aangezegd ombinnen een door hen vastgestelden termijnover te gaanhetzij tot
het aanbrengen van de verbeteringen in het procesverbaal voorgesteld, hetzij tot
ontruiming of slooping van het bewuste perceel of het gedeelte daarvan.
Art. 164. Wanneer aan de aanzegging in het voorgaand artikel bedoeld niet
binnen den gestelden termijn is voldaankan het perceel of het gedeelte daarvan
op voorstel van Burgemeester en Wethouders, bij een met redenen omkleed besluit
door den Raad worden verklaard te zijn ongeschikt tot verdere bewoning, als na-
deelig voor de gezondheid.
Bij het doen van dat voorstel worden de bezwaren van den belanghebbende over
gelegd, zoo deze die mocht hebben ingeleverd.
Een afschrift van het raadsbesluit wordt aan den belanghebbende, indien deze
hekend is, toegezonden. Bij vervolging kan de beklaagde zich evenwel niet be
roepen op het ontbreken van deze toezending. Voorschreven besluit wordt daaren
boven bij openbare aankondiging bekend gemaakt in hetin de tweede zinsnede
van art. 160 aangewezen dagblad en gelijktijdig medegedeeld aan het kantongerecht
te Leidende Arrondissements-Rechtbank en het Gerechtshof te 's Gravenhage en
aan het Openbaar Ministerie bij die collegiën.
Art. 165. Voorschreven besluit kan alleen op verzoek van den eigenaar, vrucht
gebruiker of administrateuren op voorstel van Burgemeester en Wethoudersdoor
den Raad worden ingetrokken, indien (voor het geval dat het perceel of het ge
deelte daarvan nog als voor herstel vatbaar is beschouwd) bewezen zal zijn dat aan
den hem in art. 163 gegeven last, tot het aanbrengen van verbeteringen, is vol
daan van die intrekking geschiedt openbare kennisgeving.
Art. 166. In de maanden Januari en Juli van elk jaar doen Burgemeester en
Wethouders openbare aankondiging van al de gebouwen, omtrent welke voorschreven
raadsbesluiten mochten genomen zijn, met vermelding van de namen der eigenaren
vruchtgebrnikers of administrateuren.
Art. 167. Indien de eigenaar, vruchtgebruiker of administrateur, na de in art.
164 voorgeschreven bekendmaking van het raadsbesluit, het daarbij vermeld per
ceel of gedeelte daarvan bewoontverhuurt of onder welken titel ook laat bewonen
wordt hij gestraft met eene boete van trijf en twintig gulden en gevangenisstraf van
drie dagen te zamen of afzonderlijk.
Art. 168. Ieder alleen wonend persoon of hoofd van een gezinbehalve de
eigenaar, vruchtgebruiker of administrateur, die, na de overeenkomstig art. 164
gedane bekendmaking van het raadsbesluit, het daarbij vermelde perceel of onder
deel daarvan bewoont of daarin nachtverblijf hondt, wordt gestraft op dezelfde wijze
als in het voorgaand artikel is bepaald. De strafbepaling is niet toepasselijkindien
niet blijkt dat de beklaagde vooraf, op eenen termijn van minstens vier weken
door de bevoegde macht tot ontruiming is aangemaand.
Art. 169. Burgemeester en Wethouders, alsmede de rooimeesters hebben de
bevoegdheid om, ter handhaving van de artt. 167 en 168, ten allen tijde, en van
de overige bepalingen dezer afdeeling, tusschen zons- op- en ondergang perceelen
binnen te treden, mits zich gedragende naar de voorschriften van art. 3 der Wet
van 31 Augustus 1853 Staatsb/ad n°. 83).
De overeenkomstig de artt. 157 en 162 aangewezen geneesheeren hebben dezelfde
bevoegdheid, mits voorzien van het bewijs hunner benoeming.
De ambtenaren van politie hebben mede dezelfde bevoegdheid omtrent de per
ceelen of de gedeelten daarvanwelke bij raadsbesluit ongeschikt tot bewoning zijn
verklaard.
DERDE AFDEELING.
Toezicht op de prostitutie.
Art. 170. Als publieke vrouwen worden beschouwd zij, die zich, hetzij tegen
betalinghetzij om nietaan prostitutie overgeven.
Art. 171. Onder bordeelen worden begrepen alle, zoowel geheime of stille, als
publieke huizen van ontucht.
Art. 172. Iedere vrouw die zich aan prostitutie overgeeft of wil overgeven, is
verplicht zich als publieke vrouw aan het bureau van politie aan te geven en de ter
inschrijving noodige opgaven te doen.
Art. 173. Die zich als publieke vrouw aangeeft, wordt terstond in een daartoe
ingericht register ingeschreven, met vermelding van dagteekeningvolgnummer,
naam, voornaam, ouderdom, geboorteplaats, en straat en nummer van woning ol
verblijf. Dit wordt door haar, als zij schrijven kan, onderteekend.
Zij ontvangt een boekje, waarin te haren opzichte hetzelfde als in het register
wordt vermeldmet dagteekening en onderteekening van den commissaris van politie.
Van elke verandering van woning of verblijf is zij verplicht aan het bureau van
politie kennis te geven, op den dag dat de verandering plaats heeft. Hiervan ge
schiedt door den commissaris van politie in bovengemeld register en boekje aan-
teekening.
Art. 174. Iedere publieke vrouw is verplicht haar boekje steeds bij zich te dra
gen en op de eerste aanvrage van een politie-ambtenaar te vertoonen.
Art. 175. Eene publieke vrouw mag zich niet in een bordeel bevinden of zich
aan prostitutie overgevendan na geneeskundig te zijn onderzocht door eenvan
wege de gemeente aangesteldengeneeskundige en van dezen in haar meergemeld
boekje een gedagteekende en door hem met paraphe onderteekende verklaring te
hebben ontvangen, waaruit van hare gezondheid blijkt.
Art. 176. Na hare inschrijving moet zij zich, tot het onderzoek bedoeld in het
voorgaand artikeltweemaal 's weeks op de plaats en den tijd daartoe bepaald en
aan haar bekend gemaaktaanmelden en daarbij haar boekje aan den geneeskundige
ter inzage afgeven.
Art. 177. Telkens wanneer de publieke vrouw bij het geneeskundig onderzoek
gezond is bevonden, wordt eene verklaring, als is bedoeld in artikel 175, in het
boekje bijgeschreven.
Art. 178. De publieke vrouw, die bij het geneeskundig onderzoek bevonden is
met syphilis of andere besmettelijke ziekte te zijn aangedaanwordt terstond in eene
voor de behandeling dier ziekten bestemde inrichting opgenomen.
Bij weigering wordt het boekje ingehouden.
Art. 179. Het hoekje eener publieke vrouw, die in eene inrichting als in het
vorig artikel bedoeld wordt overgebrachtwordt door de politie overgenomen van
den geneeskundige en in bewaring gehouden. Zij bekomt haar boekje terug na
overlegging van eene verklaring van een geneeskundigedat zij is hersteld.
Van bedoelde verklaring geschiedt door den commissaris van politie aanteekening
in haar boekje, met vermelding van dagteekening.
Art. 180. Zij, die een bordeel willen openen of een bestaand bordeel naar eene
andere woning willen overbrengen, zijn verplicht, aan het bureau van politie aan
gifte te doen van hunne namen en voornamenbenevens van straat en nummer der
huizen, waar zij voornemens zijn het bordeel te vestigen of over te brengen.
Een huis van ontucht zal niet mogen gevestigd worden in de nabijheid van ker
ken, scholen of huizen van opvoeding.
Art. 181. De bordeelhouders zijn verplicht, terstond bij de opening van hun
bordeelaan het bureau van politie op te geven de namen en voornamen der bij
hen inwonende of hij hen verkeerende vrouwen.
Van elke verandering in gemeld personeel wordt binnen 24 uren door hen aan
het bureau van politie kennis gegeven.
Art. 182. Vrouwen mogen, zelfs niet als dienstboden, in een bordeel niet wor
den toegelatendan voorzien van een boekje met de vereischte verklaring van ge
zondheid.
Art. 183. Dc opgaven der bordeelhouders worden in een afzonderlijk register
ingeschreven en daarvan aan den belanghebbende een bewijs afgegeven.
Art. 184. Het is aan bordeelhouders en aan publieke vrouwen verbodenvoorbij
gangers feitelijk tot zich te trekken of wel door woorden, teekenen of gebaren te
lokken. Na middernacht mogen de deuren hunner woningen niet openstaan.
Art. 185. Aan de beambten van politie wordt de bevoegdheid toegekend om,
met inachtneming der voorschriften van art. 3 der Wet van 31 Augustus 1853
(Staatsblad n°. 83), ter handhaving van de bepalingen van deze afdeeling, de bor
deelen en de woningen of verblijven der bordeelhouders ten allen tijde binnen te treden.
Art. 186. De boekjes en verdere bewijzen, in deze afdeeling voorgeschreven,
worden kosteloos afgegeven.
Art. 187. Overtreding van eenige bepaling der artt. 173, 180, 181 en 184
wordt gestraft met boete van tien tot vijf en twintig gulden.
Art. 188. Overtreding van eenige bepaling van de artt, 172, 176 en 182 wordt
gestraft met gevangenisstraf van één tot drie dagen.
NEGENDE HOOFDSTUK.
BEGRAVEN EN VERVOEREN VAN LIJKEN.
Art. 189. De tijd van begraven, waaronder alle vervoer van lijken binnen de
gemeente is begrepen, wordt gesteld des morgens van zes tot elf uren. Voor de
lijken van Israëlieten op Vrijdag begraven wordendeis zulks tot één uur vóór
zonsondergang geoorloofd.
Burgemeester en Wethouders kunnen, in bijzondere gevallen, eene uitzondering
op dezen regel toelaten.
Art. 190. Bij het heerschen van eene besmettelijke ziekte, kan de tijd van be
graven door Burgemeester en Wethouders zoodanig worden gewijzigd of veranderd
als in het belang der openbare orde en gezondheid zal worden noodig geacht.
Het verhuren of op eenige wijze aan anderen ten gebruike verstrekken van
kleeden, tot het bedekken van lijkkisten in huizen waar eene besmettelijke ziekte
heerscht, of van kleeden afkomstig uit zoodanige huizen, is verboden,
Art. 191. Het is verboden lijken te vervoeren in andere rijtuigen dan die uit
sluitend daartoe zijn ingericht en bestemd. Het uiterlijk aanzien dezer rijtuigen
moet hunne bestemming duidelijk, ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders,
doen kennen.
Voor zooverre daarin niet is voorzien bij de Wet, mogen deze rijtuigen tot geen
ander doel dan tot het vervoer van lijken worden gebezigd.
Art. 192. Een lijk mag niet naar eene begraafplaats worden gebracht, tenzij in
eene behoorlijk gesloten en met een zwart kleed gedekte kist.
Art. 193. Overtreding der artt. 189, 190, 2e alin 191 en 192 en van hetgeen
door Burgemeester en Wethouders, krachtens de hun bij art. 190, lc alin., ver
leende bevoegdheidmocht zijn vastgesteldwordt gestraft met eene hoete van vijf
tot vijf en twintig gulden.
TIENDE HOOFDSTUK.
BRANDFOLITIE.
EERSTE AFDEELING.
Voorkoming van brand.
Art. 194. Het is verboden, bergplaatsen van hooi, stroo, zaagsel, krullen of
andere licht brandbare stoffen, voor zooverre die niet reeds zijn bedoeld bij de Wet
van 2 Juni 1875 Staatsblad n°. 95), op te richten of reeds bestaande te behouden
of te veranderen zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders. Bergplaatsen
van brandstoffen voor huishoudelijk gebruik zijn in dit artikel niet begrepen.
Art. 195. Het is verboden, in de bergplaatsen in het voorgaand artikel aange
wezen of in vertrekken of lokalen, waar licht brandbare stoffen worden verwerkt,
of bij het lossen van goederen uit of laden of verwerken van goederen in vaar.
tuigen
a. kunstlicht te hebbenniet besloten in eene lantaarn
b. tabak of sigaren te rooken;
c. eenig vuur te hebben.
Art. 196. In een winkel waar petroleum wordt verkocht, mag geen grootere
hoeveelheid voorhanden zijn dan van 350 liter.
Art. 197. Het is verboden in bewaarplaatsen van petroleum:
kunstlicht te hebben
gasleiding aan te brengen
c. eenig vuur te hebben;
d. tabak of sigaren te rooken.
Art. 198. Verkoop, verwerking of levering van petroleum of andere licht ont
vlammende of ontploffende stoffen mag niet geschieden dan door personen boven de
zestien jaar.
Art. 199. Het is niet geoorloofd petroleum in grooter hoeveelheid dan van 500
liter te vervoerenzonder voorafgaande kennisgeving aan Burgemeester en Wet
houders en zonder inachtneming der door henin het belang der openbare veilig
heid gegeven voorschriften.
Art. 200. Het is verboden
1°. vuur- of stookplaatsen of andere gelegenheden tot kunstmatige verwarming
daar te stellen, te herstellen of te veranderen, dan volgens de voorschriften van
rooimeesters, altijd echter onder beroep op de beslissing van Burgemeester en Wet
houders
2°. vuurplaatsenbestemd tot uitoefening van een neringhandwerkkunst of
bedrijf, op bovenverdiepingen daar te stellen
3°. vuur aan te leggen of te doen aanleggen op andere plaatsen dan in stook
plaatsen voorzien van steenen schoorsteenen of ijzeren pijpendie ten minste één
meter boven de nok van het dak of twee meter boven de hoogste daklegering zijn
opgetrokken
4°. houten kokers of kappen op schoorsteenpijpen aan te brengen of te her
stellen
5°. pijpen van vuurtoestellen te leiden;
a. naar buiten door murenramen of beschotten
b. in schoorsteenen door zolders of beschotten van hout of andere brandbare stof,
tenzij die pijpen daarvan ten minste vijf centimeter verwijderd zijn en de
opening met metaal zij bekleed;
6°. hout door schoorsteenen te leidenal ware het ook bemetseld of bekleed
7°. haardenkachels of andere losse vuurtoestellen anders te plaatsen dan op
steenen vloeren of metalen platen, aan alle zijden buiten den haard, de
kachel of het vuurtoestel uitstekende.
Van de voorschriften in n°. 23 en 5 litt. a kan door Burgemeester en Wet
houders afwijking worden toegestaan.
Art. 201. Ten minste tweemaal in het jaar, en wel eens in het voor- en eens
in het najaar, moeten op kennisgeving van Burgemeester en Wethouders schoor
steenen en stookplaatsen gereinigd worden.
Art. 202. De vuringen, benevens de distilleerketels, helmen, stutten, rollagen
en alle verdere werktuigen en gereedschappen in de branderijendistilleerderijen
mouterijen en hare zolders, zullen, volgens aanwijzing van Burgemeester en Wet
houders, in dier voege moeten zijn ingericht dat alle gevaar voor brand zooveel
mogelijk vermeden wordt.
Art. 203. De asch van de vuurwerken der voorschreven fabrieken zal des
avonds, behoorlijk nat gemaakt, in de aschgaten moeten blijven liggen en niet
vóór den volgenden morgen in de aschtonnen gebracht mogen worden.
Art. 204. Niemand zal eenigen moutwijn of ander gedistilleerd, hetzij in fusten
of op eenige andere wijze, mogen bergen op zolders boven branderijen, distilleer
derijen en mouterijen.
Art. 205. Het is insgelijks verboden, moutwijn of gedistilleerd, behalve in de
gewone ondervatenop minderen afstand dan van drie meter van de ruw- of dis
tilleerketels of ander vuurwerk geplaatst te hebben.
Art. 206. De tocht- en aschgaten der eesten, alsmede de aschgaten in de distil
leerderijen en branderijen z>llen niet anders dan door middel van ijzeren schuiven
of deuren gesloten mogen worden.
Art. 207. Behoudens het bepaalde bij de Wet van 2 Juni 1875 Staatsblad
n°. 95), ten aanzien van rookerijensmelterijen, kokerijen van vernis enz., is het
verboden
1°. in windmolens, op de werkzolders eenig werktuig te plaatsen, hetwelk door
vuur verwarmd of waarbij vuur gebezigd wordt;
2°. licht brandbare stoffen binnen den afstand van zeven decimeter van ovens,
eestensmidsen of andere vuurplaatsen te leggen
3°. te vlassen of te hekelen, anders dan bij vollen dag, op den vloer en zonder
gebruik van vuur;