„ten aldus: de gewone middelen worden geraamd meer te zullen opbrengen
2344.126,00. Voor liet aandeel van de geldmiddelen van Nederlandseh-Indië
uitgaven wegens de rentebetaling en aflossing van de geldleening van
wordt meer uitgetrokken 1.625,00, terwijl voor de bijdrage van het fonds
llx koopprijzen van domeinen meer geraamd wordt 75.000,00; voorts wordt
je raming opgenomen de opbrengst van het kapitaal der muntbiljetten, uit-
kraehtens de wet van 27 April 1884 (Staatsblad n°98) ad 5.000.000,00;
der verhooging 7.421.051.00. Daarentegen worden minder geraamd:
„„ndeel van den staat in de opbrengst van de exploitatie der Staatsspoor-
wen 57,000.00, en de verschillende ontvangsten en toevallige baten f 175.900,00,
jamen ƒ232,900,00omdat voor 1885 vervalt de onder deze hoofdrubriek in 1884
ébrachte postteruggaaf uit de Ned.-Ind. geldmiddelen voor 1883 betaald aan het
mdsvan door het departement van marine gedane verstrekkingen" ad ƒ463,000.00;
aartegenover eene hoogere raming voor andere inkomsten ƒ287,100.00. Voorts
omt in de raming voor 1885 niet voor de onder de middelen van 1884 opge-
omen opbrengst van het waarborg-kapitaal Rotterdam-Munster ƒ400,000,00.
lijft voor verhooging het reeds genoemde cijfer vau ƒ6,788,151.00. De geheele
mooting vau uitgaven voor 1885 bedraagt ƒ136,172,740.37, de raming der
iddelen 120,954,176.00 en het geheele tekort voor het dienstjaar 1885
15 218,564.37, welk bedrag zal verminderen met 5,000,000 wanneer ook in
it jaar geen gebruik behoeft gemaakt te worden van het voor de ontmunting
a zilver aangevraagde krediet. Onder het zooeven genoemde bedrag van
136 172,740.37 is begrepen de straks genoemde som van 17,272,900.00, we-
uitgaven, welke naar mijne meening, door geldleening kunnen bestreden
rarden; zoodat de gewone uitgaven voor 1885 bedragen 118,899,840.37.
laarentegen komen onder het voor de middelen geraamde bedrag van ƒ120,954,176,
enige posten voor, welke mijns inziens als buitengewone ontvangsten aange-
ierkten waaruit de zooeven genoemde buitengewone uitgaven in de eerste
laats bestreden moeten worden, te weten: wegens uitgifte van muntbiljetten
'5,000,000, eene bijdrage van Rotterdam ïn de kosten der verbetering van den
lotterdamschen Waterweg 300,000, en bijdrage uit het fonds der koopprijzen
au domeinen 225,000, te zamen ƒ5,525,000. De gewone middelen voor 1885
eloopen derhalve ƒ115,429,176.00, en het nadeelig verschil tusschen de zooge-
isamde gewone ontvangsten en uitgaven ƒ3,470,664.37.
Volgens de straks medegedeelde berekeningen vertegenwoordigen de nog on
tdekte begrootingstekorten voor 1882 ad 13,591,024.00, voor 1883 ad
'23,061,571.00, voor 1884 ad 8,461,352.00, voor 1885 ad 10,218,564.00,
een totaal bedrag van 55,332,511.00; tot dekking waarvan beschikbaar is de
opbrengst der krachtens de wet van 20 Juli 1884 Staatsblad n". 146) tegen
den koers van 100Ty¥ pCt. te gelde gemaakte geldleening groot 59,700,000,
na aftrek van 18,000,000 welke bij de aangehaalde wet aan de middelen van
1884 zijn toegewezen, bedragende 42,608,547.00; zoodat te voorzien blijft in
een ongedekt tekort per saldo te ramen op 12,723,964.00.
Deze cijfers geven mij aanleiding nopens den linancieelen toestand nog in
uiige nadere beschouwingen te treden, opdat duidelijk blijke. aan welke oor-
iken die in de laatste jaren telkens terugkeerende tekorten zijn toe te
drijven, en wat zou moeten geschieden om daaraan een einde te maken.
In het vijfjarig tijdvak, hetwelk aan het jaar 1881 vooraf ging, heeft het
bedrag der Staatsuitgaven, met uitzondering van de kosten van Staats-
ipoorwegen, geene noemenswaardige veranderingen ondergaan. Het hoogste
lijfer (108 millioen) werd bereikt in 1877, het laagste (even 106 millioen) in
1876 en 1880, terwijl het gemiddelde bedroeg nog niet 107 millioen. Het jaar
1881 toonde eene vrij belangrijke vermeerdering aan der uitgaven (van onge
veer 3S millioen) boven het zoo even genoemde middencijfer van 107 millioen.
Die verhooging, hoofdzakelijk het gevolg der toenemende kosten vooronderwijs,
raaraan ongeveer 25 millioen méér dan in 1880 besteed werd, ging intusschen
repaard met eene evenredige vermeerdering der ontvangsten, zoodat ten slotte
le gezamenlijke uitgaven, behalve die voor spoorwegen, uit de ontvangsten
konden bestreden worden. Daar de Cnancieële toestand over 1881 dus in zijn
[eheel en op zich zelf beschouwd bevredigend mag heeten, en voorzooverre de
litgaven betreft, wanneer men die voor de spoorwegen en voor onderwijs buiten
beschouwing laat, van vroegere jaren niet noemenswaardig afwijkt, heb ik
|emeend dat jaar als punt van uitgang te mogen aannemen voor eene verge-
ping met de uitkomsten van de daarop volgende jaren. Daarbij is het vol-
jende gebleken: vooreerst wat de ontvangsten betreft. Deze dragen blijkbaar
;eene schuld aan het nadeelig verschil dat tusschen den financiëelcn toestand
n 1881 en in de daaropvolgende jaren is waar te nemen. Laat men de door
Lndië terugbetaalde renten wegens aan de koloniën gedane voorschotten buiten
beschouwing, dan zijn zij voor zoover haar totaal cijfer betreft, slechts weinig
veranderd. De vrij aanzienlijke vermindering sedert 1881 van de opbrengst
Ier indirecte belastingen(hoofdzakelijk als gevolg der in de zegel en registra-
üewetten gemaakte wijzigingen) wordt opgewogen, ja zelfs eenigszins overtroffen
door de stijgende opbrengst van lijna al de andere middelen. Het totaal der
en daarentegen is sedert 1881 aanzienlijk toegenomen. Altijd na aftrek
der voor den aanleg van Staatsspoorwegen bestemde sommen, blijkt dat in het
[eheel méér dan m 1881 is uitgegeven of op de Staatsbegrootingen uitge
trokken: voor 1882 ƒ5,245,000.00, voor 1883 ƒ12,786,000,00, voor 1884
ƒ23,469,000.00, voor 1885 20,521,000.00.
Volgens mijne aanteekeningen is de som, waarmede de staatsbegrootingen
sedert'1881 wegens laatstgenoemde categorie van uitgaven verhoogd werd, te
stellen op: voor 1882 ƒ2.208.715; 1883 ƒ3.584.192; 1884 3.324.626; 1885
3.236.773. Uit bovenstaande cijfers zal het naar ik vertrouw, duidelijk worden,
van een terugkeer tot den financiëelen toestand van 1881, alléén door in
krimping der uitgavenniet valt te denken en dat er geen gegronde aanleiding
bestaat voor de meermalen uitgesproken bewering, alsof de tekorten der laatste
jaren in hoofdzaak zijn toe te schrijven aan de zucht om de gewone kosten der
huishouding van deu staat voortdurend op te drijven. Bij eene vluchtige be
schouwing toch der onderwerpen van uitgaaf blijkt reeds dat de daarvoor uit
getrokken sommen, zonder verandering der betrekkelijke wetten, voor vermin
dering niet wel vatbaar zijn, terwijl de verhoogingen veroorzaakt door uit
gaven, op de totale vermeerdereng der Staatsuitgaven geen overwegenden invloed
uitgeoefend, met andere woorden dat, al mochten al de laatstbedoelde
worden teruggebracht tot de bedragen, welke voor 1881 voldoende
pieken, het evenwicht tusschen de gewone ontvangsten en uitgaven daardoor
niet zou hersteld worden. Ik heb gemeend het bovenstaande op te moeten
ten einde duidelijk te doen uitkomen, dat de Regeering na de ver
werping der door haar ingediende voorstellen tot invoering van eene klassen-
belasting, het vraagstuk: op welke wijze de Staatsbegrooting sluitend zou te
Baken zijn? aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen en ernstig beproefd
heeft daaraan, door vermindering der uitgaven de voorzeker meest gewenschte
oplossing te geven. Dat hare pogingen, om in die richting werkzaam te zijn, niet
vruchteloos zijn geblevenzalnaar ikv ertrouwdoor een iederna kennisneming
vsu de reeds medegedeelde cijfersmoeten toegegeven worden. De geheele Staatsbe-
grooting voor 1885 toch is in vergelijking met de uitkomsten voor het dienstjaar
1881 verhoogd met niet meer dan ƒ20,521,000.00; terwijl diezelfde verhooging alleen
voorde uitgaven waarop ik de aandacht gevestigd hebbedroeg 21,751,000.00,
waaruit dus volgt dat, na aftrek van enkele verhoogingen van mindere betee-
kenis, voor de overige thans niet afzonderlijk besproken onderwerpen van uit-
per saldo ongeveer 1,230,000 minder wordt aangevraagd dan hetgeen
in 1881 werkelijk is betaald. Nu het echter ten eenemale onmogelijk
kek om het verbroken evenwicht tusschen de gewone ontvangsten en uitgaven
uitsluitend door bezuinigingen te herstellen, acht de regeering zich verplicht
Baf
andermaal eenige voorstellen tot versterking der rijksontvangsten aan de goed
keuring der wetgevende macht te onderwerpen. Zij is daarbij uitgegaan van
het denkbeeld, dat het voorloopig voldoende is voordrachten in te dienen, waar
door de ontvangsten zullen toenemen met eene som ongeveer gelijkstaande aan
het geraamde nadeelig verschil tusschen de gewone ontvangsten en uitgaven, en
dat dit resultaat, onder de gegeven omstandigheden op de beste wijze zou re
bereiken zijn door de bekrachtiging van eenige, ten deele bij de tweede kamer
reeds aanhangig gemaakte en ten deele bij den raad van state in behandeling
zijnde wetsontwerpenwelke de strekking hebbenom een vijfde gedeelte der
belasting op het personeel voor het rijk terug te nemen; om het overgangs
recht 'j -verlijden, op effecten eenigzins te verhoogen en uit te breiden tot
rentegevende schuldvorderingen; om het zegelrechtop effecten evenzeer eenigzins
te verhoogen en uit te breiden; en om de inrichting der staatsloterij op nieuw
te regelen. Bij aanneming dier voorstellen zullen de uitgaven verminderen met
omstreeks 2,125,000, wegens mindere uitkeering aan de gemeente van een
vijfde der belasting op het personeelde gewone ontvangsten toenemenwegens
meerdere rechten bij den overgang bij overlijden met ƒ800,000.00, wegens de
zegelbelasting met 400,000.00, wegens de opbrengst der staatsloterij met
180,000.00, en het tekort mitsdien verminderen met ruim 3,500,000.00.
De regeering ontveinst zich intusschen niet, dat verdere versterking der ge
wone middelen, ook in verband met de wenschelijkheid om sommige belas
tingen te verbeteren en minder drukkend te maken, eene dringende noodzake
lijkheid blijft, en zij stelt zich daarom voor, reeds binnen kort aan de goed
keuring der wetgevende macht te onderwerpen eene wet tot invoering van eene
tabaksbelasting en eene tot wijziging der tegenwoordige zegelbelasting, waarvan
de ontwerpen nagenoeg gereed zijn.
In afwachting van het lot, hetwelk aan die voorstellen ten deel zal vallen
zij het mij veroorloofd voor den door de ontvangsten niet gedekten sluitpost
der Staatsbegrooting de gebruikelijke machtiging te vragen tot uitgifte van
schatkistpromessen en schatkistbiljetten tot een bedrag van hoogstens 15,200.000.
IKGËZUKDE1V.
FEESTVIERING 3 OCTOBER.
Het verheugt ons zoo dikwijls te hooren: het is maar te hopen, dat wjj
den 3d" October mooi weer hebben; een bewijs dat velen zijn ingenomen
met de festiviteitendie op dien dag zullen plaats hebben en niet het minst
zal dit het geval zjjn met den Historischen Optocht.
Reeds den volgenden avond, nadat bekend was gemaakt welken weg den
Optocht zoude neuten, mochten wij vernemen dat de bewoners eener straat
besloten hadden die straat met groen als anderszins een feestelijk aanzien
te geven, ook van andere zijde kwam ons de lijding ter oorc dat er hier en
daar eenige versiering zal aangebracht worden. Wij vertrouwen dat vele
onzer sladgenooten dat lofwaardig voorbeeld zullen volgen, opdat de vreem
delingen. waaraan het op dien dag niet zal ontbreken, zullen kunnen ge
tuigen dat de Leidenaren de groote daden hunner voorvaderen weten te
waardeeren. En is er schooner gelegenheid om daarvan blijk te geven dan
thans, op den dag waarop het beeld van den waardigen burgemeester Van
der Werf, als hoofdfiguur op het Monument van Leidens belegering en ont
zet, zal onthuld worden!
Aan zijn wijs beleid en volharding is het te danken, dat er in onze
veste eene academie verrees, die gedurende meer dan drie eeuwen eer en
voordcel aan de ingezetenen verschafte, en nog mag die academie er op
bogen de eerste des lands le zijn. Daarom dien dag feest gevierd in den
volsten zin des woordslaten wij de groote daden van ons voorgeslacht in
eere houden; een elk die maar wil kan iels bjjdragen om de feestvreugde
te verhoogen en op te luisteren en dat orde en eensgezindheid hel kenmerk
moge zijR dat Leiden feest viert!!
Namens het hoofdbestuur voor den Historischen Optocht,
J. GOEDELJEE, President.
J. N. VAN DER MARK, l,,e Secretaris.
rROGRAMUA VAN MVZIEKVITVOEK1NGEN.
Musis Sacrum. Zondag 21 Sept. 1884, des namiddags te 2 uren,
door de stafmuziek van het 4dt reg. infanterie, kapelmeester de heer A.
Grentzius. lite Afd.: 1. Marsch. Markus; 2. Ouverture '/Tempelweihe",
Rëler-Uéla3. /Kunstlerleben", Walzer, Strauss; 4. Fantaisie "Athelia",
Donizetti. 2' Afd.: 5. Ouverture »Sommernachtstraum", Suppé; 6. /'Die
Heinzelmannchen", Characterstück (op verzoek), Ascher; 7. Balletmuziek
aus "Gustav 111", Auber; 8. Allegro Militaire.
Gehouden Yerkooplng van onroerende goederen,
in het Heeren-Logement aan den Burg, Vrjjdag 19 September.
Notaris W. F. Kaiser.
Eene partij Weiland, in den Marendijkschen polder, onder de gemeente
Oegstgeest, Sectie C, N°. 329 en 532. Kooper firma Gebr. Van Hoeken, 9825.
TER MARKT TE LEIDEN AANGEVOERD.
19 September.
VERKOCHTE
HOEVEELHEID.
PRIJZEN.
Laagste. Hoogste.
Paarden
Veulens
Ossen
Stieren
Melkkoeien
Kalf koeien
Varekoeien
Vette koeien
Kalveren (vette)
u (magere)
(gras)
Schapen (magere)
(vette)
Lammeren
Varkens (magere)
(biggen)
Ter markt aangebracht 483 runderen, 52 kalveren, 1098 schapen, 488
biggen.
Ter wekelijkschc kaasmarkt aangevoerd 40 partyen kaas, waarvan aan de
Stadswaag gewogen 22 partijen, te zamen 1175 stuks, of 5910 KG. Besteed
werd voor:
Goudsche kaasvan 20.tot 25.-.
Derby 23. -
Leidsche de 150 KG. 48.57.
Edammer 24. - 30.—.
stuks.
12
i
co
110
H
H
38
60.-
256.—
59
152.-
258.—
22
170.—
280.—
48
150.—
252.-
130
172.-
300.-
43
36.-
72.-
9
10
22.-
186
25-
72.—
478
16.-
27.-
620
24.-
36.—
r
0
78
15. -
- 27.-
410
5.-
12-