NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN. Donderdag 9 Juli 1885. N°. 158. Uitgevers: Gebroeders Muré. DE BOETVAARDIGE. Leidsche ourant Deze €011 ra lit verschijnt dadelijks, behalve op Zon- en Feestdagen. ABO^ftEföENT: Voor Leiden, per 3 maanden1.25. Franco door het geheele rijk, per 3 maanden 1.60. Prijs per Nummer 10 Cent. AOVERTEKTIEW: Van 16 regelsf 0.90. Elke regel meer0.15. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Dienstaanbiedingen, k contant, zonder rabat, per regel f 0.10. Ilnreel: Kclieepmnkcrssteeg G. 199c Jaargang. Stads-Berichten. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEIDEN; Gezien art. 5 der Wet van den 28en Juni 1SSIzooals die nader is gewijzigd Brengen Ier algeineene kennis, dal door E. VV. A.JANSEN, huisvrouw van J. J. VfiBEBur.G, alhier woonachtig, een adres is ingediend om vergunning lot verkoop van sterken drank in hel klein in hel perceel Lan- gegraeht no. 94. En geschiedt hiervan openbare afkondiging door plaatsing in de Leidsche Courant. Burgemeester en Wethouders voornoemd, DE KANTER. Burgemeester. E. KIST. Secretaris. Leiden, 8 Juli, 1885. Oproeping in Werkelijken Dienst. De BURGEMEESTER der Gemeente L IDEN, Gezien de missives van den heer Commis saris des koning» in de provincie Zuidholland van den 4 Juni 1885 A No. 1448 (2e aid.) en den 8 Juni 1885 A. No. 1480, (2e afd); Brengt bij deze Ier kennis van den milicien- verlofganger JAN BOER KNOTNEKUS, lole- ling dezer gemeentelichting 1884, behoorende tol hel 4e regiment infanteriedal hij in wer kelijken dienst wordt geroepenten einde als nog in den wapenhandel le worden geoefend; dat hij verplicht is daartoe op MAAN,DVG DEN 13en JULI 1885, vóór 4 uren des na- middags bij het onderdeel van zijn korps, het 5e balaillon in garnizoen le Gouda, aanwezig te zijn. Ten einde de opgeroepen persoon hierom trent geene onwetendheid zoude kunnen voor wenden geschiedt hiervan openbare kennisge ving door aanplakking en plaatsing in de Leid sche Courant. De Burgemeester voornoemd, DE KANTEK. Leiden, 8 Juli 1885. ARCIIIV ARIA AT. Morgen vergadert de gemeenteraadten einde o. a. een beslissing te nemen over het door Burg. en Weth. ingediend voorstel tot vaststelling der jaarwedde van den nog te benoemen archivaris op ƒ800. In het Vaderland en in het Dagblad v. Nederland heeft dit voorstel een ernstige bestrijding uitgelokt. De hierop betrekking hebbende stukken zijn in het nummer van heden overgenomen, opdat de raadsleden de daarin voorkomende gronden onder de oogeu krijgentoetsen en beoordeelen. Wij onzerzijds in hoofdzaak instemmend met die gronden meenen nog op een paar andere punten de aandacht te moeten ves tigen. I. De hoogleeraar Fockema Andreae heeft in zijn petitie aan den gemeenteraad op grond van de omstandigheid, dal ket ge meente-archief de beivaarplaats is der be wijsstukken voor tal van rechten èn van de gemeente zelve en van bizondere personen de noodzakelijkheid betoogd, dat tot archi varis een goed rechtsgeleerde benoemd worde. Nu wordt in het schrijven van Burg. en Weth. aan den Raad, waarin zij hun voor stel toelichten, aan de petitie van genoem den hoogleeraar een uitbreidende strekking gegeven. Zij stellen het voor, alsof de petitionna- ris een combinatie der twee betrekkingen van archivaris en rechtsgeleerd adviseur der gemeente op het oog heeft. Blijkbaar bedoelt adressant, dat de te be noemen archivaris bezitte grondige rechts kennis teneinde den rechtsgeleerden advi seur der gemeente, wanneer hij voor haar belangen in of buiten rechten moet optre den, de bronnen aan te wijzen, waaruit hij zijn bescheiden en bewijzen kan putten. II. Het voorstel van het Dagelijksch Bestuur tot vaststelling der jaarwedde van den archivaris op ƒ800 strookt geenszins met het besluit van den gemeenteraad, ge nomen in de zitting van 21 Mei jl. In die zitting werd namelijk besloten de duur zaamheid der betrekking van archivaris te bestendigen. De motieven, welke de raadsleden tot het nemen van dat besluit geleid hebben, zijn in lijnrechten strijd met het thans aanhangig voorstel van Burg. en Weth. Duidelijk werd toch in die zitting bij de verdediging van het voorstel: //de raad be- slisse, of het archivariaat zal zijn tijdelijk of duurzaam'' het gevoelen uitgesproken, „dat men liever 2G00 wilde toestemmen voor een persoon, van wiens volkomen geschiktheid en wetenschappelijk gezag men overtuigd was, dan aanhoudend f 800 uit te keeren aan iemand, die misschien wat liefhebberij heeft voor archief-za ken, maar niet opgeleid is voor dat ambt en de wetenschappelijke ontwikkeling mist voor zijn richtige vervulling noodig." Waardeerend de bedoelingen van het Da gelijksch Bestuur op het budget van uitga ven de grootst mogelijke zuinigheid te be trachten, zijn wij van oordeel: I. dat het voorstel van Burg. en Weth. materieel voordeel, maar intellectueel nadeel voor de gemeente in zich bevat; dat voor de vervulling van het va cante archivaris-ambt een bezoldiging dient vastgesteld te worden, die be kwame personen niet van sollicitatie afschrikt; III. dat bij de indiening van een voor dracht tot benoeming van een archi varis slechts zij op de voordracht komen, die bij de bewijzen van ar- chaeologische bekwaamhedendie van juridische kennis kunnen overleg gen. II. In het Vaderland en in het Dagblad v. Nederland kwamen betreffende het Archi variaat de navolgende stukken voor: „Bij den Leidschen gemeenteraad is een voor stel iugekomen van B. en W. tot aanstelling van een gemeente-archivaris in de plaats van jhr. Ram melman Elsevier en tot vaststelling van zijn wedde op een bedrag van f 800. Ik ben geneigd te vragen of het den burgemeester en wethouders met een dergelijk voorstel ernst is. Immers twee dingen zijn mogelijk. Of men drage gelijk aanvankelijk het plan was, het bewaren en schoonhouden van de archiefstukken op aan een klerk, een man zonder wetenschappelijke vor ming, wien men daarvoor een paar honderd guldens toelegt of men vrage een ontwikkeld, geschied kundig gevormd mandie in staat zal zijn om niet alleen de bezoekers den weg te wijzen bij hunne nasporingen, maar ook om ae rijke mijn van on gebruikte gegevens over de geschiedenis van de sleutelstad, haar kunst en kunstenaars, haar nij verheid en industriëelen, hare geleerden, hare rechtsbronnen en wat niet al meer te ontginnen, en mocht men onder de beschreven vaderen van 't Leidsch Atheen daarvoor geen oog of oor hebben men vergete op 't raadhuis niet dat in vele, zeer vele gevallen de belangen van de ge meente afhangen van de kennis en de wetenschap en onwillekeurig ook van den ijver van den archi varis, die in der stede oude registeren de bewijzen moet zoeken voor der stede rechten wanneer die door derden worden betwist. Een archivaris, van een praktisch oogpunt be schouwd, moet dus een jurist zijn, maar een zoo danige die beantwoordt aan de eischen die onze wetenschappelijke tijd aan den archief-ambtenaar stelt, dat wil zeggen niet alleen jurist, maar archaeoloog tevens. En nu vraag ik, is het te verwachten dat men zulk een man vindt, voor een schrijverstractementje van 800? En slaagt men er in, nadat men op deze wijze alle minder gefortuneerde, maar met liefde voor 't archiefwezen bezielde jongelieden heeft ter zijde gesteld, iemand te vinden die zich voor de betrekking beschikbaar stelt, dan zal er bf aan 's mans kennis, of aan 's mans toewijding wel iets ontbreken, of men loopt gevaar dat hij even spoedig als hij gekomen is heengaat om een ander eerebaantje op te zoeken dat hem bij dezelfde belooning beter vooruitzichten of minder werk en beslommeringen geeft. Over 't algemeen zijn de tractementen van archi varissen te laag. Ik kan mij best begrijpen dat prof. Fockema Andreae het Leidsche tractement op 2000 wilde brengen. Voor een stad als Leiden is, zou dit juist de gepaste betaling zijn, maar in verhouding tot de tractementen die aan de provinciale en andere stedelijke archieven worden betaald zou in Leiden 1200 a 1500 desnoods voldoende zijn. De Leidsche gemeenteraad begrijpe het belang zijner gemeente, en doe geen half werk, of een archivaris, of een stofklerk. Zoo'n middenman, wat heb j'er an?" „Kennis van het archief is zeker één van dein ons land minst beoefende wetenschappen, en dit is begrijpelijk, want tenzij aan een onzer univer siteiten deze of gene zijne studiën inricht in ver band met zijn dadelijk plan voor archivaris te stu.- deerenis er geene gelegenheid daartoe dan de practische leerschool 'der archieven zelve. Eene „Ecole des Cliartes" zooals die te Parijs bestaat, hebben wij niet, en tenzij dus de optredende archi varis daar volgens een bepaald stelsel heeft leeren werken door er de lessen bij te wonen, ligt het voor de hand, dat er zooveel systeemen gevolgd worden als er archieven zijn. Ofschoon nu den brief van den hoogl. Fockema Andreae niet ken nende over dit onderwerp aan den raad van Leiden gericht, geloof ik dat de formule uit den brief der M. v. Ned. Letterk., „de archivaris moet iedpreu wetenschappelijken onderzoeker tot zaakkundig leidsman strekken", onder de tegenwoordige om standigheid instemming verdient. Algemeen we tenschappelijke ontwikkelinggepaard met onver- FEUILLETON. 55.) O, lk gevoel, ik gis uw medelijden weet, hoe ongelukkig ik ben!" „Ja, mevrouw! u lijdt, en ik beklaag u uit den grond van mijn ziel." De jonge vrouw wischte hare tranen af. .Ik heb Parijs verlaten, mijne dochter medenemende," hernam zij. Dat was slecht.... Maar ik had niet nagedacht. Ik luisterde naar de inspraak van het moederlijk gevoel, dat luider in mij sprak dan mijn ontsteld Drein. Ik heb mijn kind lief, mijnheer! kon ik het achterlaten? Zou ik er den moed toe hebben gehad? De graaf De Lasserre vernam spoedig dat wij te Mentone waren. Hij is daar gekomen en heeft mij mijn dochter afgenomen »Ja," sprak de notaris, „en twee uur later, met een reiszak in de hand, verliet gij de villa om uw man na te zettenonge twijfeld met het voornemen het kind hem 'e betwisten. [j wildet eerst naar Nice gaan en vervolgens waarschijnlijk te Parijs. Maar gij kwaamt te weten, dat de graaf in de tegenovergestelde richting was weg- gereisd, dat wil zeggen, dat hij naar Italië was gegaantoen hebt gijin plaats naar Nice u te begeven, den nacht doorgebracht in het hotel des Voyageursen den vol genden ochtend zijt gij vertrokken naar Vin- timille, waar gij den graaf De Lasserre hooptet te vinden." „Dat alles is waar," zeide de gravin, die haar verbazing niet kon verbergen. „Alaar hoe hebt gij geweten....?" «Dat is een stuk van den brief, waar van ik u zooevcn sprak. De graaf zeide mij ook, dat gij ontdekt hadt, dat hij in het hotel du Prince gelogeerd had en naar Genua vertrokken was, waarheen gij niet aarzeldet u op uw beurt te begeven. Te Genua, mevrouw! hebt gij geen spoor van uw man gevonden." „Dat is waar." „Dat was trouwens onmogelijk. Tusschen Vintimille en Genua, heeft mijnheer De Lasserre zijn reis afgebroken om in eene andere richting haar voort te zetten." De jonge vrouw boog het hoofd en bleef een oogenblik zwijgen. „Dus weet mijnheer De Lasserre," her- uam zij „al wat ik doe?" De notaris schudde met het hoofd. „Ik ben overtuigd," antwoordde hij, „dat hij niets anders weet dan hetgeen ik de eer had u te zeggen. Het is hem onge twijfeld geheel onbekend, dat gij op dit ootrenhlik te Parijs zijt, en indien hij, sinds hij mij schreef, vernomen had waar gij waartzou hij niet in gebreke geble ven zijn mij hiervan te onderrichten." „Mijn heer Corvisier, ik zal u niet zeg gen, waarheen ik sedert drie maanden ben gegaan en waar ik heb rondgezworven. Dat heeft weinig belangwekkends voor u. Ik wil altoos nog den graaf De Lasserre terug vinden, maar ik heb het opgegeven om hem ons kind te betwisten, want ik heb inge zien dat dit onzinnig zou wezen. Ozoo als hij mij zeide, ik was krankzinnig of misdadig, toen ik het lot van mijn kind aan mijn betreurenswaardig bestaan wilde verhinden. Ik wil mijn man terugvinden; ik wil hem zien en hem spreken, omdat ik hem iets te vragen, een gunst te verzoeken heb, te weten, de vergunning mijn dochter eens of tweemaal slechts ieder jaar te zien en te omhelzen.... U ziet het, mijnheer Cor visier! ik vraag niet veel. Ik ben niet veeleischend. Als tweemaal te veel is, laat het dan eens zijn, slechts eens!.... O, haar te zien, al was het slechts één minuut, dat zou mij den tijd geven haar aan mijn hart te drukken en met kussen te be dekken. 't Is wel weinig, niet waar, mijnheer Corvisier! Welnu, dat zou voor mij een manna des hemels wezenDat weinige zou voldoende zijn om mij tevreden te stel len, om mij te doen leven! O, mijn doch ter, mijn dochter! mijn dochter!..., Zij loosde een langen zucht en ging voort „Ik ben sinds drie dagen te Parijs. Gis teren trok ik de stoute schoenen aan, ik werd haast vermetel en ik ben naar de Hue de Berri gegaan. Ik schelde aan. Men deed de deur open. Ik trad binnen. Maar op hetzelfde oogenblik hield mij een man die mij onbekend was, staande, met de woorden Wien moet gij hebben?" „Den graaf De Lasserre," antwoordde ik. De man lachte mij in mijn gezicht uit. „De graaf De Lasserre?" sprak hij. „Hier onbekend. Dit huis behoort aan mijnheer Boussillon, mijn meester." Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1885 | | pagina 1