ADVERTENTIE N. PILLEN HOLLO WAY. verbetering van den Rotterdamschen waterweg ƒ2,450,000.00, voor den aanleg van een kanaal ter verbinding van Amsterdam met de Merwede ƒ3,205,000.00, voor de verlegging van den Maasmond ƒ989,500.00, voor den aanleg van staatsspoor wegen 12,000,000.00 en voor de voltooiing van het vestingstelsel ƒ1,446,600.00. Totaal 20,091,100.00. Die sommen aftrekkende van de zooeven genoemde totaal cijfers der betrokken staatsbegrootingenverkrijgt men als uitgaven voor den alge- meenen dienst: voor het jaar 1884/123,168,669.475 en dus voor 1884 ƒ5,545,231.785, waaronder ƒ2027,274 wegens lioogere uitgaven voor rente en amortisatie van schuld. Tot toelichting dier verhooging strekke het volgende: voor hoofdstuk IV, de partement van justitie ƒ270,637.00, voor hoofdstuk V, departement van binnen- landsche zaken ƒ1,589,080.28. voor kosten van het departement van 1500,00 voor het bestuur der provinciën f 17 936.00, voor de nationale militie en schut terijen 150.00, voor hooger onderwijs ƒ55107.68voor lager onderwijs 1,576,700.00, voor pensioenen, enz. ƒ11550.00. Waartegen over eene mindere raming voor medische politie, ƒ5972,40, middelbaar onderwijs/14220,00kunsten en wetenschappen ƒ53,321.00, de Nederlandsehe Staatscourant en het Staatsblad350.00 voor Hoofdstuk VIDepartement van Ma rine ƒ607259,20, wegens uitgaven ten gevolge van den op 20 Juni 1883 gewoed hebbenden brand op 's R(jks werf te Amsterdam ƒ315900,00 wegens kosten voor het personeel der zeemacht 52250,000, die van het departement 5600.00, en de pensi oenen enz. 85511,20 Waartegen over eene mindere raming voor materieel ƒ343815,00, loodswezen enz. 8269,00, voor Hoofdstuk VII A, Nationale schuld ƒ2027274,00, voor Hoofdstuk VII B, Departement van Financiën ƒ4756945, 025verschillende uitgaven ƒ262694545; voor Hoofdstuk VIII, Departement van Oorlog 11016,00 hoofdzakelijk wegens hoogere raming voor soldijen en pensioenentegenover mindere uitgaven ten behoeve van het materieel; voor Hoofdstuk IX, Departement van Wa terstaat, Handel en Nijverheid, f796715,00, tegenover eene mindere raming van f94055,00; en voor Hoofdstuk X, Departement van Koloniën f80970,76 voorna melijk wegens hoogere bijdrage aan de kolonie Suriname, tegenover lagere bijdrage aan- en kosten van de landmacht in Curacao. Daarentegen zijn de eindcijfers der navolgende hoofdstukken lager dan die voor het loopende jaarnamelijk Hoofdstuk IIIlooge Colleges van Staat, enz. f5560,00, hoofdzakelijk wegens buitengewone uitgaven voor 1883 toegestaan ten behoeve van het gebouw van de Tweede kamer der Staten-Generaalen Hoofdstuk III, Departe ment van Buitenlandsehe Zaken f 800,000 wegens mindere behoeften voor pensi oenen en wachtgeldentegenover hoogere uitgaven voor enkele andere onderwerpen. Ten aanzien van de raming der middelen vestig ik de aandacht op het volgende de geheele opbrengst wordt geraamd op ƒ113703025,00, welke som over de verschil lende Rijksontvangsten verdeeld wordt als volgt: de gewone middelen worden gere kend meer te zullen opbrengen ƒ1026775,00 welke vermeerdering voornamelijk ten goede komt aan de accijnzen en de inkomsten der posterijen; Voor het aandeel van het rijk in de opbrengst van de exploitatie van staatsspoorwegen wordt méér geraamd ƒ23000,00; de verschillende rijksontvangsten en toevallige baten zijn verhoogd met ƒ426175,00, hoofdzakelijk omdat men rekent in 1884 den eersten termijn ad/300000 te znllen ontvangen van de door de gemeente Rotterdam toegezegde bijdrage in de kosten van verbetering van den Rotterdamschen waterweg. Het aandeel van de geld middelen van NederPandsch-Indië in de rente voor vlottende schuld te betalen is ge schat op 350000,00 en het aandeel dier middelen in de reiite en aflossing der geld- leening van 1883 op 2,055,375,00, bij de wet op de middelen voor 1883 was die bate uitgetrokken voor ƒ1,080,000,00; eindelijk is onder de middelen voor 1884 opgenomen eene som van ƒ400,000,00, wegens het aan den staat vervallen waarborg kapitaal van den spoorweg Rotterdam-Munster, terwijl de bijdrage uit het fonds van koopprijzen der domeinen voor het jaar 1884 op ƒ150,000 wordt geraamd, of min der dan voor 1883 ƒ100,000,00. Voor de uitgaven voor 1884 wordt aangevraagd/ 143,259,769,47s, de ontvangsten worden geraamd op ƒ113,703,025,00 en het geheele tekort voor het dienstjaar 1884 is derhalve te stellen op 29,556,744,47s, daarvan aftrekkende de straks door mij genoemde bijzondere uitgavenwelke uit de opbrengst van eene leening gedekt zou den kunnen worden, ad ƒ20,091,100,00 en eene som van ƒ2,000,000,00, welke waarschijnlijk op de uitgaven zal vrijvallen, dan vermindert het nadeelig verschil tusschen de staatsontvangsten en die uitgaven, welke naar mijne opvatting als ge wone uitgaven zijn te beschouwen tot 7,465,644,47s, of, als men de bijdrage uit het domeinfonds ad ƒ150,000 niet als eene gewone ontvangst beschouwd, in ronde cijfers tot 7.600,0b0,00. Uit de boven medegedeelde cijfers blijkt dat op dit oogenblik nog te voorzien is in de begrootingstekorten over: 1881 ten bedrage van 12.346,862,32s, 1882 ten bedrage van 14,483,668,211883 na aftrek van de gewone besparing ad/2,000,000 ten bedrage van ƒ28,753,692,735, 1884 na aftrek van de gewone besparing ad ƒ2,000.000 ten bedrage van 27,556,744,47s; tot dekking waarvan niet anders is aan te wijzen dan het -J. der opbrengst van de in April jl. uitgegeven geldleening ad ruim ƒ15,000,000,00, zoodat ongedekt overbfijft rnim ƒ68.000,000, Naar het mij voorkomt behoort alle onzekerheid weggenomen te worden nopens hetgeen der regeering tegenover zulke cijfers te doen staat, en ik wensch de kamer daarom thans reeds de gedragslijn mede te deelen die ik in deze denk te volgen. Voor een klein gedeelte van die som het straks becijferd nadeelig verschil tus schen de gewone ontvangsten en uitgaven over 1884 zullen mijns inziens nieuwe belastingen moeten opgelegd wordendaar een nauwgezet onderzoek heeft doen zien dat op de gewone uitgaven niet noemenswaardig kan bezuinigd worden. Het overige zal, bij gemis aan andere buitengewone baten, door goldleening moeten gevonden worden. Ik acht het intusschen noch wenschelijk noch noodzakelijk een voorstel tot het aangaan van zoodanige geldleening reeds nu aan de goedkeuring der wet gevende macht te onderwerpen. Spaarzaamheid is onder de tegenwoordige omstan digheden voor de regeering een dure plichten zij zou die in mijn oog verzaken door eene groote som geld in leen op te nemen, welke niet terstond immers binnen enkele maanden voor de behoeften van den dienst gevorderd wordt. Aan den anderen kant mag niet worden voorbij gezien dat aan de uitgifte van vlottende schuld tot zoodanig bedrag als telkens blijkt noodig te zijn, gevaren verbonden zijn, welke grooter worden naarmate de hoeveelheid der in omloop zijnde sehatkistpro- mes8en en biljetten toeneemt, waarom de som waarvan hier sprake dan ook niet in haar geheel door uitgifte van vlottende schuld zal te vinden zijn. Naar schatkistbiljetten was weinig of geen vraag van beteekenis. In het geheel kwam daarvan slechts een bedrag van ƒ1,640,000 in omloop. Uit een en ander volgt dat de rente, waarvoor de staat tijdelijk geld ter leen kan opnemen, tot dus verre zich niet regelt naar den koers der nationale schuld of met andere woorden naar het crediet dat de Nederlandsehe staat geniet, niet naar de meerdere of min dere vraag naar bewijzen voor vlottende schuld of naar de tijdelijke waarde van het gold, maar uitsluitend naar de beslissing omtrent de rente, waarvoor de Nederland sehe bank de schatkistpromessen op eenen bepaalden dag zal willen disconteeren. En wanneer omtrent het laatste punt onzekerheid bestaat, dan blijft den minister van financiën steeds het gevaar boven het hoofd zweven dat eene aangekondigde inschrij ving voor promessen niet zal worden volteekend, met andere woorden dat hij de som, die op een bepaalden dag voor de behoeften van den staatsdienst noodig is, niet zal kunnen bekomen. Met het oog op het aangevoerde zal met de indiening van een wetsontwerp tot het aangaan van eene geldleening niet langer dan tot omstreeks het voorjaar moeten gewacht worden. Blijken de bezwaren tegen de uitgifte van vlottende schuldwaarop ik boven doelde, dan niet van overwegenden aard ie zijn, dan zal de uitvoering fier leeningswet nog eenigen tijd kunnen worden uitgesteld waaraan tevens het voor deel zou verbonden zijn, dat de leening kan worden te gelde gemaakt op het daar voor meest geschikte tijdstiphetwelk a priori nimmer met zekerheid te bepalen is. Ten aanzien van het bedrag hetwelk ter leen zal moeten opgenomen wordenmerkt hij het volgende op: Vooreerst zal dienen gezorgd te worden voor de dekking der straks becijferde begrootingstekorten, verminderd met de opbrengst der nieuw in te voeren belastingen over het jaar 1884, voor welke aldus verminderde tekorten ik 'hans eene ronde som stel van ƒ65,000,000. Voorts behoort gelet te worden op de na 1884 te bekostigen buitengewone uitga» ven voor de verlegging van den Maasmondhet maken van een kanaal van Amsterdam naar de Merwedo en voor den aanleg van staatsspoorwegenwaarvoor zeker niet minder zal gevorderd worden dan ruim ƒ30,000,000zoomede op de eventueel goed te keuren uitgaven voor de verbetering van den Rotterdamschen waterweg en de voltooiing van het vestingstelsel, en op de bedragen welke tot versterking van de Indische middelen zullen blijken noodig te zijn. Van de genoemde bedragen zal, zooals in memorie van toelichting op het Vilde hoofdstuk A der aangeboden be grooting is opgegeven, gedurende het jaar 1884 voor de behoeften van den Neder- landschen staatsdienst moeten opgenomen wordenongeveer ƒ35,000,000terwijl voor de voorziening in het kas tekort van den Indischen dienst voor dat jaar gere kend wordt op J 14,000,000. In geen geval zal de eerstvolgende leening derhalve een minder cijfer kunnen bedragen dan omstreeks ƒ50,000,000. Mocht het om de straks genoemde redanen mogelijk blijken de uitgifte van zoodanige leening nog wat uit te stellendan zouook om de gegronde bedenkingen tegen het telkens aangaan van leeningen tot betrekkelijk geringe bedragen, te voorkomen, het even genoemde cijfer nog te verhoogeu zijn met een gedeelte van de som welke tot be strijding der uitgaven voor 1885 zal blijken noodig te zijn. Ik wensch ten slotte nog een enkel woord te zeggen nopens de plannen der regee ring ten aanzien van eene versterking der gewone staatsontvangsten. Gelijk ik bo ven becijferde, is het tekort op de gewone middelen voor 1884 voorloopig te stellen op 7,600,000. Ik zal geenszins de mogelijkheid ontkennen dat dit cijfer, bij de afsluiting der rekening blijken zal wat ruim geraamd te zijn, maar wensch niette min reeds nu uitdrukkelijk op de onwaarschijnlijkheid te wijzen dat dit tekort in dezelfde mate als in vroegere jaren verminderen zal. Het is aan de kamer bekend dat als grondslag voor de raming der middelen in den regel wordt aangenomen het gemiddelde cijfer der opbrengst over de laatste drie jaren. Is die opbrengst stij gende, zooals dit tot en met het jaar 1881 het geval was, dan blijft die, soms zelfs aanzienlijk, boven het aanvankelijk daarvoor geraamd bedrag. Doet zich daaren tegen het verschijnsel voor hetwelk wij sedert het jaar 1881 waarnemen, na- menlijkdat de gewone staatsinkomsten niet meer toenemen dan zalgelijk met de dienstjaren 1883 en 1884 gebeurde, de raming nog gedurende een paar jaren steeds hooger wordenmaar bij de mededeeling der uitkomsten zal niet meer, zooals in de laatste jaren placht te geschieden, op het verblijdend feit kunnen ge wezen worden dat de werkelijke opbrengst die raming met een aanzienlijke som heeft overschreden en het tekort zelf dientengevolge vermindert. En ten andere dient men in het oog te houden, dat ook de zoogenaamde besparingen op de uitga ven, bij het streven om de eindcijfers der begrootingen tot het laagst mogelijke be drag terug te brengen, gaandeweg wel moeten verminderen, en daarmede de waar schijnlijkheid dat ook uit dien hoofde bij het afsluiten der rekening eene verminde ring van het vroeger geraamd tekort te constateeren zal zijn. Ik kan mij ten deze dan ook niet op het standpunt stellendat meer dan een mijner ambtsvoorgangers vroeger heeft ingenomen, wanneer zij verklaarden op de mogelijkheid van een veel minder groot tekort dan door hen geraamd waswel is waar niet te willen rekenen, maar die toch h priori evenmin te willen ontken nen. Naar mijne overtuiging integendeel zal menom teleurstellingen te voorko men, wel doen door uit te gaan van de onderstelling dat de gewone uitgaven over het jaar 1884, zooals die bij deze begrootingsontwerpen zijn voorgedragen, de ge wone ontvangsten met slechts weinig minder dan 7{ raillioen zullen overschrijden terwijl op eene vermindering van dat cijferin de eerstvolgende jaren voor alsnog weinig uitzicht schijnt te bestaan bij de omstandigheiddat de voor rente en amor tisatie van schuld benoodigde sommen in die jaren nog aanzienlijk zullen moeten toenemen. Het ligt dan ook in mijne bedoeling, aan de goedkeuring der wetge vende macht eenige voorstellen te onderwerpen tot versterking van 's lands gewone inkomsten met een bedrag, ongeveer gelijkstaande aan de zooeven genoemde 6om van 7i millioen. Die voorstellen zullen achtereenvolgens en zoo spoedig als met eene goede bewerking bestaanbaar is, ter uwer kennis gebracht worden. Ten slotte veroorloof ik mij de gebruikelijke machtiging te vragen omtot dekking van het nadeelig verschil tusschen de geraamde ontvangsten en uitgaven voor 1884, schat kistpromessen of biljetten uittegeven tot een maximum bedrag van ƒ29,600,000. 0p 22 September hope» mjjne geliefde Ouders S. ROMANESK O en H. S. VAN DER HAAREN hunne 25-farige Echtvcreeniglng te herdenken. Leiden, 21 Sept. 1883. Hunne dankbare eenige Zoon. Heden overleed na een langdurig lijden, in den ouderdom van ruim 59 jaren, onze gelielde Vader en Behnwd-vader, de Heer G. P. DE NEVE, gepensionneerd Luitenant-Generaal en oud-Commandant van het Nederlandsch Oost-Indische leger, Grootkruis Eikenkroon, Commandeur van den Neder- landschen Leeuw en Ridder 3e klasse der Militaire Willemsorde. Uit naam der Kinderen, Leiden, 19 September 1883. G. DE WIJS. Eenige en algemeene kennisgeving. Koorts cn koortsachtige ziekten. In den zomer vertoonen zich deze soort van ongesteldheden gewoonlijk, daar zij veroorzaakt wor den door hitte en de electrische verstoring in den dampkring. Deze Pillen zijn voornamelijk om te verhinderendat de kwade stoflen van den lever zich aan het gestel mededeelen, als ook om al de bedorven vechten van het bloed te verwijderen. Zij wenden ongesteldheden af door den lever tol meer werkdadigheid op te wekken; tevens regelen zij den aandrang des harten, en maken den bloedsomloop standvastig. Zij bevorderen de spijsvertering en stimuleren de nieren. De Pillen van Holloway, die zoo zacht werken, zijn bijzonder dienstig om alle koortsachtige ziekten te ontwortelen, zonder het zenuwgestel in wanorde te brengen. Ieder geregeld buisgezin moest van deze wonderbare middelen voorzien zijn. Door het vermeerderd debiet zijn de prijzen als volgt: Doosjes Pillen en Potjes Zalf 0.80, 1.85, ƒ3, 6.74, ƒ13.50 ƒ20.50. zijn op franco aanvraag a contant te bekomen bij alle Apothekers in Holland, alsmede in Holloway'sEtablissement te Londen, 533, üxfordstreet.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1883 | | pagina 3