LEIDSCHE COURANT. fbmstnuiiiM PLECHTIGE ONTHULLING Gedenkteeken van Leidens Ontzet, VAN HET op 3 October 1884. 0 wat de tjjd ook moog vernielen, Weest niet bevreesd doorluchte zielen, Dat ooit zijn tand uw glorie krenk, Eer straalt geen licht aan 's hemels bogen. Eer Neerland uw standvastig pogen Uw deugd, uw trouw niet meer gedenk. Wanneer ooit een dichler waar en tevens waardig heeft gesproken, dan is het ongetwijfeld geweest, toen Van Berkhey bovenstaande regelen aan het papier heeft toevertrouwd. Eerbied voor het ijverigenaarstige volkdat zacht van geest en genegen tot den vrede, slechts noode het slagzwaard uit de scheede trekt, maar tevens achting en hulde aan datzelfde volk, dat getergd en vernederd, noch vuur, noch staal, noch koninklijke macht vreest, dat goed en bloed veil heeft voor vryheid en onafhankelijkheid. Die achting, die hulde, zij wordt heden geloond op de meest on dubbelzinnige wijze. Leiden viert feest en met haar geheel het vaderland. Leiden herdenkt den helddie zijn eigen lichaam aanbood tot spijziging zjjner hongerige medestrijders en tol behoud der aan hem toevertrouwde veste. Leiden herdenkt de mannen, die den spotzieken vijand toeriepen: Zoolang wij hebben armen ziet Om 't eten eeneen om te vechten Zoo komen wij tot schande niet. Leiden herdenkt heden den dag, toen voor driehonderd en tien jaren, na bange zorgen, na vreeselijke ellende zij zich ontwrongen zag aan de kluisters van vreemde dwingelandij. Niettegenstaande de algemeene bekendheid van dit luisterrijk tijd vak, niettegenstaande verscheidene onzer eerste schrijvers in den laat- sten tijd hunne pen aan dit onderwerp hebben gewijd, wagen wij hel, ter eere dezer veste, als hulde aau de wakkere verdedigers, in korte trekken de geschiedenis van hel beleg en die van het ontzet mede te deelen. Na den vergeefschen aanslag op Alkmaar, sloegen de Spanjaarden op den 31" October 1573 hel beleg voor Leiden, dat echter den 21" Maart van het volgend jaar wederom werd opgebroken. Niet lang echter mocht Leiden zich in dezeu rust verheugen. Reeds den 26" Mei daaraanvolgende zag zij zich wederom bedreigd door een tal rijk vyandelyk leger. Het Spaansche leger, sterk omtrent elf duizend man en onder het bevel van Francisco De Valdezhield haar met twee en zestig schan sen ten nauwste ingesloten. Wjj zullen niet uitwijden over de in dit tijdperk betoonde heldendaden der onzen en over de wreedheden der Spanjaarden. Zulks zoude ons te ver voeren. De burgerij, aan wier hoofd mannen als Bronckhorst, Douza, Van Hout en Van der Werf stonden, was, niettegenstaande den moed en de geestkrachtdie haar bezielde, niet sterk, niet krachtig genoeg om den vijand te verdrijven. Alle hoop was dus gevestigd op hulp van buiten. Ook de prins van Oranje, de grondlegger onzer vrijheid, koesterde de vurige wensch om den belegerden ter hulp te snellen, om hun van verderen kommer en ellende te verlossen, doch de wijze waarop dit plaats zou hebben, was niet spoedig beraamd. De staten besloten eindelijk het ontzei te water te ondernemen, de Maas- en IJseldjjken werden ten dien einde doorgestoken, de sluizen geopend en de woeste zee ten lande ingelaten, opdat de platboomde vaar tuigen over de verdronken velden heen mochten. Daar het de vrijheid goldsloeg men geen acht op have en goed ofschoon de schade hierdoor berokkend op niet minder dan zeven tonnen gouds werd ge schat. Eene vloot van honderd en zestig vaartuigen was spoedig ge reed onder bevel van den kloekhartigen en bekwamen vlootvoogd Boisot. Men had groote koornschuiten gereed gemaakt, met dikke planken beschanst, waarlusschen oude nat gemaakte netten gestampt werden, zoodat deze kogelvrij waren. Buitendien rustte men nog een houten gevaarte toe, bestempeld met den naam van Ark van Delft, bestaande uit twee aan elkander vastgemaakte koornschuiten, dat door zeil noch riem werd bewogenmaar van binnen door drie ra deren, door twaalf man rondgedraaid, werd voortgestuwd. De vloot was bemand met achthonderd koppen, allen Zeeuwsche bootgezellen, een ruw eu woest volk, vreeselijk verminkt door de tallooze littee- kenen, welke hun gelaat ontsierden. Bij de zee opgevoed, hadden zij als ware het de woestheid van dit element met de moedermelk ingezogen. Van hunne eerste jeugd af droegen zij den Spaanschen naam den bittersten haat toe, en hadden, uit hooide der inlandsche beroerten, geen ander handwerk geleerd, dan vechten, doodslaan en rooven. Hierbij kwam een lichaam dat alles kon verdragen en doorstaan, dat tot de vlugste bewegingen ge wend was, en daarenboven een onwrikbare en Hollandsche moed, die nimmer verflauwde. Onder dit ontzacheljjk bootsvolk mengde men twaalf honderd wakkere soldaten, met schietgeweer gewapend. De grootste schepen voerden op den boeg een of twee metalen stukken geschut, terwijl op de geheele vloot een ontzachelijk aantal oorlogs materialen zich bevonden. Aldus toegerust, kwam de vloot langs de Rotte tot aan den djjk, genaamd de Landsscheiding, en deze doorgestoken zijnde, tot aan het dorp Zoetermeer, waar de Spaansche bevelhebber Aiala het bevel voerde. Hier hadden de verwoedste gevechten plaats, en gebeurde het o. a. dat zeker Zeeuwsch matroos een half afgemaakten Spanjaard het hart uit hel lijf rukte, daarin de tanden sloeg, doch het terstond voor de honden wierp, zeggende: "hel is bitter!" De verdere doortocht der vloot werd belet door de Zoelermeersche brug, waar dertig vaandels Spanjaarden onder Pimentello verschanst lagen. Dezen werden met alle manhaftigheid aangetast, en zoo ge weldig beschoten, dat er eene der versterkte koornschuiten aan stukken sprong. Doch te vergeefs! Eene andere en grootere zwarigheid was het dat de wind niet gunstig genoeg was, om veel water aan te voeren, terwijl nog daarenboven het water zooveel mogelijk door de Span jaarden werd afgeleid Den volgenden dag, toen de wind noordwestelijk was geworden, besloot men liever tusschen Zoetermeer en Benthuizen over den Zegwaardschen weg door te varen. Dit gelukte beter, en de vloot kwam, terwijl de vijand aan allen kant terugweek, voorspoedig tot op het Noord-Asche Meertje. Hier lagen de Spanjaarden aan den mond van het Meertje verschanst, en ware het hun gemakkelijk geweest de onzen af te keeren, en het verder dóórdringen der vloot te beletten; doch de vijand verliet, na eene schermutseling, welke van den middag tot 's avonds laat geduurd had, met stille trom. in den volgenden nachtdezen aanmerkelijken post. Beschouwen wij thans even den inwendigen toestand dezer stad. Hier verkeerde men ondertusschen in de droevigste ellende en hon gersnood. Het natuurlijk voedsel ontbrekende, dwong de nood de be legerden tot hel gebruik van allerlei vuiligheden en onnatuurlijke spijzen. De honger zelf scherpte hier het vernuftmen kookte wijngaard bladen, ook die van perenboomen en andere, en bereidde ze met zout en stijfsel. Koolstruiken, koolbladeren, paarden-, honden-, katten en rattenvlcesch werden voor lekkernij gebruikt. Wesgeworpen en van de honden afgeknabbelde beenderen haalde men uit de mesthoo- pen weder te voorschijn, en zoog er het overige voedsel uit. Het geronnen bloed werd uit de stinkende goten opgeschept. Jonkvrou wen aten de schoothondjes, waarmede zij vroeger speeldengretig op. Zwangere vrouwen slonken van gebrek; de zogende zagen hare kin-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1884 | | pagina 1