NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN.
Deze Courant verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen.
ABOiWE^EMT:
ADVERTERSTIERS:
Maandag 1 Juni 1885. N°. 126. i99„ Jaargang. Uitgevers: Gebroeders Muré.
It I It I II T.
DE BOETVAARDIGE.
Leidsche Courant
Van 16 regels0.90.
Voor Leiden, per 3 maanden1.25. Elke regel meer0.15.
Franco door het geheele rijk, per 3 maanden 1.60. iQpSD Groole letters worden berekJend n,aal' Plaatsruimte
jTCMy JyrtQPtiK Dienstaanbiedingen, a contant, zonder rabat, per regel 0.10.
Prijs per Kommer 5 Cent. Bureel: Scheepmakerssteej»- G.
Bij deze Courant bekoort een
BIJVOEGSEL.
Teneinde dwaling te voorko
men, maken wij -onze lezers
opmerkzaamdat de zomerdienst
op de spoorwegen in ons num
mer van heden voorkomend
eerst a. s Maandag in werking-
treedt.
DE ADMINISTRATIE.
Stads-Bericliten.
De Burgemeester, Hoofd van het Gemeente-
bestuur van Leiden; Brengt Ier algemeene
kennis dat op beden aan den Ontvanger der
directe belastingen alhier zijn ter band gesteld
drie op den 23en Mei jt. invorderbaar verklaarde
suppleloire, kohieren van de personeele belasting
dienst 1884—85 en één op den 27n Mei jl.
invorderbaar verklaard suppletoir kohier van
hel patentrecht, dienst 1884—85 en herin
nert voorls een ieder van zijne verplichting
om zijnen aanslag op den hij de wet bepaal
den voet Ie voldoen.
En geschiedt hiervan openbare afkondiging
door plaatsing in de Leidsclie Courant.
De burgemeester voornoemd
Leiden, 30 Mei 1885. DE KANTElt.
T V S XI K II IV s.
Van geachte zijde werd de wenschelijkheid
uitgesproken in deze courant een vaste rubriek
te openen voor onze aloude universiteit,
haar onderscheidene instellingen en voor al
wat met en tot haar in eenige betrekking
staat.
Men meendedat, werd de geuite gedachte
een volvoerd feit, een belangrijke leemte
zou aangevuld zijn en het aanzien van dit
stedelijk blad niet weinig verhoogd.
Volkomen beamend die meening aarzelen
wij dan ook geen oogenblik aan dien wensch
gevolg te geven.
Onze universiteit toch bezit geen dage-
lijkseh orgaan, waarin zij haar resultaten
mededeelenhaar belangen bespreken en haar
wenschen kenbaar kan maken.
Onze professorendoctoren en leeraren
gebruiken, wanneer zij mededeelingen te
doen of uitkomsten te vermelden hebben,
voor een en ander in den regel de groote
dagbladen en gaan de plaatselijke pers ge
woonlijk voorbij.
Onze studenten zenden vaak berichten
aangaande hun maatschappij aan de Nieuwe
Rotterdamsche courant, het Handelsblad of
andere voorname nieuwspapieren en zien ons
kleintjes over het hoofd.
Wij worden zoodoende menigmaal genood
zaakt willen wij trouw blijven aan de
traditie der Leidsche courantdie gedurende
het tijdperk van bijkans twee eeuwen niet
alleen een belangstellend ooggetuige, maar
ook steeds een trouwe bodin der lotgevallen
van onze vermaarde hoogeschool was bet
vermeldenswaardig academienieuws uit vreem
de bronnen te putten.
Volgend den gegeven nuttigen wenk heb
ben wij besloten in deze courant van heden
af een rubriek te openen onder den titel
van „Universiteit", eensdeels om aan de Leid
sche hoogeschool een orgaan te geven, het
welk dagelijks tot baar beschikking staat,
anderdeels om te voorkomendat wij de ge
beurtenissendie op haar betrekking heb
ben, ontleenen aan 's lands hoofdbladen.
In deze rubriek zullen wij o. a. opnemen
de benoemingen van hoogleeraren, de pro-
motiën van studenten, een korten inhoud
van rectorale oraties, de tijdsbepaling ten
aanzien van de opening en sluiting der aca
demische inrichtingen en 's rijks musea, en
verder alles, wat ons van lieverlede noodig
toeschijnt.
Mocht, waaraan wij niet durven twijfe
len, ons uiteengezet plan in de academie
wereld weerklank vinden, dan zal het over
bodig zijn haar krachtige medewerking, zon
der welke wij weinig vermogen, voor een
doeltreffende uitvoering van ons voornemen
in te roepen.
Tot onderwijzeres aan eene bijzondere
school voor meer uitgebreid lager onderwijs
alhier is benoemd mej. A. A. Struick, te
Rotterdam.
Het getal der in de Stedelijke Werk
inrichting opgenomenen bedroeg gedurende
deze week dagelijks van 49 tot 64 volwas
sen personen en 5 tot 9 kinderen.
De plotselinge omkeer in het weer
heeft op de zweminrichting „Rhijnzicht"
een daar in de laatste tijden ongekende leven
digheid veroorzaakt. Reeds 134 zwemmers
verlustigden zich deze twee dagen in een
verfrisschend bad.
UNIVERSITEIT.
Bevorderd tot doctor in de rechts
wetenschap, de heer S. Boltjes, geb. te
Grouw, na verdediging van zijn academisch
proefschrift, getiteld: „De bewijskracht van
oorkonden naar het Oud-Friesche recht".
In de gisterenavond gehouden verga
dering van het Leidsch studentencorps is na
een hevige discussie het verzoek van den
rector magnificus, dr. D. G. L. Huet,
om de novitii te ontheffen van alle verplich
tingen tegenover den student gedurende de
morgenurenten einde hun gelegenheid te
geven de colleges te kunnen bezoeken van
het begin af met algemeene stemmen af
gewezen.
Men oordeelde alle inmenging van buiten
af nadeelig voor het corps.
Vorder werd nog goedgekeurd, het contract
der verpachting der buffetten op het feest
terrein tussohen Schorerrestaurateur te
Amsterdam, en het Leidsch studentencorps.
Tevens werd met applaus ontvangen de
kennisgevingdat de heer J. K. A. Wertheim
Salomonson een feestmarsch aan het corps
heeft aangeboden.
De regeling der feestweek wordt geheel
aan het collegium overgelaten.
Een ijzeren muziektent is gratis aange
boden door het gemeentebestuur van 's Gra-
venhage. (D. v. N.)
- Leiden tot 1574. Geschiedkundige
aanteekeningen tot toelichting van de mas
kerade, te houden door de leden van het
Leidsch Studentencorps in Juni 1885, bij
eenverzameld door F. v. Engelenburg, lid
der maskerade-commissie. Zoo luidt de
lange titel van een werk, dat gisteren bij
den uitgever P. Somerwil verscheen. De
schrijver geeft in dit geschrift, in prettigen
stijl, een kort overzicht van Leidens ge
schiedenis. In het eerste hoofdstukLeiden
tot 1300, behandelt hij de verhalen om
trent Leidens stichting, welker geloofwaar
digheid schrijver met recht betwijfelt.
Hoogstwaarschijnlijk is het Lugdunum Bata-
vorum, dat de Romeinen gesticht hebben
aan den grooten Heirweg, die van Nijmegen
door de Betuwe en langs den Rijn tot het
aloude Huis te Brittenberg liep, niet ons
huidig Leiden. Inderdaad ligt Leidens
vroegste geschiedenis in diepe duisternis.
Wij vinden omtrent de vermoedelijke stich
ting door den schrijver nog het een en
ander genoemd, dat echter om de beperkte
ruimte hier onvermeld blijve.
Met eenige zekerheid kan men aannemen,
dat in de 12e of 13e eeuw een middel-
eeuwsch stadje bestond, een slot, eene kerk
en eenige huizeningesloten door het tegen
woordige Rapenburg en den Nieuwen Rijn.
Aan den overkant der rivier lag de Burg,
dien sommigen door de Romeinen willen
zien gebouwd, die met eenige huizen daar
omheen het Marendorp vormde. Men ziet
hoe de schrijver een grooten sprong maakt
van de vermeende stichting door de Romeinen
tot in de 12e eeuw: in werkelijkheid is
ook niets van die eerste tijden te vertellen,
wat niet meer in het rijk der legenden
thuis behoort dan in dat der historie.
Zoodra de schrijver vasten historisehen
grond onder de voeten voelt, gaat hij nu
in hoofdtrekken Leidens ontwikkeling schil
deren met dikwerf levendige kleuren. Hoe
de lakenhandel, misschien door vluchtende be
woners van IJperen hier gebrachtden stoot
gaf aan Leidens nijverheid en de oorzaak
werd van zijn lateren rijkdomhoe de stad
zich langzaam uitbreidde tot de Oude Vest
en Heerengraeht in de 14e eeuw, en een
halve eeuw later ook de Ruïne, het Noord
einde en de heele Iloogewoerd er bij werd
getrokken.
Achtereenvolgens wijdt de schrijver, die
blijkbaar de bronnen zorgvuldig heeft be
studeerd eenige woorden aan Leidens oude
gebouwen, aan zijne kerken en kloosters,
hofjes, gasthuizen en hoe de talrijke stich
tingen der toenmalige liefdadigheid ook mogen
heeten.
Na een korten blik te hebben geworpen
op kunst en wetenschap, worden de inrichting
van het bestuur, het schoolwezen en wat
FEUILLETON.
*4.)
Het stuit mij tegen de borst om te spre
ken over zekere handelingen, zekere afschu
welijkheden. Ik zal u alleen maar zeggen,
dat ik mij van dien man een doodvijand
gemaakt heb."
„Gij kent hem zeker heter dan ik. Hij
is nog geen dertig jaar en heeft hij een
misdaad op zijn gewetendan is hij een
volleerde huichelaar, want hij heeft allerin
nemendste vormen en speelt voortreffelijk
den onschuldige. Ik heb hem vaak ontmoet
ten huize van mevrouw De Cercy en bij
anderen, 't Is waarschijnlijk bij mevrouw
De Cercy, dat hij Hélène het eerst heeft
gezien. Hoewel hij zich aan mij heeft laten
voorstellen, is hij nooit bij mij aan huis
geweest. Wel is waar heb ik mijn deur
met voor hem behoeven te sluiten. Mij
heeft hij niet gevraagd of hij bij mij mocht
komen. Nu weet ik waarom. Hij vreesde
zeker u hier te ontmoeten. Al mishaagde
hij mij niet, kan ik toch niet zeggen, dat
hij mij erg aantrok. Ik vond iets gemaakts
in zijn geheele manier van zijn houding,
taal en kleeding. En natuurlijk bij een
man zoowel als bij de vrouwisin mijn
oog althans, een bewijs van ware bescha
ving. Hij schijnt een tamelijk groot ver
mogen te hebben.
„Zijn vader is een paar jaar geleden ge
storven en hij is toen in het bezit geko
men van zijn vaderlijk erfdeel."
„Dit bedroeg zoowat, naar ik hoorde,
drie of vier millioen?"
„Dat weet ik zoo juist niet..."
„Gij onderstelt dus, dat het de burggraaf
De Sanzae is
„Ja, en ras zal ik de zekerheid er van
bekomen hebben
„Op welke wijze?"
„Ik heb slechis te onderzoeken, of hij
op den huidigen oogenblik nog te Parijs is.
Is hij eergisterennacht vertrokken, dan is
geen twijfel mogelijk
„Het zal ten minste uw vermoeden eeni-
gen grond geven."
„Weet u waar hij woont?"
„Neen, maar binnen een minuut of tien
zullen wij zijn adres hebben. Ge weet wel,
dat mevrouw De Cercy in de buurt woont."
„Dat is waar ook."
Mevrouw De Montperry schelde.
Een knecht verscheen onmiddellijk.
„Jozef," zei de markiezin tot hem, „ga
eens op staanden voet naar mevrouw De
Cercy, en vraag of men je ook het adres
kan bezorgen van den burggraaf De Sanzae"
De knecht verwijderde zich.
„Hebt ge het plan, zelf naar de woning
van De Sanzae te gaan om de inlichtingen
die ge verlangt te hebben, in te winnen?"
vroeg de markiezin.
„Waarom niet?"
Mevrouw De Montperry schudde met het
hoofd.
„Neen," sprak zij, „er zijn zekere stap
pen die de graaf De Lasserre niet in eigen
persoon moet doen."
„'t Is waar, u heeft gelijk."
Hij bleef een oogenblik nadenken en
voegde er bij
Ik zal wel iemand vinden."
„Om te weten te komen of De Sanzae
op dit oogenblik te Parijs is, en zoo niet,
wanneer hij vertrokken is, kan wel een
mijner bedienden gebruikt worden."
„Ik ben u komen vragen mij te helpen,
mevrouw! Ik neem uw aanbod aan."
„Gesteld dat uw vermoeden juist is, dan
zal het waarschijnlijk ons nog moeilijk val
len uit te vinden, waar de Sanzae heenge
gaan is."
„Ik zal zoeken, mevrouw! Wees gerust.
Voor geen hinderpaal zal ik terugdeinzen."
„Ik twijfel geen oogenblik aan de kracht
van uwen wil."
De knecht kwam terug. Hij had zijn
boodschap binnen het kwartier gedaan.
Mevrouw De Cercy zond haar antwoord aan
mevrouw De Montperry schriftelijk. Zij gaf
het verlangde adres open had daarbij de
volgende regels geschreven, die de markie
zin hardop las:
„Gisteren zond ik een mijner bedien
den naar mijnheer De Sanzae, wien ik
iets moest vragen. Men antwoordde mij
dat hij den vorigen avond vertrokken
was voor een lange reis. Het is mij ge
heel onbekend waarheen hij gegaan is;
want hij heeft mij geen kennis gegeven
van zijn vertrek, wat ik hem wel een
beetje kwalijk neem."
De graaf wasaan de hevigste ontroering
ten prooi, opgestaan.
„Welnu, mevrouw! vroeg hij op sombe
ren toon, „is u overtuigd?"
„Ik begin te geloovendat gij u niet
vergist heb.... Wist Hélène dan niet dat
hij uw vijand was!"
Wordt vervolgd.)