LE1DSCBE COURANT. v. si. 1878. ZATURDAG 9 FEBRUARIJ. ST ADS-BER ICHTEN. De Courant verschijnt dagelijks, Zen- en Feestdagen uitgezonderd. De prijs der Courant is per vierendeel juars ƒ3.franco p. p. f 3.50, met het Verslag der Handelingen van den Gemeenteraad /3.3b, franco ƒ3.85. Het verslag afzonderlijk is verkrijgbaar voor 2.50 'sjaars, buiten de expeditie kosten. Afzonder lijke nommers der Courant zijn verkrijgbaar voor 5 Cents, franco p. p. (i Cents. De prijs der Advcrientidn is van 1- 4 regels iedere regel meer 25 cenis. De BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEIDEN doen te weten, dat door den Raad dier gemeente, in zijne vergadering van den 22 October 1877, is vastgesteld het volgende RAiDSBEILIIIT regelende de heffing van eene plaatselijke directe belasting te Leiden. De RAAD der gemeente Leiden, Heelt besloten: Art. 1. Te beginnen met .1 Januari 1878 wordt in deze gemeente eene plaatselijke directe belasting geheven tot een telken jare bij de vaststelling der begrooting te bepalen bedrag van hoogstens f 150,000, vermeerderd met vijl ten honderd voor kwade postenen met vergunning hoogstens vijf ten honderd voor suppletoire kohieren te mogen omslaan. Art. 2. Belastingschuldig zijn allen, die binnen deze gemeente hun hoofdverblijf hebben of langer dan drie maanden verb] ij ven en een eigen zuiver inkomen hebben vat) f 400 of meer 'sjaars. Art. 3. Dienstboden, die bij hunne meesters inwonen, worden in deze belasting niet aangeslagen. Art. 4. De hoofden van huisgezinnen zijn verplicht aanwijzing te doen van de personen, die bij hen inwonen. Voor personen over wier goederen bij rechterlijk vonnis een bewindvoerder is benoemddie onder voogdij of curateele staan of die ais minderjarigen eigen goederen bezitton waarvan hunne ouders geen vruchtgenot hebbengeschiedt de aangifte, de verstrekking der noodige opgaven en de betaling der belasting door den bewind voerder, den voogd, curator of hem die het beheer der goederen heeft. Art. 5. De grondslag dezer belasting is het jaarlijksch zuiver inkomen van den belastingschuldige. Art. 6. Onder zuiver inkomen wordt in het algemeen verstaan de som van alles, wat in geld of, bij eigen gebruik en genot van vruchten, in geldswaarde te bere kenen, jaarlijks verkregen wordt: 1°. uit onroerende of roerende zaken; 2°. uit arbeidambtenbedieningenbetrekkingenwachtgelden en pensioenen 3°. uit renten en winsten van beroepen, bedrijven en ondernemingen, van wel ken aard ook; 4®. uit eiken anderen hoofdekrachtens welk recht en onder welke benaming ook na aftrek van hetgeen door den belastingschuldigetot verkrijgingverzekering of behoud dezer voordeelen is besteed geworden en van hetgeen volgens de wet of testamentaire bepaling is uitgegeven. Bij de toepassing dezer bepalingen op de verschillende bronnen van inkomsten worden de volgende regelen in acht genomen a. de inkomsten uit roerende of onroerende zakenzonder persoonleken arbeid of eigen onderneming verkregen, worden gesteld op het bedrag, dat genoten is over het jaar, dat aan het dienstjaar, waarvoor de belasting strekt, vooraf gaat, met inachtneming van de bijzondere omstandigheden, welke tot vermeerdering of ver mindering van die inkomsten in het jaar der heffing aanleiding gevenen zoo in g het voorafgaand jaar geen eigen belastbaar inkomen uit roerende of onroerende zaken getrokken is, op het bedrag dat in het jaar der heffing vermoedelijk zal genoten worden b. de renten en winsten verkregen uit beroepenbedrijven of ondernemingen welke aan wisseling onderhevig zijn, worden gesteld op liet gemiddelde, dat als zoodanig over de vijf laatste, aan het dienstjaar, waarvoor de belasting strektvoor- atgaande jaren genoten is, en, zoo het beroep, bed rijt of de onderneming langer dan één, doch korter dan vijf jaren bestaat of is uitgeoefend op liet gemiddelde over dat tijdvak, en bij korteren duur op de vermoedelijke opbrengst; c. de inkomsten uit vaste ioonen bezoldigingen, wachtgelden, pensioenen en andere uitkeeringenin jaar-, maand- of weekgelden bestaande, van welken aarden krachtens welk recht ook genotenworden berekend naar den toestand op den 1 Januari van het dienstjaar d. alle toevallige baten, zooals onder anderen die door erfenissen, schenkingen en legaten verkregen, worden niet als inkomen, maar als vermeerdering van kapitaal aangemerkt; e. als inkomen wordt niet aangemerkt, hetgeen van bloed- of aanverwanten in de rechte lijn jaarlijks wordt genoten; f. alle gevallen waarop deze regelen niet van toepassing zijnworden naar de daaraan ten grondslag liggende beginselen beslist Art. 7. De belastingschuldigen rangschikken zich, naarmate van hun zuiver jaarljjksch inkomen, in eene der navolgende klassen: lstc klasse omvat hen die een inkomen hebben van 400 tot heneden f 500 2de - - 500 600 3de e 600 - - 800 4de - 800 - - 1000 5de e 1000 - 1250 6de 1250 - 1500 7de - - 1500 - - 2000 8ste - - 2000 - 3000 9de 3000 - - 4000 10de - 4000 5000 1 |de - 5000 - 6000 k 12de 6uoo 7000 13de 7000 - - 8000 14de 8000 - 10000 15de - 1000O - - 12000 16de - 12000 - - 14000 17de - 14000 - 16000 18de - 18000 - 18000 19de k'asse 20ste 21ste 22ste 23ste van f 18000 tot beneden 20000 - 2( 000 Q5000 25000 30000 3000O 40000 40000 50000 terwijl elke f 10000 boven dit cijfer eene hoogerc klasse vormt. Het middencijfer van elke klasse, verminderd met 400, strekt tot grondslag voor de berekening van den aanslag; desverlangende kan ook elk belastingschuldige binnen de klasse waarin hij zich rangschikt, een bepaald cijfer als het werkelijk bedrag van zijn inkomen opgeven. Art. 8. Van het belastingschuldig cijfer wordt in verband met art. 1 een even redig cijfer geheven. Art. 9. Voor elk eigen of aangehuwd kind of inwonend kleinkind van den be lastingschuldige, beneden den leeftijd van 18 jaren, wordt de belasting met twee ten honderd verminderd. Inwonende kinderen of kleinkinderen boven den leeftijd van 18 jaren, die we gens voortdurende lichaams- ol zielsgebreken niet in hun onderhoud kunnen voor zien worden met kinderen beneden den leeftijd van 18 jaren gelijk gesteld. Art. 10 Vermeerdering of vermindering van inkomen gedurende den loop van het belastingjaar, of van het getal leden van het gezin, brengt geene verandering in den aanslag. Alt. 11. Het dienstjaar vangt aan op 1 Januari en eindigt op 31 December van elk jaar. Art. 12. V.jor bet geheele jaar worden aangeslagen alle belastingschuldigen, die Op 1° Januari in de gemeente verblijf houden. Zij die in den loop des jaars zich binnen de gemeente vestigen, worden naar tijdsgelang aangeslagen overeenkomstig art 245 der Wet van 29 Juni 1851 (Staats blad n0. 85) en art. 6 der Wet van 7 Juii 1865 (Staatsblad n°. 79). Art. 13. Elk belastbaar ingezeten wordt in de eerste dagen van Januari uirge- noodigd, om bij gesloten brief, welke na acht dagen wordt teruggehaald, in ge- moede en naar waarheid op te geven de klasse, die zijn inkomen omvat, of wel, desverkiezendeaangifte te doen van het juiste inkomen. Aan hen, die later belastingschuldig of als zoodanig bekend worden, wordt ge lijke uitnoodiging gericht. Deze opgaven moeten gedaan worden zonder eenig voorbehoud en door den aan gever met zijne hnndteekening worden bevestigd. Voor hen, die niet kunnen schrijven, zal de ambtenaar, belast met de ophaling der beschrijvingsbiljettendesgevraagdde invnlling namens hen verrichten en na voorafgaande voorlezingin tegenwoordigheid van een derden persoon met en bene vens dezen het biljet onderteekenen. Art. 14 I)ie geen biljet heeft ontvangen of bij wien het niet is teruggehaald, zal vóór of op den 31 sten Januari de gevorderde aangifte ter Secretarie moeten inleveren. Zij die in den loop des jaars belastingschuldig worden, zijn verplicht binnen ééne maand gelijke aangifte in te leveren. Art. 15. De ingekomen aangiften worden door Burgemeester en Wethouders geopend en beoordeeld om daaruit het voorloopig kohier, bedoeld bij art. 264 der gemeentewet, op te maken en vast te stellen. Art. 16. Bij onvoldoende of te lage aangifte, ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders, of bij liet niet inleveren van de beschrijvingsbiljettcnworden de belanghebbenden, na te zijn gehoord of opgeroepen, door Burgemeester en Wethou ders ambtshalve aangeslagen. Gedaan te Leiden, ter openbare raadsvergadering van den 22en October 1877. De Burgemeester, V. u. BRANDELER. De Secretaris, E. KIST. Zijnde de heffing van deze belasting goedgekeurd bg Koninklijk besluit van den 12en December 1877, n°. 18, en van den 17en Januari 1878, nc. 13, waarbij tevens is aangehaald de Verordening regelende de invordering dier belasting, van 22 October 1877. En is hiervan afkondiging geschied waar bet behoort, den 8en Februari 1878. Burgemeester en Wethouders voornoemd, V. d. BRANDELER, Burgemeester. E. KIST, Secretaris. De BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEIDEN doen fe wetendat door den Raad dier gemeente, in zijne vergadering van den 22en October 1877, is vastgesteld de volgende V EROR0E1VIK G regelende de invordering eener plaatselijke directe belasting te Leiden. Art. 1. De invordering der belasting geschiedt door den ontvanger, krachtens de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde kohieren. Art. 2. De ontvanger zendt dadelijk en kosteloos na die goedkeuring een gedag- tcekend aanslugbiljet. Dat biljet moet inhouden den naam van den belastingschul dige, het bedrag waarvoor hij is aangeslagen, de termijnen van betaling, de plaats, dagen en uren op welke de ontvanger tot ontvangst der belasting zitting houdt, alsmede de uitnoodiging tot betaling vóór of op den vervaldag, op strafte van vervolging. Art. 3. De toerekening en afschrijving der betalingen geschieden in deze orde: 1°. op de kosten van vervolging; 2°. op de zogelrechten 3°. op de oudste der verschuldigde termijnen. Art. 4. De ontvanger is verplicht voor iedere betaling onmiddollijk op de aan slagbiljetten quitantie te stellen. Wanneer bet aanslagbiljet in bet ongercede is geraakt of de belastingschuldige een ander verlangt, moet daarvan een duplicaat opgemaakt en tegen betaling van vtyf centsbehalve het zegelgeldais dit verschuldigd isaan deii belastingschuldige uitgereikt worden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1878 | | pagina 1