NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN.
Deze Courant verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen.
ABONNEMENT:
Prijs per Nummer 10 Cent.
Woensdag 26 Augustus 1885, N°. 199.
ADVERTENTIE N:
Bureel: Sclieepmakersstecg G.
Uitgevers: Gebroeders Muré.
Stads-Bericliten.
BINNENLANDSCHE BERICHTEN.
DE BOETVAARDIGE.
Leidsche Courant
Voor Leiden, per 3 maanden1.25.
Franco door het geheele rijk, per 3 maanden 1.60.
Van 16 regelsf 0.90.
Elke regel meer0.15.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Dienstaanbiedingen, k contant, zonder rabat, per regel 0.10.
199e Jaargang.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van
leiden,
Gezien de Wet van 28 Juni 1881 Staats
hind no. 102) lot herziening van de artikelen
284,285 en 26(1 der gemeentewei;
Brengen Ier kennis, dat hel kohier der
plaatselijke directe belasting dienst 1885, in
afschrift gedurende vijf maanden op de Secre
tarie dezer gemeente (Gnanlieele afdeeling) voor
een ieder ter lezing is nedergelegd en dal elke
aangeslagene binnen drie maanden na de uil-
reiking van het aanslagbiljet legen zijnen aan
sla" bezwaren bij verzoekschrift, op ongeze
geld papier, aan den Gemeenteraad kan inbren-
«en, terwijl de belanghebbende binnen dertig
da"én na de mededeeling, van 's raads beslis
sing bij de Gedeputeerde Stalen dezer provincie
in beroep kan komenwordende tevens de ver
plichting tot bet betalen van den aanslag door
liet indienen van bezwaren en bet instellen van
beroep niet opgeschort.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
DE FREMERY, Weill, lo. Burg.
E. KIST, Secretaris.
'Leiden, 25 Augustus 1885.
DNIVER8ITEIT.
De heer A. Van Eysden jr., agent
der Nieuwe Afrikaansche Handelsvennoot
schap te Boma, aan de Congo-rivier (West-
Afrika)heeft aan het Rijks-Ethnographisch
Museum te Leiden ten geschenke gegeven
een aantal voorwerpen, die verdeeld zijn
over de volgende rubrieken: I. Voedsel en
opwekkende middelen; benoodtgdheden daar
toe. II. Kleeding en opschik. III. Huis
raad. IX. Wapens en krijgstuig. XI. Kunst
zin. Muziekinstrumenten. XII. Bijgeloof.
De minister van financiën maakt be
kend dat het saldo van 's rijks schatkist op
22 dezer bedroegbij de Nederlandsche Bank
f 18,793,038.83 en bij de betaalmeesters
ƒ2,275,036.07. Tezamen ƒ21,068,074.90.
In bijvoegsels der Staatscourant van
beden is opgenomen het verslag aan den
koning betreffende den dienst der rijkspost
spaarbank over 1884.
Er moet, volgens den Haagschen kro
niekschrijver der N. G. Ct., sedert het
voorloopig verslag der tweede kamer over
de grondwetsherziening verscheen, heel wat
in den ministerraad zijn voorgevallen. De
premier, de heer Heemskerk, wilde art. 194
loslaten, de hh. Du Tour (justitie) en Van
der Does (buitenl. zaken) waren er sterk
voor en de heer Van den Bergh (waterstaat)
niet minder, maar er waren ook opposanten
en men is het tot hiertoe niet eens gewor
den. Toch heeft de heer Heemskerk zich
er op gezet ook dit bezwaar te overwinnen
en hij maakt zich sterk om, met opoffering
van zijne zomervacantie, binnen enkele we
ken eene formule te vinden, die alle par
tijen moet bevredigen.
Het is echter bekend, dat b. v. de heer
Sprenger van Eijk (koloniën) zich bij zijn
optreden in dit ministerie uitdrukkelijk heeft
voorbehouden, weder heen te gaan, zoodra
er aan het openbaar onderwijs, laat staan
aan art. 194 der Grondwet, zou worden
getornd. Één van beide dus: of de minis
ter van koloniën heeft met het getij de
bakens van zijn politiek geweten verzet, bf
hij moet bij zijne oppositie volharden en
dan dreigt de Grondwetsherziening in de
kamer, maar ook in den ministerraad nog
tot heel wat gehaspel aanleiding te geven,
vooral omdat, naar bekend is, de heer
Bloem (financiën) in dit opzicht geheel aan
de zijde van zijn kolonialen collega staat.
De internationale conferentie voor de
definitieve vaststelling van eene overeen
komst betrekkelijk de wederkeerige bescher
ming van het auteursrecht zal, naar het
D. v. Z. en's Gr. meldt, den 7den September
te Bern bijeenkomen.
Het provinciaal bestuur van Zuid-
Holland zal in het begin van October den
onderbouw der brug over de Oude Maas, ter
verbinding van de Hoeksche Waard met
den vasten wal, aanbesteden.
In den jongsten der altijd merkwaar
dige Japansche brieven van den heer P. G.
Van Schermbeek, voorkomende in De Ned.
Spectator, schrijft hij naar aanleiding van
den moord op den Japanschen gezant hier
te lande het volgende: „De Japanschepers,
die, tusschen twee haakjes, streng onder
den duim gehouden wordt, heeft aangaande
den dood van den heer Sakurada eene zeer
gereserveerde houding aangenomen en alleen
vermeld dat hij overleden was''.
Na aanhoudend visschen met netten
en dreggen heeft men Zondagmorgen het
lijk van den zoon van den heer mr. A. K.
J. Van der Drift, te Schiedam, in de haven
van de Vijf Sluizen, ongeveer op dezelfde
hoogte waar het onheil plaats greepopge
haald. Op het vinden van het lijk was
door den vader eene aanzienlijke premie
gesteld.
Over den z. g. moord te Rotterdam
bevat de Maasbode de volgende bijzonder
heden
Verschillende personen uit de buurt, waar
het lijk gevonden is, zijn door de politie
in verhoor genomen. Onder de opgeroepen
getuigen behoorde o. a. de bakker, op den
hoek der Koningsteeg wonende. Deze had
Donderdagavond een man uit het bedoelde
huis in een rijtuig zien dragen, maar er
geen acht op geslagen. Na 12 uren kwam
een vrouw uit dat huis een bankbiljet van
3UÜ bij hem wisselen. Des nachts te 2
uren kwam de politie den bakker roepen
met het verzoek om licht. Toen zijn twee
zijner knechts met een kaarsje naar de nabij
gelegen Hondsteeg gegaan en hebben daar
gezien dat de man reeds dood was. Alge
meen loopt het gerucht, dat de overledene
toen hijdaags voor den nacht waarin hij
stierf, uit rijden ging, 1100 h ƒ1200
bij zich had.
De N. R. Crt. zegt daarentegen: „Bij
onderzoek is ons gebleken, dat het gevonden
lijk geen sneden over het gelaat had. Op
den neus en aan het voorhoofd vertoonde
wel de huid een kleine onbeduidende schram
maar aan het lijk zijn geen kenteekenen van
moord gevonden. Tevens vernemen wij
dat de man leed aan een kwaal, waardoor
hijreeds volgens vroegere verklaring van
een geneeskundige, blootstond aan een plot-
selingen dood."
Door den eigenaar van den nienwen
schouwburg in de Jansstraat te Haarlem is
tot directeur-gerant van deze inrichting be
noemd de heer D. H. N. Van Ollefen,
thans te Apeldoorn.
Gisterenavond omstreeks halfacht uur
verzamelde zich op den Dam te Amsterdam
langzamerhand een groote menigte. Het
socialistisch blad „Recht voor allen" werd
niet te koop aangeboden. Langzamerhand
formeerden zich kleine optochten grooten-
deels georganiseerd door de „gavroches" onzer
hoofdstad. Een dier benden maakte het o. a.
den politieagenten in het bureau van den
hoek van den O.-Z. Voorburgwal en St.
Pietersteeg eenigszins lastig, waarvan dezen
zich bevrijden door een uitval met de blanke
sabel. De menigte spatte uiteen. Zoo nu
en dan was er hier en daar op den Dam
botsing met de politie.
Omstreeks halfnegen kwam uit de Kalver-
straat een groote optocht, die door de al
daar aanwezig zijnde menigte versterkt, door
de Damstraat trok, langs den O.-Z. Voor
burgwal verder over den Zeedijk, terug langs
de Nieuwe Markt en Kloveniersburgwal,
Hoogstraat en Damstraat Daar den Dam.
Een paar roode vaandels werden vooropge
dragen. De menigte zong de //Marseillaise"
maar vooral het bekende lied„weg met den
Engelschman, Leve Willem drie."
Een menigte volks trok om halftien van
den Dam door Paleis- en Hartenstraat naar
de Jordaan. Bij den heer Eijgenraam in de
Paleisstraat werd een groote spiegelruit door
een steenworp verbrijzeld, ook moeten erin
de Hartenstraat en op de Heerengracht glas
ruiten verbrijzeld en gaslantaarns zijn inge
worpen.
Te 10 uur 10 minuten kwamen 26 agen
ten onder commando van den commissaris
Stork op den Dam, die de menigte ver
maande uiteen te gaan met de woorden
„Ik verzoek u naar huis te gaan of geweld
zal worden gebruikt." Toen daaraan geen
gevolg werd gegeven deden de politieagen
ten een aanval met de blanke sabel op de
menigtedie naar alle richtingen uiteenstoof.
Te 10 uur 15 minuten trok evenzeereen
afdeeling agentensterk 26 manonder aan
voering van een inspecteur, van den Dam
door de eerste en tweede Paleisstraat, keerde
aan het einde van de laatste plotseling om,
zette hun wegaltijd gevolgd door een groote
menigte, voort tot halfweg de eerste Paleis
straat, maakte toen plotseling tegenover de
haar volgende menigte front, trok de sabel
en sloeg er op in, waar men maar raken
kon. Ook hier vlood de menigte.
Die aanvallen der politie werden op den
FEUILLETON.
96.)
„Dien dag ging ik niet verder dan Ven
timille. Voor het overige dacht ik er minder
aan, mij uit Frankrijk te verwijderen, dan
om spoedig mijn dochter op een veilige plaats
in bewaring te brengen, dat wil zeggenbui
ten het bereik harer moeder voor het geval
dat de gravin soms in het hoofd kreeg po
gingen in het werk te stellen om het terug
te vinden. Je begrijpt, dat ik niet van plan
Ion wezen lang men een kind van dien leef
tijd te reizen, waarvan de ziekelijke loestand
mij altoos groote bezorgdheid had ingeboe
zemd. Toen ik mij naar Ventimille liet
brengen, had ik daar een bedoeling mêe.
„Het jaar voor mijn trouwen had ik Italië
als toerist doorkruist. Van Genua komende
om naar Frankrijk terug te keerenvertoefde
'k in een klein dorp aan den oever der zee,
Liverdia. Ik bleef er veertien dagen gehuis
vest bij een visscher. Die man was getrouwd
fflet een brave en eerlijke vrouw. Zij hadden
dén kind. Zij beweenden den dood van een
ander, een klein meisje van zes jaren, dat
zij kort te voren hadden verloren. Het waren
arme, eenvoudige lieden, die geen hoogere
eerzucht hadden dan om bescheiden te kun
nen leven van de opbrengst der vischvangst.
De vrouw was ontzaggelijk goed en de man
was de genegenheid waardig, die zij hem
toedroeg. Zij aanbaden elkander en waren
voorbeelden van trouwe plichtsvervulling.
Ik was daar als bij eigen, man en vrouw
hadden voor mij allerlei voorkomendheden.
Ik had spoedig hun voortreffelijke eigen
schappen leeren waardeerenen toen ik hen
verliet, beloofde ik hun dat, als ik weder
in Italië kwamik niet in gebreke zou blij
ven eenige dagen bij hen te Liverdia door
te brengen.
„Ik had aan die brave lieden gedacht,
en het was aan hendat ik mijn kleine Lucie
wilde toevertrouwen ten minste voor een jaar
twee, drie. Dus bleef ik dien nacht te
Ventimille, en den volgenden ochtend vroeg
ging ik op reis naar Liverdia. De visscher
en zijn vrouw wareu allerhartelijkst en innig
gelukkig mij terug te zien. De laatste scheen
vol vreugde te zullen worden toen ik haar
zeidat het kindhetwelk ik bij mij had
mijn dochter was, en dat ik het had mee
gebracht met het doel het aan hare zorgen
toe te vertrouwen."
„Ik zal haar liefhebbenzooals ik mijn
kleine Carlolta lief had, die uu bij de en
gelen is," sprak zij tot mij."
„Zij zal in mijn hart de leêge plaats innemen,
die onze Carlotta er achtergelaten heeft 1"
voegde de man er bij.
„Ik had dus niet ten onrechte op hen ge
rekend. Ik bepaalde het bedragdat ik hun
maandelijks wilde geven tot belooning van
de zorgen, die zij aan mijn dochter zouden
wijden. Ik bleef veertien dagen te Liverdia.
In weerwil van het bijzijn van mijn dochter,
van hare liefkozingen, van mijn vreugde dat
ik haar aan een onwaardige had ontnomen,
begon de verveeling mij te kwellen, en allerlei
sombere gedachten doorkruisten mijn brein.
Ik voelde mij gedrukt en vreesde ernstig
door die ziekte aangetast te zijn, welke onze
buren aan de overzijde van het kanaal het
spleen noemen. En voorts elk oogenblik
zei Lucie: „Ik wou mama zien. Wanneer
zal mama toch komen Waar is mama toch?"
Welnu, ik kon dit niet verdragendat was
een andere kwelling, niet minder wreed, dan
de overige.
Het was dringend noodig om maatregelen
te nemen tegen het voortwoekeren van de
kwaal, die dreigde mij te dooden. Ik moest
die neerslachtigheid, die geestverdooving af
schudden, afleiding zoeken om een an
deren loop aan mijn gedachten te geven.
Het beste middel daarvoor was reizen, on
ophoudelijk in beweging zijn, zonder mij er
gens op te houden. Dit deed ik. Gedurende
de drie jaren dat mijn dochter te Liverdia
bleef, doorkruiste ik verschillende malen
alle lauden van Europa, met uitzondering
van Frankrijk, waarvan ik mij zoo ver mo
gelijk verwijderde alsof ik mijn vaderland
was gaan haten. Nu ik gewoon geworden
was aan her- en derwaarts te trekkenoveral
en nergens te zijn had ik een buitengewone
behoefte aan plaatsverandering. Ik geloof
niet, dat ik ooit langer dan twee dagen in
dezelfde stad ben gebleven.
Onnoodig je te zeggen, dat ik mij talrijke
malen te Liverdia vertoonde. Dank zij de
zorgendie men haar beweesliet Lucie's
gezondheid niets te wenschen over. Naar
lichaam ontwikkelde zij zich verwonderlijk
in de frissche lucht onder de warme Italiaansche
zon. Zij groeide met den dag en werd steeds
schooner.
De drie of vier dagen die ik met haar
doorbracht, waren een reeks van ontboeze
mingen van teederheid.
Wordt vervolgd.)