LEIDSCHE COLEANT. 1874. 284. VRIJDAG 4 DECEMBER. De Courant verschijnt dagelijksZon- en Feestdagen uitgezonderd. De prijs der Courant is per vierendeel jaars f 3.franco p. p. f 3.50; met het Verslag der Handelingen van den Gemeenteraad f 3.35, franco p. p. f 3.85. Het verslag afzonderlijk is verkrijgbaar voor f 2.50 'sjaars, huiten de expeditiekosten. Afzonderlijke nommers der Courant zijn verkrijgbaar voor 5 Cents ..franco p. p. 6 Cents. De prijs der Advertenliën is van 1—4 regels 1.— iedere regel meer 25 cents. STADS-BERICHT EN. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEIDEN doen te weten, dat de Gemeenteraad, ingevolge art 205 der wet van 29 Juni 1851 Staatsblad n°. 85), in zijne vergadering van heden heeft vastgesteld het 2e suppletoir kohier der plaatselijke directe belasting voor het jaar 1874, en dat kohier alsnog ter Secretarie dezer gemeente (financieele afdeeling), gedurende acht dagen, voor een ieder ter lezing is nedergelegd; terwijl binnen dien tijd elke op dat kohier aangeslagene, krachtens de 5e zinsnede van bovenge noemd wetsartikel, zijne bezwaren tegen den aanslag, bij verzoekschrift op ongezegeld papier, bij de Gedeputeerde Staten dezer provincie kan inbrengen. En geschiedt hiervan afkondiging door plaatsing in de Leidsche Courant Burgemeester en Wethouders voornoemd, v. d. BRANDELER, Burgemeester. Leiden, 3 December 1874. E. KIST, Secretaris. IMAM EN LA NL)SCH E RELICTEN LEIDEN, 3 December. In de zitting van den gemeenteraad van heden zijn onderscheidene missives van dankbetuiging ingekomen, zooals van het bestuur van het ge nootschap Mathesis Scienliarum Genitrix, voor de toekenning van het ver hoogd subsidie; van den heer de dong, voor zijne benoeming lot kassier van de bank van leening; van den heer van der Togt, voor het hem ver leende eervol ontslag met toekenning van wachtgelden van mej. Kenssen voor de haar verleende toelage. Van den heer C. C. Stegerhoek was eene missive ingekomen, houdende berigt van hel overlijden van zijnen vader, den heer C. Stegerhoek, in leven directeur van de rijschool der Leidsche akademie. Deze missive zal met een brief van rouwbeklag beantwoord worden. Van den heer Buys was ingekomen eene missive, waarbij hij ont slag verzoekt als lid van de plaatselijke schoolcommissie. De voorzitter deed mededeeling van een ontvangen schrijven van hh. com missarissen der gasfabriek, waarbij deze kennis geven dat op 20 Nov. 11. eene gasontploffing heeft plaats gehad in de Molensteeg, waardoor aan een der percelen aldaar groote schade is toegebragt; zij achten het billijk dat die schade uit de kas der fabriek vergoed worde en vragen daartoe magti- ging van den raad. De herstelling zou hoogstens 2000 bedragen. De voorzitter stelde voor omtrent deze zaak terstond eene beslissing te nemen, daar zij geen uitstel kon lijden. De heer Goudsmit vroeg of het niet goed zoude zijn de quaeslie eerst in handen te stellen van den stads-advocaat; hij voor zich achtte het noodig een rcgtsgeleerde te raadplegen, om een oordeel te vellen over de al of niet gehoudenheid der gemeente tot schadevergoeding. De heer de Fremery zeide dat commissarissen terstond een onderzoek hadden ingesteld, en van den directeur hadden zij eene verklaring gevraagd omtrent de oorzaak der ontploffing. Daaruit was gebleken dat men in de straalpijp aan den ingang van de Molensteeg twee scheuren had ontdekt; het daaruit ontsnapte gas had waarschijnlijk, ver- eenigd met beergas, door de riolen een uitweg gevonden, tot in de regen bak onder de keuken van de woning van den heer van der Heyden, welke keuken met al het daarin aanwezige door de ontploffing was vernield. Commissarissen waren tot de conclusie gekomen dat het billijk was de schade te vergoeden Die de voordeelcn genoot, moest ook de schade dragen; hij zou niet gaarne zien dat de fabriek op die wijze in dis- crediet geraakte. Van der lleyden had geene gasleiding in zijn huis; de schade was hem door oorzaken van builen toegebragt. De heer Goud- siuit meende dat onder het begrip van billijkheid veel kon worden gebragt. Het was hier de vraag of de man zich door assurantie niet tegen dit ver lies had kunnen dekken. De heer de Fremery zeide de polis te hebben «geziendaarin was geen sprake van een zoodanig geval en dat zoo iets kon plaats hebbendaarvan had men nu eerst de wetenschap opgedaan. De heer Cock meende dat men in deze zaak geen anderen weg kon inslaan dan die door den heer Goudsmit was aangewezen. Het was eene juridische quaeslie en, al nam men de billijkheid in acht, men moest weten of men eene schuld betaalde of een geschenk gaf. De voorzitter gaf. aangezien de heer Cock hel had doen voorkomen alsof men voor een onderzoek zon schromen, den heer de Fremery den raad van verdere bestrijding van het foorstel van den heer Goudsmit af te zien; hij zou het in rondvraag bren gen. De heer van Iterson was daartegen; men moest zich niet door lÊi groote woorden laten afschrikken. Hij had genoeg gehoord om over de billijkheid der schadevergoeding te kunnen oordcelen. In het gespro kene lag wel iets van eene insinuatie. De heer Cock kwam hiertegen op en verduidelijkte zijne meening. De heer van Iterson verdedigde daar entegen zijne appreciatie. De heer Buys stelde eene dadelijke behande ling voorwant van uitstel zou het gevolg zijn dat de ontredderde toestand bleef voortduren. Er waren gronden van billijkheid genoeg aanwezig om schadeloosstelling te verleenen. In stemming gebragt werd het voorstel van den heer Goudsmit met 13 tegen 9 stemmen verworpen en dat van den heer Buys aangenomen met 14 tegen 8 stemmen. Vervolgens werd de voor- dragt van commissarissen der gasfabriek aangenomen met 14 tegen 8 stemmen. Tot leeraar in het regilijnig teekenen aan de hoogere burgerschool werd vervolgens benoemd G. M Kosters, en aan mr. F. H. de Veye, op zijn ver zoek eervol ontslag verleend als leeraar aan voornoemde school. Een staat van af- en overschrijving op de begrooling, dienst 1874 (aanvoer van duinwater), werd aangenomen, en de voordragt tot ondersteuning van het verzoek van concessionarissen voor den spoorweg Leiden—Woerdenom subsidie of rente-garantie van het rijk, goedgekeurd. Het daarop volgende punt, het rapport der raadscommissie in zake de superintendentie over het 11. G. of arme wees- en kinderhuis, gaf tot lang durige beschouwingen aanleiding. De heer van Outercn stelde als motie van orde voor dat de raadscommissie zou beproeven met overleg van den kerkeraad om de zaak voorshands en onbepaald te verdagen. Om de zaak op te lossen behoorde er meer toe dan hetgeen de kerkeraad thans had verrigl of had toegezegd. Door thans de zaak te beslissen, zou men, wie ook de overwinning mogt behalenverdeeldheid doen ontslaan onder de burgerij. De heer Buys achtte deze motie van orde prematuur. Waarom uitstel? De commissie stelt niet voor het weeshuis over te dragen, maar alleen aan den kerkeraad te schrijven, om te weten of hij datgene bezit wat noodig is om het weeshuis over te nemen. De heer Goudsmit was mede tegen uitstel; onbepaald uitstel zou juist het middel zijn om agitatie onder de burgerij levendig te houden, liet was eene illusie van den heer van Outcren dat daardoor eendragt zou worden bevorderd. Den heer van Outeren was hel niet bekend dat er thans reeds over deze zaak agi tatie zou bestaan. De heer Buys toonde aan dat de heer van Outeren eigenlijk hetzelfde wilde als de commissie. De lib. Eigeman, Veefkind en Hartevelt verklaarden zich piede tegen de motie. Daar de motie geene ondersteuning vond kwam zij niet in behandeling en werden nu de beraad slagingen geopend over hel bovenbedoelde rapport. Voornamelijk werd de discussie gevoerd door de hh. Bijleveld en Goudsmit. De eerste bestreed op verschillende gronden hel voorstel der commissie, en zijne argumenten wer den punt voor punt door den lieer Goudsmit, lid der commissie, wederlegd. De zienswijze der commissie werd mede verdedigd door de hh. Eigeman en Buys, en bestreden door den heer Vcrstcr en den Voorzitter. De tijd dringt ons thans ons bij deze eenvoudige mededeeling te bepalen. Na de sluiting van het debat werd de conclusie van het rapport der raads-commissie verworpen met 17 legen 6 stemmen. Die conclusie strekte om: »aan den kerkeraad der Nederduitsch hervormde gemeente te Leiden, in antwoord op zijn schrijven van 17 Mei 1873, te melden, dat de gemeente raad bereid is, behoudens goedkeuring van hooger bestuur, het Heilige Geest-Weeshuis naar aanleiding van artikel 9 armenwet en met de gevolgen daaraan bij dat wetsartikel verbonden, op te heffen, met dien verstande evenwel dat de kapitalen aan het weeshuis toebehoorende ten zijnen name op het grootboek gevestigd blijven en alleen de inkomsten aan den kerkeraad ten goede komen om uitsluitend ten behoeve van gemeld weeshuis te worden aangewend dat iniusschen de gemeenteraad, alvorens het bovenbedoeld besluit te nemen, van den kerkeraad te gemoet ziet: a. het bewijs dat aan liet plan tot stichting van een eigen weeshuis voorloopig uitvoering is gegeven; enz". Voorts werd nog gunstig beschikt op het verzoek van J. van der Wiel, ter bekoming van gemeentegrond aan de Kaarscmakersslraat; goedgekeurd het 2e suppletoir kohier der plaatselijke directe belasting voor 1874, als mede de voordragt tot overplaatsing van de hoofdonderwijzeres, mej. Jesse, van de meisjesschool der 2' naar die der le klasse; toegestaan het verzoek van J.' C, C. Tieleman, tot het plaatsen van boomen op den Middelweg en afgewezen de verzoeken van J. Kricst en J. Zwetsloot, betrekkelijk de on-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1874 | | pagina 1