NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN.
Sleze Aoiiruist verschijnt dadelijks, hehaive op Zon- en Feestdagen.
Woensdag 1 Juli 1885. 3S°. 151.
ADVEBTEKTIEH:
Uitgevers: Gebroeders Muré.
DE BOETVAARDIGE.
ABQiKE^Elï:
Voor Leiden, per 3 maandenf 1.25.
Franco door het geheele rijk, per 3 maanden j l.ftO.
Prijs per Nummer 5 4 ent.
Van 6 regels0.90.
Elke regel meeri 0.15.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Dienstaanbiedingen, it contant, zonder rabat, per regel f 0.10.
Bureel: Scheepmakerssteeo; 0.
199e Jaargang.
Stads-Bericliten.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van
LEIDEN
Gezien het adres van GERUIT JOHANNES
DE JONGII, winkelier, wonende alhier, hou
dende verzoek om vergunning lot het oprichten
van eene machinale koffiebranderij door de
plaatsing van een gaskraehlmachine in een ge
deelte van het perceel aan den Nieuwen Rijn
No. 85.
Gelet op de arlt. 6 en 7 der wet van 2
Juni 1875 Staatsblad no. 95);
Geven bij deze kennis aan het publiek dat
genoemd verzoek, met de bijlagen, op de Se
cretarie dezer gemeenle Ier visie gelegd is;
alsmede dat op Dinsdag den 14en Juli aanst.
'svoormiddags te elf uren, op het Raadhuis,
gelegenheid zal worden gegeven om bezwaren
legen dal verzoek in te brengen.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
DE KANTER, Burgemeester,
E. KIST, Secretaris.
Leipen. 30 Juni 1885.
STADSNIEUWS.
Het schrijven van burg. en welh. aan
den gemeenteraadwaarbij wordt voorgesteld
het salaris van den te benoemen archivaris
op 800 vast te stellenluidt als volgt
In de raadzitting van 21 Mei jl. werd
beslist dat de betrekking van archivaris eene
blijvende betrekking zal zijn en tevens be
sloten de stukken aan ons college te ren-
voieeren, ten einde een nader voorstel in te
dienen.
Gaarne voldoende aan deze opdracht hebben
wij de eer uwe vergadering naar aanleiding
van de ter zake ingediende stukken en de
in bovenbedoelde zitting gevoerde beraad
slagingen het volgende mede te deelen.
Bij onze voordracht van 7 Mei jl. hebben
wij reeds als onze meening uitgesproken
dat het bij voortduring noodzakelijk zoude
blijken dat de zorg voor en de bewerking
van het omvangrijk en hoogst belangrijk
oud-archief dezer gemeente aan een daarvoor
bepaaldelijk aangesteld deskundig persoon
werd opgedragen en vereenigden wij ons in
dit opzicht geheel met den inhoud van het
ter zake door het bestuur der Maatschappij
van Nederlandsche Letterkunde ingediend
schrijven.
De bestendiging van de tot dasverre sedert
30 jaren gebruikelijke tijdelijke aanstelling
was alleen door ons voorgesteld ter tegemoet
koming aan de vroeger wel eens door leden
van den raad geuite meening dat te eenigertijd
die speciale betrekking wellicht zoude komen
vervallen.
Mocht nu zulks inderdaad mogelijk blij
ken, dan zoude ongetwijfeld tot opheffing
dier betrekking gemakkelijker kunnen wor
den overgegaan bij eene aanstelling voor
eenen bepaalden tijd dan wanneer eenmaal
aan het archivarisschap een definitief karakter
was gegeven.
Intusschen is thans omtrent het al of niet
tijdelijke dier betrekking eene beslissing ge
nomen en besloten dat zij als eene vaste
betrekking moet worden aangemerkt.
Er blijft nu alleen over te bepalen welk
soort van betrekking de gemeente-archivaris
zal bekleeden of het eene betrekking zal
wezen waarvan de jaarwedde eenigermate
voldoende kan worden geacht om, in aan
merking nemende den stand waartoe zoodanige
titularis behoort, in het levensonderhoud te
voorzien, dan wel in zekeren zin beschouwd
moet worden als eene nevenbetrekking waar
aan eeue aanmerkelijk lagere jaarwedde kan
worden verbonden, met andere woorden eene
betrekking die voor een groot deel uit liefde
voor het vak wordt waargenomen.
Wenscht men een archivaris, voldoende
aan alle eischen voor die betrekking door
sommigen gesteld o. a. door den hoogleeraar
Foekema Andreae in zijn onlangs aan den
raad ingediend schrijven, dan zou ongetwij
feld niet kunnen worden volstaan met het
behoud van de tegenwoordige jaarwedde;
zulks is dan ook in de zitting van 21 Mei
jl. voldoende aangetoond.
Inmiddels komt het ons, met alle waar
deering van de beschouwingen door boven-
genoemden hoogleeraar uiteengezetvoor dat
die eischen wel eenigermate te hoog zijn
opgevoerd.
Onder meerderen toch wordt daarbij ver
langd dat de archivaris tevens zij een goed
rechtsgeleerde
Hoezeer wij nu het bezit van eenige
rechtskennis van uitnemend belang achten
voor eene richlige vervulling van liet archi
varis-ambt, zoo behoeftnaar onze meening,
de archivaris niet tevens te wezen de rechts
kundige adviseur der gemeente; voor die
taak wordt vereiseht een rechtsgeleerde in
den eigenlijken zin des woords, die door
zijne bestudeering van het burgerlijk recht
in staat is het noodige licht te verschaffen
bij de nu en dan voorkomende ingewikkelde
en netelige rechtsquaestiën en onze gemeente
mag zich dan ook verheugen in het bezit
van een rechtskundig raadsman als boven
bedoeld.
Te meer achten wij den gestelden eiscli
te bezwarend omdat slechts zeldzaam de
eigenschappen gevorderd voor de bij uitstek
eigenaardige taak van archivaris en die voor
een rechtskundig adviseur in één persoon
vereenigd zullen worden aangetroffen.
Beter zouden wij ons daarom kunnen ver
eenigen met de opmerking voorkomende in
den brief van het bestuur van Letterknnde,
dat nl. de archivaris „iederen wetenschap-
pelijken onderzoeker tot een zaakkundig
leidsman moet strekken."
Algemeene wetenschappelijke ontwikkeling
gepaard met een onverdroten ijver en ge
duld om de oude schrifturen te doorzoeken
en te ordenen wordt door ons op hoogereu
prijs gesteld voor eenen archivaris dan het
zijp. van een goed rechtgeleerde.
In onze gemeente is dan ook gedurende
een 30 tal jaren een Archivaris werkzaam
geweest, die, zonder de rechtsgeleerdheid te
hebben beoefend, ongetwijfeld tot zaakkun
dig leidsman beeft gestrekt van tal van we
tenschappelijke onderzoekers en menigmalen
aan rechtsgeleerden den weg heeft gewezen
voor hunne studiën en de noodige beschei
den verstrekt ten einde hunne adviezen over
menige belangrijken quaestie te zamen te
stellen.
Zijn wij alzoo van oordeel dat bij het
vervullen van de opengevallen betrekking het
stellen van den eiscli dat de titularis tevens
zij een goed rechtsgeleerde onnopdig is,
tevens zijn wij er van verzekerd dat ook
wanneer in den tegenwoordigen aard der be
trekking, thans ook formeel tot eene vaste
betrekking vervormd, geene verandering wordt
gebracht, m. a. w. wanneer de jaarwedde
van 800 niet wordt verhoogd, een per
soon zal kunnen worden gevonden in alle
opzichten geschikt en bekwaam om aan de
eischen voor een archivaris als door ons
hier boven uit een gezet, te voldoen.
Wij zien in het archivarisschap geen uit
sluitend bestaanmiddel voor hen die zich
daaraan wenschen te wijden; het moet o. i.
daarentegen zooals boven reeds werd te ken
nen gegevenmeer worden aangemerkt als
eene betrekking die niet ter wille van de
daaraan verbonden bezoldiging maar hoofd
zakelijk uit liefde voor het vak wordt waar
genomen.
Zij geeft aan hen die in de geschiedenis
van de lotgevallen en het leven van ons
voorgeslacht wenschen in te dringen eene
uitnemende gelegenheid om zich geheel aan
hunne studiën en onderzoekingen te'wijden
en daarvan tevens gebruik te maken in het
belang der gemeente, in wier dienst zij ver
bonden zijn, alsmede ten gerieve van bij
zondere personenhetzij voor de beoefenaars
der wetenschap, hetzij voor particuliere doel
einden.
Uit dien hoofde achten wij het allerminst
noodig aan deze betrekking eene hoogere
jaarwedde te verbinden en kan deze naar
ons oordeel op het tegenwoordig bedrag van
800 gehandhaafd blijven.
Tevens kunnen de Instructie, voor den
archivaris en het reglement op het oud
archief, opgenomen onder n°. 57 der inge
komen stukken, onveranderd blijven, omdat
daaruit o. i. voldoende blijkt welke ver
plichtingen aan deze betrekking zijn ver
bonden. Alleen moeten uit art. 6 der in
structie vervallen de woorden „telkens voor
den tijd van twee jaren" omdat is besloten
de aanstelling te doen geschieden voor on-
bepaalden tijd. Wij geven uwe vergadering
alsnu in overweging de jaarwedde van den
archivaris vast te stellen op 800 en art. 6
der instructie te wijzigen als volgt: „Hij
wordt door den gemeenteraad benoemd en
ontslagen en geniet een jaarwedde als door
den gemeenteraad is of zal worden vastge
steld," zullende alsdan eene voordracht tot
benoeming van eenen Archivaris aan uwe
vergadering worden ingediend.
Eergisterennacht is door twee recher
cheurs der politie alhier in het Plantsoen
aangehouden de warmoeziersknecht P. L.
die een zak, waarin aardappelen en bloem
kool, op den rug droeg, voorgevende, dat
een en ander zijn eigendom was en geteeld
op een hem door zijn baas afgestaan stukje
grond. Later gaf hij op aardappelen enz.
FEUILLETON.
«o --
„Waarheen wilt ge gaan?"
„Ik weet het niet."
„Maar dat is krankzinnigenwerk."
„Neen, ik heb mijn volle verstand. Ik
had het verloren, het is mij teruggegeven."
„Kom, Hélène! ge spreekt niet in ernst."
„Ik zeg u, dat ik van avond wil ver
betten, over een paar uren, dadelijk, zoo
spoedig ik mij krachtig genoeg voel om te
loopen," hernam zij op een toon, die geen
tegenspraak duldde.
„Maar ik zal u beletten die dwaasheid
te begaan."
„Zoudt gij u durven onderstaan mij tegen
te houden?"
„Ja,"
„Met welk recht?"
„Hélène! Ge behoort mij toe".
„Neen. Gij behoeft mij niet te zeggen dat ik
een nietswaardige ben, ik weet het al te goed."
„Hélène! Je hebt mij lief."
„Ik heb slechts één wezen op de aarde
hef, mijn dochter."
„En toch had ge mij lief?"
„Ik weet het niet."
n De Sanzac fronsde de wenkbrauwen.
„Dat is ten minste oprecht," sprak hij
met een valsch lachje.
Een oogenblik daarna ging hij voort:
„Maar ik.. ik bemin je."
De gravin richtte zich op. Hare oogen
schoten vlammen.
Gij liegt!" riep zij.
Hij had moeite zijn toorn te bedwingen.
„Ja," hervatte zij, „gij liegt. Daar is
in mij, op dit oogenblik iets, dat het mij
zegt. Ik droeg den naam van een eerlijk
man, een geaciiten naam; ik was moeder,
ik had mijn kind lief.... Als gij mij be
mind had, zoudt gij niet langzaam meteen
verfoeilijke volharding, onder mijn voeten
den verschrikkelijken afgrond hebben ge
graven waarin ik gevallen ben. Gij hebt
in de gravin De Lasserre, die te goed van
vertrouwen, zonder ervaring, te veel aan
zich zelve overgelaten was, een gemakke
lijk te bemachtigen prooi gezien en overal
hebt gij mij achtervolgd. Helaasniets
heeft mij gewaarschuwd.... Ik zag het ge
vaar niet, ik zag den vijand niet.... Ik
heb mij laten verlokken en gij hebt mij in
uw klauwen gegrepen!... En met een slag
hebt gij mij alles ontnomenmijn rustmijn
geluk, mijn leven!.... En gij durft zeggen,
dat gij mij bemint.... Kom, spreek op.
Vertel, waarom gij mij ten verderve hebt
gebracht!"
„Hélène, ik vergeef u uw drift," sprak
hij kalm. „Uw smart vervoert u. Ik zweer
u, dat ik u bemin."
I „En ik geloof u niet," hernam zij met
heftigheid. „Daarenboven wat kan het mij
schelen?"
„Dus blijft gij bij uw plan
„Ja"
Gij wilt vertrekken?"
„Zoo aanstonds."
„Nogmaalswaarheen wilt ge gaan
„Ik weet het niet."
„Ik zal u volgen."
„Ik verbied het u."
„Waar zal ik u terugvinden?"
„Nergens."
„Dus is alles tusschen ons uit?"
„Alles."
„Na er in te hebben toegestemd, om
Parijs met u te verlaten, gelooft gij niet
aan mijn gehechtheid, aan mijne liefde?
„Ik geloof aan niets meer."
„Gij verbreekt gewelddadig den band,
die ons vereenigt?"
„Ik werp de verfoeilijke kluisters af."
„Is dat uw laatste woord?
„Ja."
„Uit den blik van De Sanzac straalde
een sombere gloed en een onheilspellende
glimlach plooide zijn lippen.
„Welnu! luister, „sprak hij met een stem,
die plotseling al haar zachte buigingen had
verloren, „zoo even hebt gij mij gevraagd:
„Waarom hebt ge mij ten verderve ge
bracht?" ik zal u antwoorden: ik haatte
den graaf De Lasserre."
De jonge vrouw trilde zenuwachtig over
al hare leden.
„Gij haat den graaf De Lasserre?"
„Ja, ik haat hem."
„Wat heeft hij u gedaan?"
„Ik heb het niet vergeten."
Dat is geen antwoord op mijn vraag."
Gij bebt de oorzaak van mijn haat niet
noodig te weten."
„Dus is het, omdat gij den heer De Las
serre haattet, dat gij mij tot slachtoffer hebt
gekozen
Hij aarzelde te antwoorden.
„Maar heb dan de moed alles te zeggen
riep zij met trillende stem.
Wordt vervolgd.)