der Ned. Maatschappij van Tuinbouw en Plantkunde, onder voorzitterschap van
den heer mr. 11. L. A. Ohreente Leiden. Llil hel verslag bleek dat de maatschappij
bloeit; ongeveer 1500 leden en 10 donateurs telt. Door den heer dr. D. J.
Coster werd eene feestrede gehouden, waarin ten slotte door spreker dank
baar werd erkend wat door de maatschappij op het gebied van tuinbouw is
verricht en dat er nog veel moet gedaan worden om haar ook voor de plant
kunde nuttig te doen zijn. Daarbij werd o. a. een besluit genomen aan den
heer J. Mater, bij gelegenheid zijner 40jarige werkzaamheid in dienst van
den firma Von Siebold te Leiden, van wege de maatschappij eene gouden me
daille en eere-diploma uit te reiken, waarvan per telegraaf aan den jubilaris
werd kennis gegeven. Na een langdurig debat vcreenigde de vergadering zich
met 45 legen 39 stemmen tot de uitgifte van een weekblad. Een voorstel
van Haarlem dat eene commissie uit het hoofdbestuur zich persoonlijk tot de
hooge regeering zou wenden, met het verzoek, dat nevens de akte voor
landbouw ook eene akte voor tuinbouw zou worden verkrijgbaar gesteld,
werd met acclamatie aangenomen. Door Leiden werd nog voorgesteld eene
lijst uit te geven van nuttige diersoorten. De wenschelijkheid van zulk eene
lijst werd door niemand betwist, doch de heer Krciage betoogde dat deze
zaak regecringstaak was. De algemeene secretaris-penningmeester H. C. Zwart
werd weder voor 5 jaren benoemd. Als plaats voor de volgende algemeene
vergadering werd 'sGravenhage aangewezen, terwijl eene vriendschappelijke
bijeenkomst zal worden gehouden in de eerst oniangs opgerichte afdeeling
Apeldoorn.
De justitie te Winschoten bemoeide zich in de laatst verloopen dagen
ernstig met de zaken van een paar gefailleerdenII. I. Duinhouthandelaar
te Oudepekcla, en I. Groeneveld, aannemer te Westerlee, die verdacht wor
den gehouden goederen, tot die failliete boedels behoorende, te hebben ver
duisterd. Beide gefailleerden, en eene knecht van laatstgenoemden zijn ter
zake daarvan voorloopig opgenomen in het huis van arrest te Winschoten,
terwijl in rechtsgebouw aldaar eerst eene kar met huismeubelen, waaronder
eene pendule die te 0. Pekela, in eene trommel gepakt, in den grond
begraven werd gevonden, werd aangebracht, vervolgens een paar boeren
wagens met huisraad hetwelk te Westerlee in beslag werd genomen bij een
knecht van genoemden Groeneveld, die nu, evenals zijn meester, tol de be
volking van het huis van arrest behoort.
Dinsdagmorgen werd aan den korporaal K. L. Smit, van de lste comp.
4de bat. 6de reg. inf., te Breda vóór het front van dat bataljon uitgereikt de
"vergulde kroon", als eervolle vermelding voor zijn dapper gedrag op Atjeh.
Voor deze onderscheiding heeft hij het volgende heldenfeit verricht. Hij rukte
op den 26',tD Dec. 1875 uit als fuselier bij het 6de bataljon te Atjeh, voor
eene verkenning door het dorp Aroë, met nog 14 anderen. Zijn comman
dant, den lsteD luit.-adj. Ernst, volgde hij op den voet, toen deze alléén op
eene versterking aanliep, buiten genoemd dorp door Atjehers opgeworpen,
en verdedigde hem, toen deze doodelijk getroffen aan het hoofd, op den
grond viel. Zeker zou hij deze stoutmoedige verdediging, waarbij hij menig
Atjeher in het 'zand deed bijten, toch met den dood hebben moeten bekoo-
pen, als hij niet door eene list den vijand had verjaagd, door zoo hard moge
lijk in het Maleisch te roepen: «vooruit die 200 man". Ofschoon er
slechts 8 soldaten waren, geloofde de vijand aan eene sterker macht. De 6
anderen waren nog een eind weegs achter. Door deze misleiding heeft hij
behalve zijn officier, ook het leven gered van zijne kameraden. Ook viel
de versterking verder zonder slag of stoot in handen van de compagnie, die
ter hulpe snelde.
's GBAVENHAGE, 21 September.
Door Z. M. is aan den heer Pieter Groen, consulair agent van Rusland
te den Helder, vergunning verleend tot het aannemen van het ridderkruis
3* klasse der orde van St. Stanislaus, hem door den keizer van Rusland
geschonken.
Door Z. M. zijn benoemd tot ontvanger der registratie en domeinen:
te Meppel F. H. Oldenhuis Gralama, thans in dezelfde betrekking te Harder
wijk; te Zalt-Bommel, J. II. Van Walsem, thans in dezelfde betrekking te
Boxmeer.
Z. M. de koning zal heden middag te 5 uren de commissie uit de eer
ste kamer ontvangen, belast met de overhandiging van haar adres van ant
woord. De commissie, met den voorzitter der kamer aan haar hoofd, wordt
met het gebruikelijk ceremonieel naar en van het paleis geleid.
In eene heden namiddag ten half vier ure gehouden zitting van de
tweede kamer heeft de minister van financiën de staatsbegrooting voor 1884
aangeboden. De rede, door den minister bij die gelegenheid gehouden,
wordt hierachter medegedeeld.
Door de tweede kamer is de beraadslaging over het adres van ant
woord op de troonrede bepaald op Maandag aanst. ten 1 ure.
Wegens een aantal valschheden in geschriften had zich gisteren voor
het gerechtshof alhier te verantwoorden zekere J A. v. 11., oud 40 jaren,
zonder beroep, laatstwonende te Haarlem. De adv.-generaal mr. Gregory
eïschte de veroordeeling tot zes jaren tuchthuisstraf en 20 boeten van ƒ50.
De verdediger, mr. Hijmans, was van mcening, dat de valsche telegrammen,
welke de beschuldigde voor zijne oplichtingen had gebezigd, niet als valsche
onderhandsche geschriften konden worden aangemerkt en verzocht in zoo
ver de vrijspraak van zijn cliënt. Ten aanzien van de overige valschheden
moest hij toegeven dat zij alle volledig waren bewezen, doch hij hoopte
dat het hof de omstandigheden zou in aanmerking nemen waarin besch.
had verkeerd, en eene zachte straf zou opleggen.
In den nacht van 15 op 10 Juli jl. werd uit de fabriek der firma C.
en L. te Leiden eene groote hoeveelheid sajet ontvreemd die op geenc andere
wijze dan door middel van inklimming kon bereikt worden. Van dezen dief
stal verdacht stond heden voor het gerechtshof te s' Gravenhage terecht, W.
V. oud 39 jaren, stadswerker te Leiden, die eene volledige bekentenis aflegde
en mededeelde dat hij in gezegden nacht, met het doel om te stelen, zijne
woning had verlaten en zich van een ladder en een paar zakken voorzien,
naar liet fabrieksgebouw, waarin hij den wegwist heeft begeven. Door
middel van de ladder klom hij over een muur en verschafte zich vervolgens
door een openstaande raam den toegang tot dat gedeelte der fabriek dat door
den binnentrap toegang geeft tot de garendroogerijalwaar hjj zich desajet
toeeigende en in de medegebrachte zakken bergde. Met zijn buit verliet hij
de fabriek langs den weg dien hij gekomen was. Het misdrijf had hij uit
armoede bedreven.
Als medeplichtige aan dit feit werden beschuldigd de Leidsche kooplieden
J. Z en S. P, de G, die de sajet hadden in ontvangst genomen, wetende dat ze door
dielstal was verkregen, met de bedoeling om ze van den eersten besch. te
koopen. Z. beweerde ter goeder trouw te hebben gehandeld en onbekend
te zijn geweest met de herkomst van de sajet, ofschoon hij twijfelde en
vreesde te koopen.
De G. beleed volmondig zijne schuld, liet hem ter hand gestelde kleine
partijtje had hij voor ƒ10.50 aan een Haagsche koopman verkocht om in
de behoefte van zijn huisgezin te voorzien. Adv. gen. Mr. Gregory oordeel
de de schuld van de drie beschuldigden, ook in verband met de afgelegde
getuigen verklaringenvoldoende bewezen en requireerde hunne veroordee
ling lot celstraf voor den eersten van 1 jaar, voor den tweeden van 6
maanden en voor den derde van 4 maanden. Als verdediger voor den
eerste en den derde besch. trad op mr. Lette van Oostvoorne, voor den
tweede mr. A. W. Jakobson, welke tol vrijspraak van zijne cliënt concludeerde.
Na re- en dupliek is de uitspraak bepaald op a. s. Vrijdag ten 3 ure.
IIH. MM. de koning en de koningin bevonden zich gisterenavond even
half acht uur reeds in de hofsalon van het stationsgebouw der Rijnspoor
wegmaatschappij alhier, in afwachting van de aankomst van den hertog en
de hertogin van Albany. De koninklijke gasten begaven zich naar het
paleis, alwaar zij eenige dagen bij HD». schoonbroeder en zuster zullen
vertoeven.
HH. MM. de koning en de koningin begeleidden heden middag na 2
ure de zuster van H. M. de hertogin van Albany op een rijtoer door de stad
en naar Scheveningen.
De opbrengst van de algemeene collecte, gisteren aan de huizen der
ingezetenen te 's Gravenhage en te Scheveningen ten behoeve der noodlijden
den op Java gehouden, bedroeg ongeveer 14800.
(Zie verder hel Bijvoegsel
Redevoeringuitgesproken door den Minister van Financiën bij
de indiening der staatsbegrooting voor 1884 eenigzins verkort)
Ter voldoening aan de door den koning aan mij gedane opdrachtheb ik de
eer de wetsontwerpen tot vaststelling der staatsbegrooting over het dienstjaar 1884
bij de tweede kamer over te brengen. Evenals mijne ambtsvoorgangers wensch ik
mij deze gelegenheid ten nutte te maken, om eenige, voor zoover noodig met
cijfers toegelichte mededeelingen te doen nopens 's lands algemeenen financieelen
toestand. Gelijk bekend, is bij de wet van 15 Juni 1883 Staatsblad n°. 89) eene
regeling getroffen nopens de nog openstaande saldo's der alg. staatsrekeningen over de
jaren 1874 tot en met 1880. Bij het tegenwoordig overzicht zullen dientengevolge
de uitkomsten van vroegere dienstjaren buiten verdere beschouwing kunnen blijven,
en kan ik derhalve reeds dadelijk een aanvang maken met de medodceling der
thans bekend geworden uitkomsten van de
Dienst 1881. Volgens-de bij de algemeene rekenkamer overgebrachte staatsreke
ning, bedragen de uitgaven f 123,651,578.63s en het tekort 12,346,862.32s of
minder 1,217,966.37s dan het ten vorigen jare daarvoor geraamde cijfer van
13,564,828.70.
Dienst 1882. Nopens dit dienstjaar valt het volgende op te merken. Volgen!
den algemeenen recapitulatiestaat en de toelichtende staten bij de verschillende be
grootingen gevoegd, zou in het geheel zijn uitgegeven 129,889,432.51s terwijl
ontvangstenvolgens de tot dusverre bekende gegevensgesteld kunnen worden op
1 12,295,922.65 en het tekort mitsdien op 17,593,509.86s of 562,376.02s min
der dan het ten vorigen jare daarvoor opgegeven bedrag. De hoogere uitgaven wa
ren hoofdzakelijk het gevolg van verschillende, na de indiening der staatsbegrooting
uitgevaardigde wetten, waardoor het oorspronkelijk voor de staatsuitgaven toegestaan
bedrag alsnog vermeerderde met 1,496,074.81. Ik moet echter hierbij aanteeke
nen, dat het bovengenoemd cijfer der uitgaven voor 1882 wegens de natenoemen onder
werpen nog zal dienen verhoogd te wordente wetenvoor betalingeningevolge
de bij de wet van den 19den December 1882 Staatsblad n". 231) goedgekeurde
overeenkomst betreffende de overdracht van de bezittingen en lasten der Amsterdam-
sche Kanaalmaatschappij (hoofdstak VII A) met f 305,120.00; voor betalingen,
tengevolge van de afgifte aan den staat van de goederen, behoord hebbende tot de
dotatie van wijlen Z. K. II. prins Frederik der Nederlanden (Hoofdstak VII B) met
174,637.20; voor uitkeering aan de Amsterdamsche Kanaalmaatschappij van de
bruto opbrengst der op het Noordzeekanaal geheven kanaal- en havenrechten, als
mede voor door het rijk ten behoeve van dat kanaal in 1882 gedane uitgaven
(Hoofdstuk IX) met 562,633.10s; in het geheel met 1,042,390.30s. De wetsont
werpen, waarbij de hier bedoelde kredieten aangevraagd worden, zijn aan de kamer
toegezonden. Daarontegen vermindert het tekort meteen bedrag van ƒ4,152,231.96,
wegens het bij de wet van 15 Juni 1883 (Staatsblad n°. 89) aan den dienst 1882
toegewezen saldo der algemeene rekening van ontvangsten en uitgaven over 1880
en van de opbrengst der geldleening van 1878. Bij het boven berekend tekort i
17,593,509.86s, derhalve voegendo de nog aangevraagde kredieten ad 1,042,3 9 0.30s
en van het totaal ad 18,635,900.17 aftrekkende de evengenoemdesom van ƒ4,152,231.96
is het begrootingstekort 1882 voorloopig te stellen op ƒ14,483,668.21 behoudens de
vermeerdering welke van mogelijke nadere voorstellen tot verhooging dezer begroo
ting het gevolg kan zijn. Onder het afdrukken dezer is aan de kamer toegezonden
een wetsontwerp tot verhooging van hoofdstuk V der staatsbegrooting voor 1882,
met 401,090. Het verschil tusschen de bij de verschillende begrootingswetten toe
gestane kredieten en de werkelijke uitgaven, hetwelk sedert de laatste twee jaren
telkens geschat is op ƒ2,000,000, kan thans gesteld worden op ƒ2,094,297,60.
Het totaal bedrag der oorspronkelijke begrootingen bedroeg toch 130,487,655.31
waarbij komt de straks besproken vermeerdering met 1,496,074.81. De uitgaven
zijn volgens den recapitulatiestaat 129,889,432.5Is.
Alvorens van de beschouwingen over den dienst 1882 af te stappen, wensch ik
er nog op te wijzen, dat in dat jaar het evenwicht tusschen de zoogenaamde ge
wone staatsontvangsten en uitgaven niet is verbroken De gewone middelen hebben
opgebracht ƒ111,242,855.37s, terwijl de uitgaven bedroegen ƒ108.786,527.97, waarbij
m. i. nog, als gewone uitgaven te voegen zijn ƒ111,175,332.13, aldus een voor-
deelig saldo van ƒ67523.245. Volgens diezelfde berekening bedraagt het voordeelig
verschil tusschen de gewone ontvangsten en uitgaven over 1881 5,452,646.14*.
Dienst 1883. De vermoedelijke uitkomsten van het loopend dienstjaar laten zich
op dit oogenblik niet gunstig aanzien. Voor het bedrag der uitgaven kan voorals
nog geen ander cijfer worden aangenomen dan het bedrag der oorspronkelijk toege-
staue credieten ad ƒ138,745,977,69 en van de bij de wetten van 16 Maart 1883
Staatsblad no. 34) en 15 Juni 1883 (Staatsbladen no. 77 en 81) vastgestelde ver
hoogingen ad 1,199,000, te zamen ƒ139,944,977.69. Bovendien valt te rekenen
op onderscheidene uitgavenwaarvoor credieten reeds zijn aangevraagd, ten bedrage
van 141,915,990.515. Van dit bedrag voor, besparingen aftrekkende ƒ2,000,000,
dun wordt het totaal der uitgaven 139,915,990.51s, welk cijfer, bij aanneming van
enkele, in bewerking zijnde wetsvoorstellen tot verhooging der betrokken staatsbe
grooting nog zal kunnen vermeerderen.
De opbrengst der middelen raam ik op dezelfde wijze als in 1882 is geschie
met uitzondering van de opbrengst van het gedistilleerd en van de zegel-, regis
tratie- en hypotheekrechtenzoomede van het door de Indische geldmiddelen we
gens rente voor opgenomen gelden verschuldigde bedrag, ten aanzien waarvan bet
volgende is aangenomen. De accijns op het gedistilleerd stel ik thans op de op
brengst der eerste acht maanden, vermeerderd met het bedrag, hetwelk die belas
ting in de laatste vier maanden van 1882 heeft afgeworpen, en de zegel-, te
gistratie- en hypotheekrechten op de opbrengst der eerste acht maanden bene'
vens der oorspronkelijke raming, terwijl het aandeel der Indische geldmiddelen
in de gedurende 1883 betaalde rente voor vlottende schuld bedraagt 358,986.06*
en in de rente der in dit jaar aangegane lecning /"913,500. Volgens de evenge-
noemde gegevens rekenendekan de opbrengst der middelen geraamd worden op
ƒ11 1,162,297.78 de uitgaven op ƒ139,915,990.515 en het vermoedelijk tekort op
ƒ28,753,692.735, terwijl dat bij de aanbieding der vorige begrooting was geschat
op ƒ24,203,986.54.
Dienst 1884. De geheele hegrooting der uitgaven bedraagt 143,259,769.41s-
Die voor 1883, met inbegrip der reeds toegestane verhoogingen ƒ139,944,977.69.
Voor de natenoemen bijzondere uitgaven werd toegestaan of aangevraagd: voorde