NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN.
He ze Courant ver schijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen.
ABOiMEKlEiT:
Prijs per Nuumier 10 ('ent.
ADVERTENTIES!:
Bureel: Sclieepmakerssteeg 6.
Maandag 28 September 1885. N°. 227.
Uitgevers: Gebroeders Muré.
Stads-Berichten.
DE BOETVAARDIGE.
Leidsc
ourant
Voor Leiden, per 3 maanden1.25
Franco door het geheele rijk, per 3 maanden 1.60,
Van 16 regels0.90.
Elke regel meer0.15.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Dienstaanbiedingen, a contant, zonder rabat, per regel ƒ0.10.
199e Jaargang.
Bij deze Courant behoort een
BIJVOEGSEL.
Oproeping in Werkelijken Dienst.
De BURGEMEESTER der Gemeente LEIDEN,
Gezien de Circulaire van den Heer Com
missaris des Konings in de provincie Zuid-
Holland, van den 21en Augustus 1.1., A, no.
2290 (2e afd.), Provinciaal blad no. 50;
Brengt ter kennis van belanghebbenden, dal
de lotelingen, die in dit jaar zijn ingelijfd bij
de bereden korpsen en, overeenkomslig de 2e
zinsnede van art. 57 van het Koninklijk be
sluit van den 8en Mei 1862 Staatsblad no.
46), na hunne inlijving, lot nadere oproeping
met verlof zijn gezonden, op OONiUEIC-
DAG den len OCTOBE1& aanstaande
in werkelijken dienst zullen worden gesleld,
len einde le worden gekleed en geoefend;
dal zij zicli allen rechtstreeks naar hunne
garnizoensplaatsen behooren te begeven
en dat mitsdien bedoelde lolelingen bij deze
onder de wapenen worden geroepenmet last
om le zorgen, dal zij op gemelden dag. vóór
vier uren des namiddagsbij hunne
korpsen zijn aangekomen.
Ten einde niemand hieromtrent onwetend
heid zoude kunnen voorwenden, geschiedt
hiervan openbare kennisgeving door aanplakking
en door plaatsing in de Leidsclte Courant.
De Burgemeester voornoemd,
DE KANTER.
Leiden, 19 September 1885.
Tochten door en praatjes over
Leiden in uitlieenisch
gezelschap.
III.
De straat, die wij thans betreden, is de
trots van eiken Leidenaar, en, dunkt mij,
met ruim zooveel recht als eenige straat de
trots vau eenige stad ter wereld is. Reeds
eeuwen geleden was de Breedestraet te Ley-
den wijd vermaard, en thans, al heeft de
naam een lettergreep verlorende Breestraat
zelf is in hoofdzaak gebleven, wat zij vroe
ger was, zij is dank zij de voortdurende
zorg der overheid en der burgerij eerder
vooruit dan achteruit gegaan. Wel wordt
sedert eenige jaren de eeuwenoude rust der
straat verstoord door het belletje van een
nieuwmodischen tramwagenmaar die wagens
zijn zeer zelden zoo zwaar beladendat er
voor het plaveisel gevaar te duchten is.
De vorm der straat gelijktzooals in ver
scheidene reisboeken vermeld staat, op een
S. 't Is echter geen gedrukte, maar een vrij
slordig geschrevene S, waarvan het midden
stuk zeer lang en de heide krommingen zeer
kort zijn; men zou de figuur misschien nog
beter met een Tartaarsche sabel kunnen ver
gelijken.
Het gevest van deze sabel (het gedeelte,
waar wij ons thans bevinden) is betrekkelijk
smal en ook niet zoo fraai, dat ge u dade
lijk den trots der Leidenaars kunt verkla
ren. Maar hoe verder we komen, zooveel
aangenamer wordt ons oog aangedaan. Be
vallig kromt zich de straat en we zien het
uitgestrekte middenstuk in al zijne deftige
schoonheid vóór ons liggen. Alles, wat wij
hier zien, zoo woonhuizen als gebouwen, is
even stemmig en ernstig. Wat er binnen
in die huizen omgaat, blijft voor het nieuws
gierig oog van den vreemdeling verborgen.
Dubbele gordijneujalouzieën en horren is
bijna al wat men ziet. En daar buiten gaat
alles langsaam en zwijgend voort. Geen woe
lende menigte, geen oorverdoovend marktge
schreeuw geen opgewonden gelach of gepraat.
Spottende vreemdelingen voelen zich wellicht
geneigd de letter S., door de Breestraat ge
vormd, te verklaren als „slaperige sufheid',
zij vergissen zich zeer. „Stille studie",
ziedaar de beteekenis der geheimzinnige
letter. Leiden is een studiestad bij uit
nemendheid. Hooger, middelbaar en lager
onderwijs, alles is er behoorlijk vertegen
woordigd. In den zomer, als al die inrich
tingen van onderwijs vacantie hebben, is
het alsof de hartader van Leiden is door
gesneden. Dan sluiten de bewoners der stad
zich in hunne binnenkamer op om onbespied
te kunnen studeeren; wie zich amuzeeren
wil, verlaat de stad, daar hij begrijpt dat
binnen Leidens wallen een mensch, dieniet
studeert, allerminst op zijn plaats zou
zijn. Ieder huis op de Breestraat zou hem
met zijn donkere vensters verwijtend aanstaren.
Van die twee gebouwendie daar vóór ons
verrijzen is er ééll het postkantoor en het
andere een uitspanningslokaal voor vermoeide
FEUILLETON.
120.)
Een half dozijn goed gelakte klikklaks
volgde op die woorden, en alles werd weer
stil.
Na verloop van een oogenblik wekte het
gedruisch van een deur, welke openging, de
aandacht der beide mannen, die op den uit
kijk stonden.
„Heb je gehooid?" vroeg de vicomte.
„Ja, antwoordde Adrienwiens hart klopte
alsof het wilde barsten.
„Zij is het. Zij komt. Vooral geen zwak
heid. Wij zullen haar den drempel laten
overschrijden. Aanstonds neem je haar dan
in je armen, je heft haar als een veertje op
en wij maken beenen.
Beiden spitsten het oor.
„Ik hoor het zand in de laan kraken,"
sprak Adrien.
De vicomte opende de deur halverwege,
zette een voet in den tuin en keek voor
zich uit.
Thans hoorde men duidelijk op het zand
joopen, en de vicomte bespeurde een licht,
dat in den mist zich heen en weder bewoog
als een dwaallichtje.
„De kleine heeft zich van een lantaarn
voorzien," dacht hij.
Op eens doorboorde het licht den mist
geheel.
De vicomte greep op hetzelfde oogenblik
den arm van den jongen man, dien hij stevig
drukte, en langs den muur voortglijdende,
troonde hij hem een pas of tien mede. Zij
hadden ter nauwernood den tijd om zich pal
tegen den muur te plaatsen.
Een man inet een lantaarn in de hand,
vertoonde zich in den deurpost.
Het was de graaf De Lasserre.
Adrien voelde een rilling van schrik over
zijn leden varen.
De vicomte had zijn revolver uit den zak
gehaald en maakte zich gereed die op den
grijsaard af te schieten.
„Aurora heeft alles aan haar vader verteld."
Dit was de eerste gedachte der beide me
deplichtigen.
Evenwel bleef de grijsaard onbewegelijk
staan voor de open tuindeur. In zijn houding
lag niets dreigends.
„Wat beteekent dat? Wat komt die daar
doen?" vroeg de vicomte met verbazing
zich af.
studenten. The large building postoffice
On the contrary, sir. Het kleine, smalle
huisje is het postkantoor en dat paleis
achtige gebouw er naast met zijn statige
pracht en zijn indrukwekkende ornamentiek,
dat is „the student's shelter". U verwondert
zich hierover, u begrijpt het niet, u wil
het niet gelooven. Wait a moment. Ik
zal u het raadsel verklaren. Uw verwon
dering komt alleen daaruit voortdat u niet
weet, wat in ons vaderland het woord
„student" beteekent.
Volgens de woordenboeken drukt het
Hollandsche woord „student" hetzelfde uit,
wat in het Hoogduitsch, EngelschZweedseh,
Russisch en nog meer talen student, in het
Fransch éludiant en in het Spaansch estu-
diante genoemd wordt. Er is echter in
waarheid tusschen de begrippendie zich
bij de verschillende natieën aan den titel
„student" verbinden, een hemelbreed ver
schil. In uw land is studentwanneer men
ten minste de romanschrijvers gelooven mag,
ongeveer hetzelfde als kluizenaar of gevan
gene. In Frankrijk schijnt éludiant zoo wat
synoniem te zijn met mauvais sujet-, als
men te Parijs tot een ^ristokratiseh jong
mensch de vraag richt: Etes-vous étudiant,
monsieur? krijgt men tot antwoord een
„Mais. non, monsieur", waarin kennelijk
ligt opgesloten: „Wat denkt u wel van me?"
In Duitschland is de gangbare opvatting
van het woord Student (die uit Duitsche
illustratieën vrij duidelijk blijkt) ten naasten
bij weer te geven door „verloopen slagers-
of bierbrouwersknecht". In Denemarken en
Zweden spreken dienstmeiden van haar stu
dent zooals elders van haar huzaar of infan
terist. In Spanje eindelijk heeft „estudiaute"
nagenoeg dezelfde beteekenis als vagebond
of bedelaar. „Als gaten in een studenten
mantel" is daar een gewone uitdrukking een
aanzienlijk getal aan te duiden. Een andere
Spaansche spreekwijze, niet minder vleiend
voor de studeerende jongelingschap is deze
„Daar komt al weer een student voorbij.
Slager, berg je hammen".
Het Nederlandsche studentenras is met
geen der bovenvermelde species te vergelijken.
In Nederland is een „student" per se grand
seigneur", hij gaat naar de nieuwste mode
gekleeddrinkt champagne als water en
veroorlooft zich elke weelde. Verder is het
een opmerkenswaardig feit, dat ook het
publiek den student alle mogelijke vrijheden
toestaat, hij is „onder en boven de wet"
zooals men het noemt. Zeg om Gods wil
geen kwaad van studenten, zoolang ge
binnende grenzen van ons vaderland ver
toeft. Alleen de laagste volksklasse zoudt
ge op uw hand hebben, alle „fashionable"
Nederlanders zouden zich gebelgd voelen
over uwe aantijging, al behelsde ze ook
niets dan de zuivere waarheid. Waarom dat,
vraagt ge Enkel en alleen omdat velen hunner
„zelf ook student geweest zijn", dit argu
ment is sterk genoeg om de meest gegronde
aanmerkingen ter zijde te leggen.
Ziehier dus de vaste burcht, die de stu
dentenmaatschappij zich gevestigd heeft. Ge
zult u over de statie van het gebouw nu
niet meer zoo sterk verwonderen. Welk een
plechtig front, niet waar? 't Is waar, juist
dit plechtige maakt het minder geschikt
voor een sociëteit van vroolijke jongelieden.
Men zou het eerder voor een paleis van justitie
aanzien. Van binnen is het er echter zeer
„confortable" ingericht, een enkele blik door
de zware gordijnen geeft u reeds een gun-
stigen indruk van het inwendige. Jammer,
dat de levende figuren er ontbreken, de
zomervacantie heeft die figuren naar elders
verplaatst. Altijd door studeeren, kan nie
mand, zelfs geen Leidsche student. Zij
hebben zich dus door het land verspreid
om de rust der velden te genieten. Hun
heiligdom te Leiden is woest en ledig.
Mocht u later eens hier terugkomen, dan
zou het zeker de moeite wel waard zijn, de
studentensociëteit eens in al haar glans en
glorie te zien. Het zou u zeer weinig
moeite kosten een introductie te bekomen.
De Leidsche student is bij uitnemendheid
voorkomend en gastvrijvooral jegens vreem
delingen.
Al verder wandelende zien we, insgelijks
aan onze linkerhand, de stadsconcertzaal
ook geen onaardig gebouw. En hier de
sociëteit „Amicitia", minder groot en waar
schijnlijk minder kostbaar dan de studen
tensociëteit, maar vroolijker en behagelijker
van uitwendig voorkomen. Het is terecht
opgemerkt dat de studentensociëteit „zuur
kijkt", hier daarentegen heeft men lachende
lijnen weten aan te brengen.
Een dof gedruischdat zijn ontroering
hem belet had eerder te hoorenkwam op
die vraag het antwoord geven.
Dit gedruisch was dat van de wielen van
een rijtuig en de stappen van een paard op
de heide.
„Ik begrijp het al, „sprak de vicomte hij
zich zelf," hij gaat vertrekkeneen klein
reisje naar Parijs. Hij is als de katuilen.
Hij verkiest den nacht boven den dag. Zijn
dochter heeft natuurlijk gewacht tot dat hij
vertrokken is om toeteijleu. Welnu, goede
reis, sinjeur! Als je terug zult komen, zul
je je duifje niet meer in de kooi vinden!"
Het rijtuig reed aan. Het keerde en hield
vlak voor de deur stil.
„Een koude nacht mijnheer," sprak de
koetsier, terwijl hij van den bok sprong.
„Ik zie dat u mijn zweep heeft gehoord.
Zonder dien mist zou ik al twintig minuten
eerder hier geweest zijn. Op sommige oogen-
blikken kan men geen twee handen voor
zich uit zien. Maar dat is niets, wij zullen
toch wel aan het station zijn voor het vertrek
van den trein. U kent Bibi! O, een opper
beste. Zij geeft evenveel om den mist als
om de rest."
„Heb je een gemakkelijk rijtuig genomen?"
vroeg de graaf.
„U ziet het, mijnheer! de berline. Men
voslt zich daarin als in zijn bed."
Heb je plaats voor twee koffers? Die neem
ik alleen van daag mede."
„Als ik een beetje inschuif, kan er een
naast mij op den bok geplaatst wordenden
andere zal ik tusschen mijn beenen nemen."
„Zij zijn daar. Je kunt ze opladen."
Op die woorden trad de graaf in den tuin
terug.
De koetsier haastte zich den hem opge
dragen last te volvoeren. Hij was daarmee
bezig, toen de grijsaard weder verscheen.
„Ben je klaar?" vroeg hij.
„Ja, mijnheer! u kunt instijgen."
De vicomte en de markies bleven altoos
onbewegelijk en stil, met den rug tegeu den
muur staan.
„Kom," sprak de graaf.
En op hetzelfde oogenblik, tot groote ver
bazing van den vicomte en van Adrien, tra
den Aurora en Francesca naar buiten.
De graaf nam zijn dochter bij de hand en
hielp haar in het rijtuig klimmen. Toch
had Aurora even den tijd een vluchtigen
blik om zich heen te werpen.
Wordt vervolgd.)