BIJVOEGSELbehoorende tot de Leidsche Courant van Maandag d Mei V°. d0%. Vz. Gij blijft dus uw dwaling volhouden. Ik heb gedaan wat ik kon om u tot inkeer te brengen. Gij wilt niet. Het is zoo dikwijls gebeurd dat eene beschuldigde als hij in de gevangenis teruggekeerd was zoo gaarne nog eens op de bank der beschuldigden had willen terugkeeren om een woord te zeg gen, maar dan is het te laat! De le besch. werd toen binnengeleid. Vz. Jut! in uwe afwezigheid heeft het verhoor van uw vrouw plaats ge had. Ik deel u mede dat zij volhardt bij haar laatste bekentenis. Vroeger heeft zij gezegd vooraf geweten te hebben van den moord, thans is zij die bekentenis blijven terugtrekken. Christina Goedvolk! antwoord mij thans op mijne vraag die ik u daar straks aankondigde. Gij hebt gehoord uw allervolledigste vroegere bekentenis dat gij den moord mede hebt overlegd. Deel thans mede de gronden waarom gij die bekentenis intrekt, opdat het hof de gronden kunne overwegen. Welke gronden hebben u tot uwe eerste bekentenis gebragt? Christ. Om de straf van mijn man te verzachten. Vz. Maar toen gij wist dat uw man ten volle bekend hadt, waarom hebt gij die eerste bekentenis toch volgehouden? Christ. Omdat ik het vol wilde blijven houden. De voorzitter gaf daarna het woord aan den advocaat-generaal, mr. van Maanen. Na een inleidend woord, waarin hij ook een woord van dank uitsprak aan de justitie te Rotterdam en de diplomatieke vertegenwoordigers in Engeland en de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. betoogde hij dat de bekentenis der beschuldigden de meest volledige overtuiging gaf dat Jut, bijgestaan door zijn toenmalige aanstaande vrouw, beide den moord begaan hebben en in vereeniging de effecten en bjjouleriïn gestolen hebben. Hoe zijn zij tot de misdaad gekomen? zeide hij, hooren wij Jut! Hjj had het groote ongeluk te zijn een onecht kindhad daarvan veel te lijden ge had, wilde niet zijn kind aan hetzelfde ongeluk prijs geven, daarom wilde hij trouwen en had geen geld en om dit magtig te worden deed hij den moord. En de vrouw? Reeds lang had Jut haar gesproken van moorden, omdat hij geen geld had om te trouwen. En zij stemde toe. Dat zijn de motieven. Zijn dit de gronden voor de daad, dan wilde Jut doen'aannemen dat hij door een onweerstaanbaren aandrang tot de misdaad gedreven is, dat is een soort van fatum dat op hem rust. Dit is zoo niet. Jut is de moordenaar: de moord is lang vooraf voorbe reid; de vrouw is zijn medepligtige; in plaats van de handen uit de mouwen te steken heeft hij veel liever eene gruwelijke misdaad willen doen om zijn aanstaand gezin in het vervolg onbekommerd te laten leven. Onbekommerd; ook niet; want het provenu van den diefstal heeft hij ergerlijk verkwist, zoodat van de duizenden hoogstens 3 overgebleven zijn. De eerste beschul digde wilde rijk zijn, een groot heer zijn, hij wilde niet werken; dat is de sleutel van dc onverklaarbare wijze waarop hij lot de misdaad kwam. De vrouw had de keus óf de gevolgen van haar misstap te dragen óf de gru welijke misdaad op het geweten te hebben. Zij koos het laatste en gaf den man gelegenheid het huis binnen te dringen, verraadde hare vroegere meesteres, de oude vrouw, die acht dagen vroeger een geschenk voor haar medebragt. Zij kon behulpzaam zijn in de misdaad en later kalm terugke ren naar haar dienst. In de uitvoerige acte van beschuldiging is getracht uit het volomineuse dossier een waar overzigt van de zaak te geven. Sprekers doel was aan te toonen dat de geincrimineerde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen, dat Jut en vrouw te regt zijn aangeklaagd. Achtereenvolgens betoogde spr.1°. het bewijs van de misdaad, afgeschei den van de personen der daders; 2°. het wettig bewijs van de schuld des eersten beschuldigde; 3". hel wettig bewjjs van de schuld van de tweede beschuldigde; 4°. het overtuigend bewijs dat zij de schuldigen zijn en zij alleen; 5°. het bewijs van de juistheid van de gegeven qualificatie. Dat er manslag is gepleegd blijkt uit het getuigenverhoor. Dat zij met voorbedachten rade is geschied blijkt hieruit, dat mevr. v. d. Kouwen boven op haar kamer was. dat de meid er geweest is om na het vertrek van jufvrouw v. Heusden het goed weg te ruimen, dat de weduwe niettemin vermoord is in het benedenhuis waarheen zij kennelijk gelokt is. De diefstal resulteert uit het welbewezen bezit van de effecten en bank papieren door mevr. v. d. Kouwen bezeten. Na de moorden zijn geen effec ten gevonden en zeer weinig geldswaarde. Dc bezwarende omstandigheid van den diefstal is dat die plaats had na zons-ondergang en voor zons-opgang. De bekentenis van beide beschuldigden is volledig. De bekentenis is eerst drie jaren na de daad afgelegd, vrijwillig en voor den regter. Zij is geen nuda confessio. Werd ooit een omstandiger bekentenis in een strafproces afgelegd dan hier? Zij wordt bevestigd door tal van omstandigheden. Spre ker gaat de bekentenis na en toont bij alle onderdeden aan waardoor zij bevestigd wordt. Wel hebben de beschuldigden hunne opgaven heden eenig- zins gewijzigdmaar dit doel niet veel af. Hij gaat de premeditatie na en tracht de verschillende aanwijzingen daarvoor te betoogen. Adv.-gen. gaf daarna eene duidelijke voorstelling van hetgeen gebeurd is nadat hel eerste tafereel was volvoerd. Jut had een werkelijk bloedbad aangerigt en de sporen daarvan waren drie jaren na het drama, aan den jas, dien hij ge dragen hadbevonden. De wonden op het lijk van de weduwe aangetroffen zoomede de gesneden wonden aan de handen van me\r. v. d. K.bevestigen de worsteling met de weduwe, bovengekomen zou Christien van haar zelve zijn gevallen en me; den dolk bedreigd, waarop zij heeft gezwegen. Maar deze opgave wordt door niets bevestigd en de vlekkeloosheid aan de lam petkom toont aan. dat Christien geholpen heeft, zoodat er door twee per sonen is gehandeld. Het bezit van het gestolene is z. i. een belangrijk punt. Ilij stelt daarbij op den voorgrond, dat, al wordt de bekentenis slechts op sommige punten bevestigd, het bezit toch vooral blijkt, omdat alles te gelijk is gestolen en niets hier te lande is gevonden, integendeel gebleken is dat alles in Amerika verkocht is. Wat betreft de tweede beschuldigde, zij heeft het eerst bekend voor den regter-commissaris. Zij is, bekend met het plan van Jut, met hem medege- gaan om beter toegang te verkrijgen. Zij wist dat het moordtuig in het bezit van haren medebeschuldigde was en zij was hem behulpzaam bij den diefstal. Hare vroegere bekentenis is thans aanmerkelijk gewijzigd en inge trokken. Maar voor de intrekking der bekentenis zijn z. i. geene aanneme lijke redenen voorhanden. Door liet afleggen eener onware verklaring ver- ligtte zij niet de schuld van haren medebeschuldigde. De vroegere afgelegde bekentenis behoudt z. i. hare volle waarde. De advocaat-generaal besprak verder de omstandigheden die in de instruc tie zijn gebleken. Een hoofdpunt was dat de beschuldigden in het bezit van het gestolene waren. Er is geen twijfel dat deze beschuldigden in het bezit van het gestolene zijn geweest. Van al de gestolen goederen heeft men hier te lande slechts een zilver knipje gevonden, maar zoo ooit dan geldt hier het gezegde: meer gelijk, dan eigen. Alleen vrouw Slap heeft volhardt dat dit beursje was van mevr. v. d. K. Maar men neme in aanmerking dat deze vrouw stellig meende te weten dat de teekening uit de woning van mevr. v. d. K. afkomstig was, hetgeen later bleek niet het geval geweest te zijn. Advocaat-generaal komt nu tot een ander punt. Wat te zeggen van den verdachte de Jong, wat van de bekentenis door een militair bij het sterven gedaan? Ik stel, zeide hij, op den voorgrond dat Juten zijne vrouw niet als bedrijvers van de misdaad in aanmerking komen. En dan is het waar dat eene in de instructie heeft gezegd de Jong en Behagel uit de woning te hebben zien komen. Hoe zij daartoe gekomen zijn is zeer duis ter, maar dat zij geene waarheid heeft gesproken, daaromtrent bestaat bij mij geen twijfel. Maar dan die andere getuigen die de Jong gezien en herkend hebbendaaruit kan geene aanwijzing getrokken worden voor deze zaak. Advocaat-generaal gaat daarna kortelijk over tot bespreking der zaak uit een regtskundig oogpunt. In afwachting dat de verdediging later de quali ficatie zal bespreken, wijst hij op de feiten welke uit de bekentenis consta teren; deze zijn: dat Christina na afspraak en met volledig bewustzijn Jut vergezeld beeft. Met hem is zij naar de woning van mevr. v. d K. gegaan waar zij naar de laarzen gevraagd heeft, waarna Christina door mevr. v. d. Iv. boven is geroepen en Jut de misdaad pleegde. Het blijkt dat zij bezield waren met een doel en in gemeen overleg handelden. Met het doel om te moorden zijn zij te zamen uitgegaan, te zamen de woning binnengetreden. Zij hebben gehandeld onder vereeniging. Zrj heeft de plannen met hem voortgezet. Medewerking van de 2e besch. is niet ge weest eene behulpzame daad, maar zij ging mede om daardoor naar boven te gaan bij mevrouw. Na eene korte bespreking van de qualificatie meent advocaat-generaal de beschuldiging voldoende gejustifii?erd te hebben. Hij requireerde dat beiden zullen worden sehuldig verklaard aan de hun ten laste gelegde feiten, nl. moord met voorbedachten rade en diefstal en te dier zake tot levenslange tuchtouisstraf zullen worden veroordeeld. Niet de minste ontroering teekenden de gelaatstrekken der beiden be schuldigden na den eisch der strengste straf. Integendeel kon Jut een glim lach niet onderdrukken. Mr. Cort van Linden, verdediger van Jut, ving nagenoeg aldus aan: Het is voorzeker eene zeer benijdenswaardige taak om op te treden als verdediger van iemand die door de geheele wereld wordt veroordeeld, echter zonder voldoende en regtvaardige gegevens, maar alleen omdat men haakt naar het schnldofler tot delging der misdaad. Het is eene benijdenswaardige taak om op te treden voor iemand van wien het publiek het schuldoffer eischt, om te bestrijden het requisitoir van het O. M. Het is de vraag of gij voldoende de waarheid kent om te veroordeelen. Het zal met gemakkelijk zijn eene veroordeeling uit te spreken. Het publiek gerucht ziet in de besch. een ondier in wien men slechts kwaadaardigheid en razernij erkent. Maar men vergist zich hierin. Ik houd geen praatje ex officio en wil niet een pleidooi houden om de misdaad te verdedigen, maar wil zeggen dat de besch. is een man van zelfopoffering die men van hem niet zal verwachten. Een andere karaktertrek is een groote mate van hoovaardij, opgewekt door het veelvuldig lezen van romans, waardoor het is te verklaren dat hij zich gaarne in andere toestanden verplaatst en gaarne een rol speelt. Daarom heeft hij hem in de instructie medegedeeld dat hij liever het schavot zou betreden clan zijn leven in de gevangenis door te brengen. Maar ook bezit hij eene groote mate van ridderlijkheid. Het is toch opgevallen dat hij alle schuld op zich neemt om de eer van kind en vrouw te redden. En die trekken zijn ook in de gevangenis opgevallen. Aardig is de aanwijzing dat de besch. schreef in een bijbel bestemd voor zijne vrouwwaarin hij eenige godsdien stige regelen stelde. (Jut weent smartelijk.) Kan men zich van zulk een man voorstellen, dat hij zich zelf heeft willen verrijken, dat hij tot deze daad is overgegaan? Maar men mag niet voorbijzién de psychologische anomalie dat hij koelbloedig zou hebben gehandeld. Wie gevoel heeft voor het dramatische moet dit ook bezitten voor het tragische. Na den moord heeft het publiek getoond, dat het hier meer was dan een alleenstaand feit. Na het requisitoir van het 0. M. moet het de eerste indruk zijn dat er weinig valt af te dingen dat deze beschuldigden de daders zijn. Die indruk ontstaat echter alleen daardoor dat een gedeelte der waarheid is meêgedecld. De volledige bekentenis, door aanwijzingen geslaafd, bewijst niets. Ik wensch aan te toonen dat, waar de bekentenis tot in de kleinste bijzonderheden is bewezen, waar het geldt de reis naar Amerika, de omstandigheden van den R moord met de getuigenissen ten eenemale in strijd zijn. Spr. heeft geen ge tuigen a décharge ontboden, omdat hij niet aantast het wettig bewijs, maar 'sreglers overtuiging. Weinig hecht hij aan de verklaringen der getuigen, hier onder eede bevestigd. Het onderzoek van getuigen a décharge zou wel- ligt personen involveren, die thans op vrije voeten zijn. In 1872 is een man in den tuin van den heer Mouthaan opgemerkt; voorts heeft zekere doove Kareltje uit kaarten aan mevr. v. d. K. voorspeld, dat bij haar zou worden ingebroken, daarbij voegende: //door personen, die zich in een tuin huis zouden verschuilen". Het schijnt zeer zeker dat het plan om bij mevr. v. d. K. in te breken, onder zeker slag van lieden in October in de gevan genis te Hoorn en zeker te 'sGravenhage besproken is. Dat hebben twee personen uit de gevangenis te Hoorn verklaard. Uit de instructie blijkt volkomen overtuigend, dat ook een of twee mannen in den avond van 15 December herhaaldelijk bij het huis van mevr. v. d. K. zijn gezien, de eene kleiner dan de ander, die forsch en groot gebouwd was. Ten half een hebben twee mannen dat huis verlaten, dit blijkt even overtuigend. Na verder zeer uitvoerig de tegenstrijdigheden in het licht te hebben ge steld die, zijns inziens, in de getuigenissen voorkomen, vervolgde pleiter aldus: De regter kan zich niet neerleggen bij eene bekentenishij moet de waar schijnlijkheid er van nagaan. Wanneer gij nu bedenkt dat de bekentenis der beschuldigden door tal van omstandigheden wordt weersprokendat een laaghartige vooraf beraamde moord niet wel met het karakter van Jut is overeen te brengendat het plan tot den moord maanden vroeger in de straf gevangenis te Hoorn is besproken; dat 2 a 3 man denzellden avond zijn gezien aan de Bogt en men ze daaruit heeft zien gaan; dat niet al het ge stolene in het bezit is geweest van deze beschuldigdendat de omstandigheden van den moord het niet waarschijnlijk maken dat zij die hebben begaan, moet gij dan niet, vraagt spr., de overtuiging erlangen dat het niet zoo ge heel onmogelijk is, dat de moordenaars, de hoofddaders, daar niet zitten op de bank der beschuldigden; dat het niet boven allen twijfel verheven is of men hier met moord dan wel met doodslag te doen heeft. Ik althans, zegt spr., meen den dader te kennenik zie hem aan voor dengeen van wien Jut in het eenige onbewaakte oogenblik sprak, ik zie hem in den forschen man terug dien men aan de Bogt gezien heeft, ik herken zijn hand in de krach tige stooten, waarmede de moord is begaan; ik vermoed dat diezelfde hand zich gewasschen heeft met de zeep en de sodadat diezelfde hand met de effecten en geld is gestreken. Wie die forsche man is, is mij onverschillig:

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1876 | | pagina 5