•rgm an 25 rooit eren, onder hrvoïg en slot van de acte van beschuldiging der Leidsche gif 'tmengster. ver^'aard door den heer Gerard David Cohen Tervaertraedicinae docter en e' ie Leiden: dat in den avond van den 15 December te ongeveer half elf uur in het Aca- lisch Ziekenhuis te Leiden ter verpleging werd binnengebracht Hendrik Frankhuizen; 'de dec de ziekteverschijnselendie zich tot het einde toe standvastig vertoonden, waren gehoo volgende: brandgevoel in de keel en in de leverstreek, puistjes om den mond, ei COi ide lippen en op de wangen, korstjes in het aangezichten in den neus. witte alle q kken in den mond, voornamelijk op het zachte verhemelte en de verhemeltebo beleg c, ontsteking van den ingang van het strottenhoofd, moeielijkheid en pijnlijkheid liet slikken, braken (dat zich evenwel slechts éénmaal vertoonde), dunne ontlas- zonder dat die echter diarrhee was, lichtschuwheid, ongedurigheid in het laatst ziekte, den laatsten dag van zijn leven zwakkere en kleinere pols; dat Frank- de f ien reeds in den nacht van 19 op 20 December, nog betrekkelijk onverwacht, mme: *<eed- Dat al de door hem waargenomen verschijnselen den Heer Cohen Tervaert il als deskundige door den Heer Rechter-Contmissaris gehoord) grond gaven voor Ivermoeden, dat Hendrik Frankhuizen was het slachtoffer van eene vergiftiging, foorzaakt door een bijtend vergift. Dat volgens verklaring van Judith Uljee, ver- üd huisvrouw van Walteros Franciscus Zitman, werkster te Leiden, wonende aldaar hetzelfde pand als H. Frankhuizen en zijn gezin, hebbende zij in gebruik het bene- r J ugedeeltewerd waargenomen, dat in den avond van den 8 December voormeld, omstreeks half tien uur vrouw Frankhuizen beneden kwam, mededeelende, dat vers| bij hen gebruikte pap rood gekookt was en in den mond stak als peper, dat nmndie er een heel bord van had gegeten, reeds viermaal had gebraakt, duuj 159 ii li Jriëj renati f ken «f1 I en fj '"geil en °t i g«1 f II oa lei) fa op Wl eezende zij, die een lepel of vier had genomen, ook zelve te zullen gaan braken, n t den volgenden dag de vrouw-met een doek om het hoofd liep, terwijl de man beter was; dat deze laatste haar des Maandags zeide«nou ben ik het ventje ter, maar mijn vrouw roept nog, dat zij zoo naar is." Dat zij Woensdag 12 De- iber boven bij Frankhuizen komende bevond, dat diens vrouw te bed lag en[ i deed dan braken, klagende over hevige benauwdheid; dat Frankhuizen zelf braakte; dat de vrouw al spoedig (13 December) stierf; dat na den dood van vrouw Frankhuizen eerst werd overgebracht naar eene woning in de Veste- it (die zijner zuster, natenocmen vrouw Lefèbre); dat hij ook daar, gelijk door ir werd waargenomen, steeds benauwd bleef. Dat met gemelde opgaven omtrent Frankhuizen en diens vrouw of bij een van hen waargenomen ziekteverschijnse- overeensteuimen de opgaven van: 1°. Celia de Water, weduwe van Machiel iinkbuizen, moeder van H. Frankhuizen, door wie op evengetnelden Woensdag 12 Dec.s zij voor het eerst van de ongesteldheid van haren zoon en de leden van zijn gezin rde, in Frankhuizens woning in de Groenesteeg werd waargenomen, dat deze en zijne iw geweldig benauwd waren, dat de laatste die zieh in de bedstede bevondin hare tuwdheid en onrust daarin rondvloog, en dat beiden braakten. Dat het met de iuw, die dunne en op koffiedik gelijkende, zwart gekleurde ontlasting had, steeds ir werd, totdat zij zich omlegde en stierf. Dat Frankhuizen ook voortdurend inauwd bleef, en de plaats opliep, roepende: 'ik smoor". Dat hij een potvol ikte donkergroene stof en met veel pijn zwarte ontlasting had; dat zijn keel was. verschroeid, dat vellen daaruit hingen. 2°. Celia Frankhuizen, huisvrouw van [ermanus Ligtvoet, werkvrouw te Leiden, zuster van Hendrik Frankhuizen, die, eerst in den avond van Woensdag 12 December kennis te hebben bekomen van ziektegevallen in het gezin van haren broeder, den volgenden morgen in diens ling komende, zijne vrouw reeds overleden en hem zelf hevig benauwd en bra- de vond en in den avond van dien dag teruggekeerd, haren broeder nog in den- ilfden treurigen toestand aantrof en toen ook waarnam, dat hij diarrhee had, en ook den daarop volgenden dag in de woning van zijne zuster, vrouw Lefèbre, hij toen juist werd ingebracht, zeer lijdende zag. 3°. Elisabeth Frankhuizen, vrouw van Theodoor Lefèbre, zonder beroep, wonende te Leiden in de Veste- iat, die op Woensdag den 12 December, na met hare moeder, de vrouw van 'hiel Frankhuizen voornoemd, zich te hebben begeven naar de woning van haren ider Hendrik Frankhuizen en ook den volgenden dag en des Vrijdags, toen H. mkhuizen in hare woning was overgebracht, waarin hij bleef tot Zaterdag 15 iniber, in hoofdzaak dezelfde ziekte-verschijnselen bij H Frankhuizen en zijne waarnam als diens moeder. 4®. Catharina Rebecca van der Linden, huisvrouw Iran Isaac Ouwerkerk, zonder beroep, wonende te Leiden, die, na den 10 December aliftm beschuldigde te hebben vernomen, dat Frankhuizen en zijne vrouw ongesteld in, des Woensdags en ook de daaropvolgende dagen dezelfde ziekteverschijnselen lij genoemde echtelieden opmerkteals boven werden vermeld. Dat Frankhuizen Jen zijne vrouw den 8 December volgens waarneming van genoemde vrouw Zitman ïlder (n ^en '00P van ^en en v°lgens waarneming van Jacobus Geebeaardappclen- \oopman te Leiden, dien zij in zijn pakhuis bezochten, des avonds te acht k half legen uur, blijkbaar welvarend waren. Dat genoemde beambten Pronk en Grefe [zich blijkens hun ambtseedig proces-verbaal (processtuk n°. 35) in den morgen van Iden 15 December, aUnu vergezeld van meergemelden beambte Schreuder opnieuw naar de woning van Frankhuizen, die na hun eerste bezoek onder politietoezicht was leid, hebbende begeven, aldaar in beslag namen een ijzeren pot met houten dek sel, een koperen keteltje, waarin nog een zeer kleine hoeveelheid melk, en een pot waarin faecaliën en braaksel Dat zij denzelfden morgen bij raeergenoemden winke llier Abraham de la Rie inbeslagnamen eene hoeveelheid anijszaad, zijnde daarna ;al het in beslag genomene gesteld ter beschikking van den Heer Commissaris van iPolitie te Leiden. Dat aangezien vermoeden van gewelddadigen dood en meer be paald van dien door vergiftiging was gelezen, op last van den Heer Commissaris van Politie te Leidenblijkens diens ambtseedig proces-verbaal (processtuk n°. 33) op Vrijdag den 14 December het lijk van vrouw Frankhuizen door de agenten van po litie tevens onbezoldigde Rijksveldwachters Hendrik Jacobus Heijinans en Eihert Oostendorp uit de woning van Frankhuizen werd overgebracht naar het Anatomisch Kabinet, ten einde aldaar uit- en inwendig te worden geschouwd door meergenoemde Heercn T. Zaaijer en P de Koning, daartoe door den Heer Commissaris van Po litie te Leiden blijkens meergemeld proces-verbaal (processtuk n°. 38) als deskundi gen gerequireerd en beëedigd; zijnde die overbrenging geconstateerd bij ambtseedig procesverbaal van den beambte li. J. Heijmans (processtuk n°. 41). Dat het lijk vtSór die overbrenging in de woning van Frankhuizen, blijkens de •mbtseedige processen-verbaal (processtukken n°. 523, 524, 525 en 526) onder voort durende bewaking was geweest, bij opvolging van de meer gemelde beambten R. Pronk en E. H. Grefe, aan wie het door Suzanna Van Os, huisvrouw van Van hoöllri ^even,er» en Judith Uljee, huisvrouw van Waltherus Zitman was aangewezen als dat van vrouw Frankhuizen, en verder van Salomon Frederik LinschotenCarel Mes en Eibert Oostendorp voornoemd, allen agenten van politie en onbezoldigde "'mI Rijksveldwachters te Leiden. Dat het lijk door de beambten Heijmans en Oosten- dorp ter bewaring en bewaking werd overgegeven aan Cornelis Johannes la Rivière Ir., Custos aan gemeld Anatomisch Kabinet, die ook bij gemelde verzegeling en overbrenging was tegenwoordig geweest, blijkens diens verklaring aan den Heer Com missaris van Politie voornoemd, opgenomen in processtuk n°. 527 en den volgen den dag door hem werd overgegeven aan de Heeren T. Zaaijer en P. de Koning, fiat genoemde Heeren deskundigen terstond na de overname van het lijk tot de hun I opgedragen schouwing daarvan zijn overgegaan. Dat de deskundigen aan het slot kiF yan hun schriftelijk verslag (processtuk n°. 461) als hun gevoelen hebben medege deeld het volgende: het lijk was afkomstig van eene krachtige vrouw met betrek kelijk sterke musculatuur. Blijkbaar was geen langdurig lijden aan den dood voor afgegaan. In geen der organen werden belangrijke ziekelijke afwijkingen aange troffen. Anatomische afwijkingen, opgemerkt in het spijsverteringskanaal en in de lever (breeder in het verslag omschreven) konden zonder meer, van den dood geen verklaring gevenevenmin dc bevonden en eveneens in het verslag omschre ven geringe afwijkingen in de ademhalingswerktuigen en het hart. Hoewel het ontleedkundig onderzoek niet in staat was de oorzaak van den dood in casu opte geven, wekten toch de bedoelde afwijkingen het vermoeden, dat zij haar ontstaan konden te danken hebben aan het invoeren van giftige stoffen, die door hare eigen schappen de gemelde afwijkingen hadden veroorzaakt en verder door hare werking het leven hadden afgesneden. Dat door de deskundigen uit het lijk werden afge zonderd en overgebracht in vier flessshen, die behoorlijk gesloten en met het zegel van het Anatomisch Kabinet werden verzegeld: a. eene grijsachtige dun brijachtige tnassa, die werd aangetroffen in de maag en den twaaltvingerigen darm; 6. de inhoud van de dunne darmen; c. de lever, waarvan evenwel een klein gedeelte was afgenomen tot microscopisch onderzoek; d. de geheele linker borstklier. Dat I de vier verzegelde flesschen nadat daaraan in tegenwooadigheid van den beambte E. H. Grefe waren bevestigd etiquettenverzegeld met het zegel van het Anato- (i.atisch Kabinet en voorzien van de handteekeningen der heeren deskundigendoor eze aan genoemden beambte werden afgegeven. Dat bedoelde fiesschen en de oormelde ten huize van Frankhuizen in beslag genomen voorwerpen en het anijs- i zaad, in beslag genomen bij De la Rie, volgens verklaring van den heer Commis saris van Politie te Leiden in zijn procesverbaal (processtuk n°. 38), en het ambts eedig procesverbaal van den beambte Grefe (processtuk n°. 42) door dezen laatste op den 15 December 1883 werden gesteld in handen van den heer Van der Burg voornoemd, door even gemelden Commissaris van Politie gerequireerd en beëedigd als deskundige tot het instellen van een scheikundig onderzoek. Dat evengenoemde deskundige den inhoud der flesschen en ook de overige hem overgegeven stoften aan een nauwkeurig scheikundig onderzoek heeft onderworpen en blijkens zijn schriftelijk verslag (processtuk n°. 493) op de gronden, daarin breedvoerig medege deeld, is gekomen tot het volgend besluit: 1°. dat uit de lever, den inhoud van de maag, het duodenum en de dunne darmen en de borstklier, arsenikmetaal kon worden afgescheiden; 2°. dat bij opzettelijk onderzoek van lever, maag, duodenum en dunne darmen geen vergiften, door distillatie af te zonderen, of van plantaar- digen oorsprong, konden worden opgespoord3°. dat de faecaliën arsenikhondend waren; 4°. dat hetzelfde het geval was met een aanslag, waarmede de bodem van het koperen keteltje bij onderzoek was gebleken bedekt te zijn 5°. dat geen vergiftige zelfstandigheid aanwezig was of kon worden ontdekt in den ijzeren pot, en het anijszaad; 6°. dat wat betrof de hoeveel heid in de onderzochte lichaamsdeelen voorhanden arsenicumalleen in de lever zooveel aanwezig was, als overeenkwam met 0.1236 gram arsenikznur; 7®. dat wanneer daarbij in overweging werd genomen, dat ook sterke arsenicumreactien werden verkregen bij het onderzoek van den maag- en darminhoud en voorts, dat met groote waarschijnlijkheid mocht worden aangenomen, dat evenals de zogklier geringe hoeveelheden van het vergif bevatte, ook de overige niet onderzochte orga nen er med^ bedeeld zouden zijn geweest en dat door braking en diarrhee veel kon zijn verwijderd, het vermoeden voor de hand lag, dat de geheele toegediende hoe veelheid vrij aanzienlijk moest zijn geweest. Dat bij het verslag door den heer deskundige werden overgelegd en thftns ten processe voorhanden zijn de navolgende voorwerpen a. arsenikvlekken op porselein; 5. een arsenikspiegel in glazen buisje, een en ander afkomstig uit de lever; c. arsenikzure ammonia-magnesia, bij de quantitatieve be paling verkregen; d. vier vijfde gedeelte van de fever onveranderd, op spiritus; ad genummerd 1 e. arsenikvlekken op porseleinf. een arsenikspiegel in glazen buisje; e-f afkomstig van den inhoud van maag en duodenum en dunne darmen, en genummerd 2. Dat blijkt uit de opgaven van den heer dr. David Johannes Braakenburg, heel- en verloskundige te Leiden, dat in den avond van den 12 December een hem onbekende man hem vroeg te komen zien naar eene buurvrouw, die volgens zfine mededeeling leed aan pijn in den buik, diarrhee en braking; dat hij wegens onge steldheid aan dat verzoek niet hebbende kunnen voldoeneen geneesmiddel had voorgeschreven, bestaande naar zijn beste herinnering uit solutio van saleb, syro- pus Diacodii (zijnde gelijke deelen syropus papaveris albi en syropus radicis altheae) en spiritus aromaticus. Dat bij processtuk n°. 94 is gevoegd een door den apothe ker Jesse te Leiden gegeven afschrift van een in den avond van 12 December 1883 voorgeschreven geneeskundig recept, onderteekend «Braakenburg, geneesheer", welk voorschrift geheel overeenkomt met bovenstaande opgaven van den heer Braaken burg. Dat door den heer Braakenburg nog is opgegevendat hij in den morgen van den 13 December, na ontvangen bericht, dat bovenbedoelde zieke zoude zijn overledenzich naar het aangeduide adres in de Groenesteeg had begeven en aldaar het lijk van eene vrouw aanwezig vond, waaraan evenwel niets verdachts doorhem werd waargenomen. Dat hot lijk van Hendrik Frankhuizen blijkens ambtseedig proces-verbaal van meergenoeraden beambte Heymans (processtuk n°. 70), in den morgen van den 20 December, na aanhechtig aan den hals van een etiquet, voor zien van het Ambtszegel van den heer Commissaris van Politie te Leiden, van het Academisch Ziekenhuis werd overgebracht naar het meergemeld Anatomisch Kabinet, en aldaar denzelfden dag door meergenoemde heeren Zaaijer en De Ko ning, daartoe door den heer Commissaris van Politie blijkens diens ambsteedig pro ces-verbaal (processtuk n°. 71) als deskundigen uitgenoodigd en beëedigd, uit- en inwendig werd geschouwd Dat door de heeren deskundigen blijkens hun schrifte lijk verslag iprocesstuk n°. 463) onder meer werd bevonden het volgende: a. het slijmvlies van den wortel der tong rood, sterk gezwollen, zonder verlies van zelf standigheid. Op den rechter arcuspalato-glossus een plek ter lengte van rnim een centi meter en ter breedte van ongeveer vijf centimeter bedekt met een gele spekachtige massa; daaronder de bodem rood met verlies van zelfstandigheid; 6 het slijmvlies van den isthmus faucium van het mond strottenhoofdsgedeelte van den larynx don kerrood, sterk gezwollen. In neus-keelholte veel groenachtig slijm. Het slijmvlies van den slokdarm zeer gezwollen, donkerrood van kleur, in het onderste derde gedeelte hier en daar bijna zwart; c. het in dikke plooien liggend slijmvlies van de maag sterk gezwollenover het geheelvooral op de plooiendonkerrooddaar tusschen enkele grijze plekken op sommige plaatsen bijna zwart van kleur. Het slijmvlies van den twaalfvingerigen darm eveneens sterk gezwollen en donkerrood van kleur. De inhoud van maag en duodennm donkerrood en slijmerig. Bij mi croscopisch onderzoek de epithelium cellen der klieren van de maag onduidelykde inhoud daarvan fijn korrelig (grootendeels bestaande uit vetkorreltjes)zijnde in enkele cellen nog een kern te onderscheidend. in het mesenterium veel vet. Het voorkomen van het slijmvlies der dunne en dikke darmen bijna geheel hetzelfde als dat van de maag en het duodenum, zijndedonkerroodehier en daar grijsroode kleur en sterke zwelling tot den anus waartenemen. De vlokken ontdaan van het epitheliumbekleedselhier en daar slechts nog kleine stukjes der cellen op de vlok ken-aanwezig. De inhoud van de dunne darmen, eene roode slijmerige massa. Die van de dikke darmen, zeer gering, doch minder vloeibaar en minder donker van kleur. Aan den inhoud der dunne en dikke darmen eene duidelijke merkbare knoflookreuk. Geen lichten daarvan in het donker; e. lever normaal van grootte; oppervlakte daarvan glad, gemarmerd, gele plekken, afwisselende met meer don kerbruine partijendaarop zichtbaar. Op de doorsnede vast. De wortels der lever- aderen sterk gevuld met donker gekleurd dik bloed. Bij microscopisch onderzoek in sommige levercellen nog een kernhoewel niet altijd duidelijk zichtbaar. In de cellen van andere gedeeltende kernen zeer duidelijk te zien. De inhoud fijn korrelig met enkele grootere vetkorrels. Tusschen de levercellen geen vet. De omtrek der cellen, waarin de vetkorrels grooter zijn, onduidelijk; aan den voor wand der tachea, eene grijsachtig witte massa, ter breedte van ongeveer 1.5 centi meter en ter dikte van twee k drie millimeter, los verbonden met het daaronder liggend roode slijmvlies, zich, naar beneden smaller wordende, in den linker bronchus voortzettende tot aan de derde vertakking. Het niet door gemelde massa bedekte gedeelte van het slijmvlies der trachea en bronchizeer roodg. in de rechter pleura-holte een geringe hoeveelheid sereus exsudaat, de oppervlakte van de long daaraan de achterzijde dof, hier en daar met spaarzame fibrineuse vlokken bedekt; h. eene vrij aanzienlijke hoeveelheid helder vocht in het hartezakje. Het hart klein en sterk samengetrokken. Ecchymosen onder het pericardium niet aanwezig, evenmin in de hartspier. De hartspier vast, in de diepere lagen hier en daar geelachtig van tint. In de linkerkamer een klein vezelstofstremseldat zich eenige centimeters ver in de aorta voortzette. De dwarsche strepen der spiercellen onder het microscoop bijna overal te zien, maar in den regel normale scherpte missende. In de cellen, dan eens hoopen van grootere korrels, dan weer meer verspreide korrels zichtbaar, hebbende in de nabijheid der grootere (vetkorrels) de gemelde strepen het meest geleden; i. nieren groot, vast van con sistentie, zeer bloedrijk, glazend op de doorsneden. De kapsel gemakkelijk los latende; de oppervlakte daarvan glad. De epitheliumcellen van de nieren, ook van 2e verzamelbuizenzooals bleek bij microscopisch onderzoekgevuld met korreltjes (grootendeels vet), de cellen op vele plaatsen als samengevloeid, de grenzen daarvan moeieiijk en slechts hier en daar te onderscheidenkernen niet aanwezig. De blaas sterk samengetrokken, bijna geheel ledig; het slijmvlies hier en daar lichtrood ge kleurd. Dat de genoemde deskundigen aan het slot van hun verslag als hun besluit op grond van het bevondene hebben medegedeeld het volgende: 1°. Het spijsver teringskanaal verkeerde over bijna zijne geheele uitgebreidheid in een toestand van zeer hevige ontsteking. Die ontsteking moest zijn veroorzaakt door het invoeren (Zie verder het Bijvoegsel

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1885 | | pagina 3