft dit gedaan, omdat men in 't
nauw werd gebracht door telkens herhaalde
klachten omtrent den toestand van liet gebouw,
weinig overeenkomende met zijne bestem
ming tot centrum van het wetenschappelijk
Nederland. Herstelling en verbetering was
noodig, maar bij deze verbeteringen was
men buiten staat den geest van het tijdvak
in het oog te houden, 't was zeer moeie-
lijk de Leidsche ambachtslieden daarvan in
te lichten en veel geld kon en mocht men
er niet aan besteden. Bovendien verkeerde
men bij iedere herstelling geregeld in de
vaste overtuiging, dat ze maar van zeer
tijdelijke» aard was, daar de nieuwe aka
demie al zeer spoedig tot stand zou komen.
Deze akademie echter, ik zei het u reeds
daarevenliet zich steeds wachten en op
het oogenblik zijn de kansen op de ver
wezenlijking van die schoone illuzieën mis
schien geringer dan ooit.
Eén ding moet udunkt mijmeer dan
alles verwonderen, nl. hoe binnen die be
trekkelijk kleine localiteit de meest verschil
lende wetenschappen aan de studeerende
jongelingschap onderwezen kunnen worden
op een wijze, die met de hedendaagsche be-
teekenis dier wetenschappen in overeenstem
ming is. Dit schijnt u onmogelijk en het
is het ook inderdaad. Do oplossing van het
raadsel ligt hierin, dat liet grootste deel der
akademische lessen buiten de akademie ge
geven wordt, 't zij in afzonderlijke lokalen,
't zij aan huis bij de professoren, 't zij in
de laboratoria of in het ziekenhuis. Een
geestig Nederlandse!] schrijver, die te
Leiden gestudeerd en eenige alleraardigste
schetsen aan bet akademieleven gewijd heeft,
noemt het Leidsche akademiegebouw een mijl
paal waarop men leestCollege van prof.
A 10 mijlen, van prof. B 2.0 mijlen enz.
Intusschen is hier misschien in waarheid
geen aanmerking te maken en werkt de ver
scheidenheid van plaats bij de verschillende
lessen wellicht mede tot het veraangenamen
en dus ook tot het verbeteren van het on
derwijs.
Achter het ijzeren hek ziet ge een kleine
binnenplaats, waarachter een tweede hek een
veel boomrijker landschap aan uw oog ver
toont dan ge hier zoudt verwachten. Het
is de hortus Academicus, zal u ieder Leidenaar
kunnen zeggen. Dat ik het in 't Latijn zeg,
is geen persoonlijke pedanterie van mij, het
woord hortus is te Leiden in 't geheel geen
Latijn meer. Iedere straatjongen spreekt van
„de hortes". Er zijn nog wel meer derge
lijke Latinismen in de Leidsche volkstaal,
b. v. het woord bolus beteekenende „zeker
smakelijk gebak". Het is afkomstig van het
Grieksch-Latijtische boluskluit of brok. De
studenten waren van ouds groote lief hebbers
van dit gebakdaarom heeft men het waar
schijnlijk zulk een klassieken naam gegeven.
Nog niet lang geleden was er een oude
vrouw, die des morgens aan de akademie
i post vatte met een trommel warme bolussen
i gewapend. Tussclien de colleges in werd
het. menscli door de hongerige studenten zoo
danig omstuwd en omsingeld, dat de go-
vierdste schoone er jaloersch van zou wor
den men kwam zelfs op het denkbeeld deze
vrouw te versieren met de twee Grieksche
adjectieven eri-bólax en bótianeiradie Ho
merus op de aarde toepast (nl. groote klui
ten hebbend en menschenvoedend).
Zoowel de hortus als de akademie verdie
nen een bezoek. Maar het is veel beter
dit uit te stellen tot we de stad eens op
ons gemak hebben doorgewandeld (want ik
maak me sterk, dat ik u wel zal overhalen
nog een poosje hier te blijven), 't Is wel
niet de gewoonte der tallooze touristen,
die heel Europa in een vloek en een zucht
doorreizen. Deze spoeden zich dadelijk van
het station naar alles wat maar bezienswaar
dig is, kerken, musea, bibliotheken, be
roemde personen, enz om met den volgenden
trein weêr verder te kunnen reizen. Ik voor
mij geloof niet, dat men op die wijze veel
van zijn reis meeneemt, zelfs al geldt het slechts
een betrekkelijk kleine stad als Leiden.
Aan de overzijde van het water een stapje
verder dan de akademie treft u een gebouw,
dat, blijkens het opschrift, het Museum van
Natuurlijke Historie is. 't Ziet er zonderling
uit met zijn blinden voormuur zonder eenig
venster. Iets dergelijks zegt men van het
oude stadhuis te Kampen; men had geheel
vergeten er ramen in te zetten.
De gracht waar wij ons thans bevinden
heet het Bapenburg. Het is een van de
schoonsre deelen der stad. Vele deftige
woonhuizen komen we voorbij, die natuurlijk in
bouwtrantvorm en kleur min of meer van
elkander afwijken maar waarvan het geheel
toch een aangenamen rustige» indruk maakt
op betoog. WandeltmenhierophetBapenburg,
dan droomt men zich als van zelve terug in
den gezegende» voortijd, toen Leiden nog
een der welvarendste steden van ons land
was, waarheen landgenoot en vreemdeling
zich spoedde om uit een overvloedig stroo
menden bron van kennis te putten en
toen maar ik behoor niet tot de blinde
verheerlijkers van het verledene, dat er toch
waarschijnlijk alleen op een afstand beschouwd
zoo mooi uitziet. Zie de namen op de deu
ren der huizen. Er zijn ook nu verscheidene
onder, die ver buiten ons land een zeer goeden
klank hebben. Het Bapenburg is in hoofd
zaken gebleven wat het vroeger was. De
adem van Minerva waait er nog steeds.
H.
Wordt vervolgd.)
STAD8AIEUW8.
Volgens de Goesche Cour. zou dr.
Moens voor het hem bij vleiend schrijven
FEUILLETON.
142.)
„Neen, ik wil niet naar bed gaan, voor
dat ik een kas op je engelenkopje heb ge
drukt."
Zij nam den kandelaar, waarin de kaars
was blijven branden en als een vogel zoo
licht, ter nauwernood haar voeten zettende
op den vloer, liep zij op de deur toe die
in den muur was aangebracht en betrad het
kabinetje, dat Aurora's kamer van de hare
scheidde. Ijlings sloop zij het door en bleef
daarop voor een tweede deur staan om te
luisteren, alsof zij geaarzeld had de kruk
van die deur om te draaien, welke aan die
zijde de kamer barer dochter afsloot.
Zij slaapt," dacht zij.
Zij vatte moed, draaide de kruk om en
opende de deur op een kier, zonder eenig
ander gedruisch te maken dan een licht ge
knars dat haar evenwel aan het beven bracht.
Nog een oogenblik van aarzeling volgde.
Men zou gezegd hebben dat zij vreesde te
worden overvallen. Eindelijk, door de ope
ting van de deur sloop zij in de kamer,
welke hare kaars plotseling verlichtte.
Het bed was vlak tegenover baar. Maar
zij kon het gelaat van het jonge meisje niet
zien. Want na haar bij het ontkleeden de
behulpzame hand geboden te liebbenhad
de kamenier, voor dat zij heenging, de gor
dijnen van witte en blauwe zijde dicht ge
daan die langs bet geheele ledikant in breede
plooien afvielen.
De gravin plaatste den kandelaar op een
meubelstuk en trad langzaam naar het ledi
kant. Zachtjes schoof zij de gordijnen weg.
Toen kwam het lieve kopje van het slapende
jonge meisje te voorschijnrustende op het
kussen in een wolk van kanten, minder
kostbaar evenwel en rijk dan hare heerlijke
blonde lokken. Haar gemakkelijke, regel
matige ademhaling, die men ter nauwernood
hoordeverried de kalmte en rust van haar
slaap. Toch moest zij in slaap gewiegd zijn
door een dier liefelijke droomen met gouden
en azjjren vleugels die des nachts om het
hoofdkussen der jonge meisjes fladderen;
want op hare even geopende, rooskleurige
lippenwaarachter het glazuur barer witte
tanden glinsterde, speelde een lief lachje,
't Is ongetwijfeld ook aan een droom, dat
men de onmerkbare trilling barer neusgaten
en gesloten oogleden moest toeschrijven.
Voor het overige was haar schoon voor
hoofd nog bestraald door de blijdschap,
waarmee zij was ingeslapen. Een harer ar
men, die te halverwege ontbloot, boven de
dekens uitstak, liet haar hand langs den
rand van het ledikant afhangen. De andere,
bevallig gekromd, bracht de open hand on
der het hoofdje als om dat te steunen.
Verrukkelijk tooneelDit bevallige hoofd
dat slechts even beschenen werd, teekende
zich op den witten achtergrond te midden
van den weerschijn der zijde, als een an
tieke cainêe af. De idealist Raphael zou er
zijn onsterfelijke Moedermaagden meê hebben
versierd.
Trillende van vreugde en hoogmoed vol
bewonderingstond de moeder in verrukking
voor hare dochter. Uit vrees van haar te
doen ontwakenhield zij haar adem in en
durfde zich niet bewegen.
Evenwel een oogenblik later bogen zich
haar knieën. Zij knielde neder bij het bed,
i vouwde de handen, en met door tranen be
vochtigde oogen begon zij te bidden.
Eensklaps ging de deur open èn werd de
I portiére opgelicht, maar zoo zachtjes, dat
de moeder in haar gebed verdiept, niets
hoorde. De graaf De Lasserre trad de ka-
1 mer binnen. Op het gezicht der gravin, die
bij haar slapende dochter op haar knieën lag
te bidden, bleef hij staan, en geheel ver
stomd verzette hij geen voet. Nogmaals
voelde hij zich tot in het diepst zijner ziel
getroffen.
Evenmin als de moeder, had de vader
naar bed willen gaan, voordat hij zich ver
meid had in den aanblik van het lieve ge
laat der aangebeden dochter. Gewis had hij
niet verwacht de gravin in die kamer te
vinden, waar hij, doch nu voor het eerst,
binnentrad.
„Ik heb wel gedaan," dus dacht hij, met
niet onbarmhartig te zijn."
Een oogenblik besluiteloos, gingen zijn
blikken beurtelings van de moeder naar de
dochter.
„Wat moet ik doen?" vroeg hij zich af.
Zou hij naar voren treden, de stille over
peinzing der moeder storen en mischien Aurora
wakker maken?
„Neen," dus sprak hij, „ik moet haar
laten begaan. De moeder is daar beter op
hare plaats dan ik."
Zijn hand lichtte de portiére op, waar
achter hij verdween.
Wordt vervolgd.)