Burgerlijke 5>Saub. door de Cassagnac beJeedigd is geworden. Hjj veegt er bg, onder herinne ring van het gebeurde met Lullier en Jezierskie. dat het niet gemakkelijk is den heer de Cassagnac tot vechten te bewegen als hij er geen lust in heeft //Wij zullen u tien tegenstanders tegen tien van de uwen geven", schrijft Clémenceau, //maar wij zullen ze alleen dan uit de republikeinsche afgevaardigden nemen, wanneer uwe kampioenen uitsluitend uit de Bonapar- tistische afgevaardigden gekozen worden.'' In antwoord op dezen brief heeft de Cassagnac op smadelijken toon verklaard met Clémenceau niet te willen vechten. MADRID, 13 Junij. Het leger is op nieuw verder getrokken. Maarschalk Concha concentreert zijne troepen te Tafalla. Aan den Heer Minister van Finantièn. Herhaalde malen is, ook door de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Leiden, de slechte werking der wet tot heffing van den accijns op het zout in het licht gesteld. Voor de nijverheid van den accijns betalenden zout producent werkt deze wet allernadeeligst. Door hare bepalingen is het beletten van geheime nederlagen en uitslagen in het binnenland, wanneer het zout over scheidingsmuren van binnen plaatsen of tuinen, door of over daken wordt overgebragt in naburige panden of winkels, die volgens de wet geene gemeenschap met de zoutziederijen hebben, on mogelijk. Het aldus ter sluiks vervoerde niet veraccijnsde zout wordt dan in de winkels in het klein verkocht, of inpakken van vijf kilo, (waarvoor geen geleibiljet noodig is,) meerendeels door vrouwen en kinderen, naar andere winkels of plaatsen in den omtrek vervoerd, zouder dat daartegen iets kan gedaan worden Dat der gelijke handelingen niet alleen kunnen geschieden, maar werkelijk geschieden is, reeds vóór een tiental jarendoor de Regering uitdrukkelijk verklaard. In de Memorie van Toelichting op zijn in 1863 aangeboden ontwerp van wet houdende nadere bepalingen tot verzekering van den accijns op het zout, schreef de toenmalige minister van Finantiën Betz het volgende: «/Bij herhaling is in de Tweede Kanjer «der Staten Generaal en van andere zijden gewezen op de ontduikingen van den zoutaccijns, waaraanin sommige plaatsen de zoutzieders zich zouden schuldig «maken. Dat deze ontduikingen bestaandat althans op zeer vele plaatsen door «de zoutzieders onveraccijnsd zout op onwettige wijze in consumtie wordt gebragt, «valt niet te ontkennen. Met het strengste toezigt zijn echter deze misbruiken onder «de bestaande wettelijke bepalingen niet te keerenTegen het onwettig in het verbruik «brengen van overmaten leveren noch de peilingen in de zoutziederijennoch de «verificatiën bij den uitslag, noch het toezigt op ongedekten uitslag of vervoer vol- «doende waarborgen op, daar den zoutzieders middelen ten dienste staan om de wet «straffeloos te ontduiken."" Behalve deze officieel gestaafde en door de onvolledigheid der wet begunstigde nationale sluikerij heeft men de, op groote schaal gedreven, internationale sluikerij. Zout is altijd een geliefkoosd artikel voor den smokkelhandel geweest, maar vooral in de laatste jaren heeft die handel eene groote uitbreiding gekregen, nu Portugal, Engeland en België geen accijns op het zout meer heffen en Pruissen het verbruik er van een derde minder belast dan Nederland dit doet. De belasting is daar ƒ6, en hier te lande 9 de 100 kilo. Dat er zout over de grenzen binnengesmokkeld cn in consumtie gebragt wordt, is van algemeene bekendheid, en het kan niemand verwonderen. Zout behoort tot de allereerste levensbehoeften van menschen en van vele dieren. Het wordt gebruikt niet enkel als voedingsmiddelmaar ook als be derfwerend middel, tot inzouten en tot bereiding van verschillende producten. Zijn gebruik is algemeen en universeel, en voor velerlei doeleinden onmisbaar. Wanneer men zulk een artikel, dat overal aftrek vindt en in kleine hoeveelheden gemakkelijk te vervoeren is, verre boven zijnen kostenden prijs belast, lokt men onvermijdelijk ,het smokkelen uit. In normale omstandigheden zal het verbruik van zout niet afnemen maar waarschijnlijk toenemenen zeer zeker moet het verbruik toenemen in evenredigheid tot het toenemen der bevolking. Dit zou echter, wanneer men de opbrengst van den accijns nagaat, in Nederland niet het geval wezen. Die op brengst is in de laatste twaalf jaren onafhankelijk van de toeneming der bevolking en niettegenstaande het aanzienlijk verbruik van zout benoodigd voor de zuivelbe reiding (boter en kaas) bij eenen zich uitbrcidenden veestapel, nu een weinig meer en dan weder een weinig minder doch in het algemeen nagenoeg stationnair geweest. Tot staving van deze stelling leggen wij hierbij een tabel over van de opbrengst van den zout-accijns en van het daardoor geconstateerd verbruik van veraccijnsd zout in de jaren 1862 tot en met 1873. Of, op eene bevolking een verbruik per vanhoofd van Opbrengst van der. accijns op Hetwelk aantoont een ver- het zout in de jarenbruik van 1862 f 2,598,900 1863 2,686.400 1864 2.714,000 1-865 2,772.600 1866 2,865,200 1867 2,852,400 1868 2.752,200 1869 2;927,800 1870 3,005,600 1871 2,943,200 187'? 2,835,400 1873 2,962,500 28,876,600 kilos; 29,848,800 30,155,500 30,806.600 31.835.500 31,693,300 30,580,000 32,531,100 33.395.500 32,702,200 31,504,400 32,916,600 3,419,100 menschen 8.44 kilo. 3,454,700 8.64 3,491,100 8.63 3.530,000 8.72 3,552,500 8.96 3,592,400 8 82 3,628,400 8 42 3,652,000 8.90 3,618,600 9.22 3,637,500 8.99 3,674,400 8.57 3,715,600 8.85 Het gemiddeld verbruik per hoofd was dus: in het zesjarig tijdvak 1862 67 8.70 kilo. 1S6873 8.82 en in het gansche twaalfjarig tijdvak 1862—73 8.76 De conclusie die uit deze cijfers moet getrokken worden ligt voor de band. Er wordt veel meer zout verbruikt dan het zout waarvan accijns is betaald, en de schatkist derft aanzienlijke inkomsten zoowel door de smokkelarij binnen 's lands als door de smokkelarij over de grenzen. Tot stuitin^ van dit kwaad is vroeger voorgesteld het maken van nadere bepalin gen tot betere verzekering van den accijns op het zout, speciaal door, even als bij de branderijeneen zekeren omtrek om de zoutziederijen onvrij territoir te ver klaren waardoor de heimelijke uitslagen uit de ziederijen zouden belet worden. Thans echter bestaat tegen de aanwending van dit middel een nieuw bezwaar. Hoe strenger de nederlandsche voortbrengers van zout gecontroleerd worden en het beta len door hen van den accijns verzekerd wordt, des te meer wordt de smokkelarij uit de aangrenzende staten, waar of geen bf een minder hooge accijns geheven wordt, begunstigd en aangemoedigd. Nu ook in België het zout vrij is gesteld van belas ting, zijn de 9 per 100 kilo, welke onze zoutzieders aan het Rijk moeten opbren genen waarmede de kostende prijs van hun product verhoogd wordt, eene werke lijke premie op het smokkelen over de grenzen geworden. Hoe strenger de contróle is en hoe doeltreffender de voldoening van den accijns door den nederiandschen zoutzieder verzekerd wordtdes te meer zal de belasting ten nadeele dezer nationale nijverheid gaan werken. De mededinging zal op den duur ondoenlijk worden. De belasting zal allengs dezen tak van nijverheid dooden en daarmede onvermijdelijk ook zich zelve. De accijns op het zout is niet houdbaar meer, noch onder de tegenwoordige wet die, door hare onvolledige en ondoeltreffende bepalingen, het smokkelen binnen 's lands vrijlaat, noch onder eene verbeterde wet die nu, door hare verbeteringen zelve slechts des te meer de buitenlandsche smokkelarij zou in de hand werken. Ook de zout-accijns is een der accijnsen die ons gaan begeven en dien men dus, in het belang van 's lands kas, wel zal doen zoo spoedig mogelijk geheel te laten varen en te vervangen dopr eene belasting wier opbrengst beter is verzekerd. Het zal Uwe Excellentie misschien verwonderen dat wij met het voorstel tot afschaffing van den accijns op het zout juist op dit oogenblik voor den dag komen nu het voorstel tot afschaffing van den accijnd op de zeep aanhangig is, nu voorzien wordt dat eene andere be!angi*ijke verbruiksbelasting de accijns op de suiker ons zal ontvallen en, om verschillende redenen, eene algemeene en blijvende ver meerdering onzer staatsuitgaven te verwachten is. Wij hebben deze bezwaren ernstig overwogen en zijn tot het besluit gekomen, dat juist deze zamenloop van omstan digheden er toe moet brengen ook den accijns op het zout nuen hoe eerder des te beter, af te schaffen., Ons tegenwoordig belasting-stelsel, waarin het belasten van het verbruik van eerste levensbehoeften en van de productie nog regel isis een oud gebouw dat in elkan der stort. Bij de redenen die voor Nederland zelf velen onzer belastingen op den duur onhoudbaar maken, komt de reden van de voorbeelden en hervormingen in het stelsel van belasten bij onze buurstaten. Wanneer men overal in Europa het stelsel in toepassing gaat brengen dat de voortbrengende krachten des lands zooveel mogelijk moeten gespaard worden en dat het verbruik van de noodwendigheden des levens onbelast moet blijven kan Nederland alléén niet bij een verouderd stelsel van belasten volharden. Het zal weldra niet meer de vraag zijn, of wij dit ver ouderd stelsel met verlaten willenmaar of wij het kunnen blijven volhouden. Som migen onzer bronnen van inkomst, zoo als de suikerbelasting, de belasting op zeep en op zout, zullen, zonder dat wij het beletten kunnen, opdroogentakken van nijverheid onderworpen aan belastingen die op de voortbrenging drukkenzullen wanneer eldeis de voortbrenging ontlast wordt, tegen de mededinging niet bestand zijn en te niet gaan. Wanneer wij deze belastingen niet bij tijds verlaten, zullen zij ons en misschien zeer ten ontijde verlaten. De zeep-accijns is slechts één maar een sprekend voorbeeld van deze onhoudbare belastingen die zich zelve afschaffen, wanneer zij niet door den wetgever afgeschaft worden. Onze finantiële geschiedenis der laatste jaren levert het bewijs, dat ook onze wetgevers aan den drang tot afschaffing van schadelijke belastingen op den duur geen tegen stand hebben kunnen bieden, en dat de aequivalenten gevonden worden, wanneer de belasting veroordeeld en zonder aequivalent niet af te schaffen is. Niemand denkt er in ernst aan, de belastingen op varkens en schapen, op het gemaal, op de brandstoffen enz. weder in te voeren, ten einde de 17 raillioen aan inkomsten, die wij hebben prijs gegeven, voor de schatkist terug te winnen. Wij kunnen niet alleen niet omkeeren op den wreg van belastinghervorming, wij kunnen ook niet halverwege blijven stilstaanwij moeten vooruit en den weg afwandelen totdat al deze belastingen die als schadelijke belastingen in beginsel zijn vei-oordeeld afgeschaft en vervangen zijn. Met kleine aequivalenten, met gestadige verhoogingen van eene veel afwerpende belasting, hervormt men niet. Men maakt zich slechts meer en meer afhankelijk van de belastingen welke men aanhoudt en dienaarmate de druk zwaarder wordtdes te meer zullen ontdoken worden. De eischen der ver meerderende uitgaven en de groote gapingen in onze inkomsten ontstaande door belastingen die wij ons zien ontvallenloopen zamen om het openen van nieuwe en rijkelijk vlpeijende bronnen van inkomst noodzakelijk te maken. Om dit doel te bereikenom het land niet noodeloos te bezwaren en een wel zamenhangend en sluitend geheel te verkrijgenmoet men de verouderde en in beginsel veroordeelde belastingen verlaten, op het oogenblik dat de nieuwe bronnen van inkomst geopend worden. In de afschaffing der de nijverheid en het verbruik van eerste levensbehoeften belemmerende belastingen moet en zal het publiek de vergoeding vinden voor de nieuwe lasten welke het zal te di-agen krijgen. Juist omdat wij thans staan voor een groot te-kort in ontvangsten en voor groote eischen om meer uit te gevenis het oogenblik gekomen om belastingen als die op zout en zeep voor goed op te geven en ze door meer redelijke en duurzaamheid belovende belastingen te vervangen Wij zijn overtuigd dat de minister die dit groote plan verwezenlijkt, een weldoener van zijn land zijn zal. Wij hopen dat deze eer voor Uwe Excellentie zal weggelegd zijn, en dat, door Uw toedoen, ook de belasting op het zout weldra zal behooren tot deze historische belastingen die niemand meer terngwenscht en aan wier terugkeer niemand meer denkt of gelooft. De Kamer van Koophandel en Fabrieken te Leiden P. dü RIEU, Voorzitter W. C. D. OLIVIER, Secretaris. ONDERTROUWD: B. .1. van der Nat.jm. 23 j. en M. C. Sloos, jd. 22 j.A. In- genecger, jm. 25 j. cn N. Noest, jd. 22 j. M. Spever, jm. 26 j. en F. Speyer.jd. 22 j. P. Meerleveld, jm. 23 j. en C. W. de Jong, jd. 17 j. J. van Dnnreii. jm. 23j en S. C. M. Cornelissen, jd. 27 j. -- W. Sctiill. wedr. 61 j. cn P. Roedel, wed'. 50 j. J. Baart, jm. 18 j, en G. A. W. Keyzer, jd. 21 j. J. G. Lohman, jin. 31 j. en H. L. Dietz, jd. 30 j. A li .1Ï8K111 F.-\ I El S. PROMOTIE AAN DE LE1DSCHE HOOGESCHOOL. Den I5dfn Junij de lieer H. A. van der Meulen, geboren te Amsterdam, in de godgeleerdheid, na verdediging van zijn akademiscli proefschrift: on derzoek naar een verloren brief van Paulas aan de Korinthiërs. Gewezen vonnissen in strafzaken door het Kantongeregt te Leiden dd. 8 Junjj 1874. 1 wegens liet mishandelen van dieren. 2 wegens liet visschen zonder acte met een gebbe. 1 wegens het houden van markt op eene plaats die daartoe niet is aan gewezen. 2 wegens het maken van nachtelijk burengerucht. 2 wegens het baggeren in den Rijn, zonder consent van het Hoog heemraadschap van Rijnland. 1 wegens het vastmaken van een vaartuig aan een boom. 3 wegens het buiten eene openbare waterplaats (urinoir) verrigten van datgene, waartoe die inrigtingen bestemd zijn, 1 wegens liet ruimen zonder consent. 2 wegens het pleijen met centen. 1 wegens het rijden in verboden rigling. 1 wegens het rijden met een kar bespannen met een ongemuilbanden hond. 1 wegens hel op straat laten loopen van een ongemuilbanden hond. 1 wegens het rijden over de klinkerstraat. 1 wegens liet werpen op straat met harde voorwerpen; vrijgesproken. Gehouden Verkoopïng van roerende goederen, in het Ileeren-Logement aan den Burg. Zaturdag 13 Junij. Notaris Mp. J. A. F. Coebehgh. Een Huis, Erf en Tuin. aan-de noordzijde van den Ouden Rijn, nabij de Bakkersteeg, 11°. 144, met een daarnevens gelegen Werkplaats of Pakhuis. n°, 146, Sectie H. n». 718, gecombineerd. Kooper J. J. van Oerleqq. ƒ5204. Een Huis cn Erf, aan de oostzijde van de Middelstegracht, n°. 161, Sectie 1, n°. 888. Kooper A. Lefeber. 722. ■Notaris A. J. Rijsiiouweii, te Zoetenvoude. Een Winkelhuis en Erf, waarin de Melknering is uitgeoefend, aan de westzijde van de Kruisstraat, n". 21. Sectie B, n°. 14, met een daarnevens gelegen Koestalling en Erf, n". 19, Seclie B, n°. 13, gecombineerd. Kooper J. P. Rietbergen, ƒ1430.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1874 | | pagina 3