genstanders van den tegenwuorJigen minister van koloniën gerangschikt moeten worden; maar de regtvaardige zaak wordt door ons verdedigd. Het voorstel tot benoeming van generaal van Swieten was in ons oog niets dan een onnadenkend besluit, in een zenuwachtige stemming genomen, Wij gelooven dan ook geen tegenspraak le zullen hooren als wij verklaren dat, om het resultaat te bekomen, dat van Swieten verkregen heeft, met de middelen die hem ter beschikking stonden, men inderdaad geen buiten gewoon veldheer behoeft te zijn. l)e tijd voor de criliek over den 2fn Atchineschen veldtogt is nog niet aangebroken-, maar dit kan nu reeds geconstateerd worden: door de benoeming van van Swieten werd Verspyck groolelijks verongelijkt. Daardoor werd de bekwame veldoverste door de regering ongeschikt voor het bevel verklaard. Dit kon het fiere gemoed van generaal Verspyk niet verdragen; hij vroeg zijn ontslag. Op aandringen van enderscheiden zijden, ook van den minister van koloniën, die hem verongelijkt had, bewilligde Verspyck, om zijn pensionering te laten aan houden tot 11a den afloop der expeditie; van intrekken wilde hij niet hooren. Verspyck trok le velde. //Zij, die den loop des oorlogs gevolgd hebben, weten hoe Verspyck weder uitgeblonken heeft. Tot het laatst zijn pligt doende, heeft hij aan de militaire eer voldaan, doch de miskenning ook geen dag langer willen dragen dan dringend noodig was." 's GRAVENHAGE4 Junij. Aan den heer B. P. Bogaerls, ijker der maten, gcwiglen, enz., is eer vol ontslag uit die betrekking verleend. De kapitein der genie 11. P. L. C. de Kruyfif, eerstaanwezend ingenieur te Deventer, is bij het ministerie van oorlog overgeplaatst, om aldaar werk zaam le zijn. De luit. ter zee 1* kl. J. C. Joekes wordt gedetacheerd bij de directie der marine te Amsterdam, ter waarneming der betrekking van officier van politie, en de luit. ter zee le kl. II. A. de Smit van den Broecke wordt toegevoegd aan den chef der hydrographie bij het depart, van marine. Dc aldeelingen van de tweede kamer hebben heden voortgezet hel onderzoek over verschillende wels-ontwerpendat gisteren is aangevangen. Bij den hoogen raad is dezer dagen behandeld het hooger beroep van hel O. M., tegen een vonnis van den kantonregter te Eindhoven, waarbij een ingezetene aldaar van regtsvervolging was ontslagen, bij een aanklagt als had hij gehandeld tegen een verordening, volgens welke de ingezetenen de straten voor hunne woningen alleen op Maandag. Woensdag of Zatut^ag mogen reinigenof op den vorigen dagals een feestdag op een dier dagen invalt. De (beklaagde, die Israëliet is, had des Vrijdags de straat geveegd en de kantonregter meende, dat hij te regt het woord //feestdag" op den Sabbath had toegepast. De advocaat mr. W. A. Jacobson lichtte dit nader toe en ook het O M. bij den hoogen raad (dc advocaat-generaal mr. Polis) verecnigde zich er mede. Wel was bij de verordening te Eindhoven blijk baar vooral gelet op de meerderheid der inwoners, die katholiek is: zij wilde blijkbaar niet, dat bij voorbeeld op Allerheiligen van 1873 of op Maria Hemelvaart in 1874, die beide op Zaturdag vielen, de straatreiniging plaats had; niet de algemcene christelijke feestdagen waren bedoeld, gelijk uit het woord //invalt" blijkt, maar ook de overige heilige dagen. En dit aannemende, moet men ook de Israëlieten op Sabbath vrijstellen, het zou letterknechterij zijn de verordening alleen op katholieken toe te passen; allen moeten gelijke regten hebben. De heer Jacobson wees er nog op, dat in de 17 jaren, dat de verordening bestaat, geen katholiek is vervolgd, ofschoon toch in dien tijd wel katholieke feestdagen op een der verboden dagen zullen zijn ingevallen. Dc hooge raad zal den 29-ttn Junij uit spraak doen. Voor het provinciaal geregtshof in Znidholland stond heden teregt de persoon van J. V., oud 60 jaren, laatstelijk onderkassier bij de stadsbank van leening te Leiden. Hem wordt ten laste gelegd het als openbaar amb tenaar verduisteren van gelden, hem uithoofde zijner betrekking ter hand gesteld. Vijf getuigen werden gehoor! en uit hel verhoor van besch., dat bijna een uur geduurd heeft, bleek, dat V., reeds sedert het jaar 1837 bij de bank werkzaam zijnde als boekhpuder, in Augustus of September 1856 door commissarissen bevorderd werd tot onderkassier op eene bezoldiging van ƒ900 'sjaars, bij welke gelegenheid door den benoemde twee personele borgen werden gesteld tot een bedrag van ƒ4000. Bij zijne beëediging ont ving V. hoegenaamd geene instructie, maar slechts een reglement, welks artikelen in gcenen deele werden of nog worden nageleefd, want hoezeer aan besch. niet was opgedragen de maandelijksche ontvangst der verkoop- penningen van panden en dit volgens het reglement het werk van den kassier was, zoo nam de onderkassier toch deze gelden in ontvangst en verrekende die later met zijn chef. Zooals gezegd was, was dit geene bepaling van het reglement doch eene gewoonte en dus werd bij de benoe ming van V. dit oude systeem gevolgd. De gelden van verkochte panden werden deels dadelijk, deels later betaald cn voor die later te betalen gel den gaf dan de onder-kassier eene factuur af, waarop naderhand betaling geschiedde en dus kwam dc factuur weder in zijne handen. I11 den loop nu van de jaren 1871, 1872 en voornamelijk in 1873 hadden er veel ver- koopingen van panden plaats, waarvoor V. wel geld ontving, maar dat niet ol minstens gedeeltelijk niet met den kassier verrekende. Hij gaf voor een gedeelte geld en voor een ander gedeelte bons, die hel resterende vertegen woordigen moesten. Het geldop de bons vermeldwerd door den onder kassier niet verantwoord en hij behield hel voor zich. Dit bedroeg eene som van ƒ2745.35, waarvan moet worden afgetrokken 978.25 als later gebleken van posten te zijn. die niet waren ontvangen en nog open ston den. Dit wat betreft de verkoopgeldën van de panden. Het bleek dat eenige jaren geleden i.n de kas van beschuldigde een tekort was ontdekt en dat toen zijne broeders door storting eener som van ƒ900 bedoeld tekort hadden gedekt. Beschuldigde gaf die gelden in termijnen van ƒ75 terug, maar bediende zich daarbij weder van hem niet toekomende ge:d n. Bij absentie zoowel van tien vorigen kassier als van den tegenwoor- digenbeleende en losle besch. volgens het reglement moest di! door drie ambtenaren geschieden alleen zilveren of gouden voorwerpen. Bij de lossing dier voorwerpen gebruikte hij de gestorte gelden ten zijnen behoeve of om achterstallig geld aan zijnen chef af te dragen. Ilij stopte, zooals de president het noemde, het eene met het andere cn legde er de rente uit eigen zak bij. Zoo was het gebleken dat hij van 132 panden de lossing niet had genoteerd en een bedrag van 2739 ten nadeele van de bank had verduisterd, hetgeen met.de vorige som bedroeg ruim ƒ4502. Uit vrees dat het bedrog zou worden opgemerkt, had hij, van 96 gqloste panden, steentjes, stukjes glas, centen, spijkers enz. in de doosjes der kostbaarheden gelegd, opdat men bij de inspectie niet zon bemerken dal de panden gelost waren. Hij hechtte er dan weder de pandbrieven aan en deed het aldus voorkomen alsof de panden nog aanwezig waren. Een paar ledige doosjes die in den verkoop van (Jetober zouden vallen werden door hem gevuld met gouden kettingen en slot zijner vrouw die bij een inbrenger der bank waren beleend. Het uitbetalen van de zoogenaamde meergelden, volgens bet reglement het werk van den onder-kassier, deed hij evenwel niet, zoodat gelden die hij wel in handen moest hebben niet cn die hij niet moest hebben wél had. Dit alles bleek uit het verhoor en werd bevestigd door de getuigen en tevens kwam uit dat nooit door commissarissen besch. kas werd geinspecteerd cn dat hem nooit eenige instructie was gegeven dan het reglement welks be palingen toch niet werden opgevolgd. Dat reglement legt ook aan bnrg. en weth. de verpligting op elke drie maanden en aan de commissarissen elke maand te inspecteren, maar't bleek dat dit slechts plaats bad: door burg. en weth. eens per jaar en door commis sarissen eens in de drie maanden. Zelfs aan een der getuigen, als boekhouder bij de bank werkzaam gedurende drie jaren, was nog geen reglement ver strekt. De president van het hof achtte het onmogelijk dat liet nu gebeurde had kunnen plaats hebben, wanneer niet anderen hun pligt hadden verzaakt. Adv.-gen. mr. van Maanen alsnu liet woord erlangende releveerde dc boven opgegeven leiten en was van oordeel dat die strafbaar worden gesteld bij de artikelen 169 en 170 van den Code l'énal. Hij requireerde schuldigver klaring en veroordecling lot tuchthuisstraf van minstens 5 en hoogstens 15 jaren en eene geldboete van ƒ50. Voor den beschuldigde trad als verdediger op mr. H. Vreede, die zich vereenigde met het gevoelen van het openb. min. dat de volledig algelegde bekentenis en de verklaringen der getuigen het wettig bewijs leverden. Hij leverde een breed betoog omtrent de qualificatie, die z. i. luiden moest mis bruik van vertrouwen. Gelijk de qualificatie nu luidde kwamen er verzwa rende omstandigheden in aanmerking die ook voor het misbruik tuchthuis straf bedreigden, doch die moesten wegvallen daar met het oog op het re glement de ter hand gestelde gelden hem alleen als lasthebber van een ander waren toevertrouwd. De qualificatie van als openbaar bewaarhouder verduisteren van gelden boven de ƒ3000 uithoofde van zijn post hem let- hand gesteld kon z. i. niet worden behouden. Ilij besprak ten slotte de omstandigheden waaronder het misdrijf was ge pleegd, wees op het groote huishouden en op het geringe tractement, ter wijl de eenige smet, misbruik van sterken drank, die op besch. kleefde aan knaging van diens geweten moest worden toegeschreven. Hij verzocht den hove geen tuchthuisstraf, maar eene zachte correctionele straf op te leggen. Uitspraak aanst. Donderdag 11 ure. BlTITKNLAN)SCi 1E BKMKJTtëN k are a jw LONDEN3 Junij. Ilel berigt omtrent een aanslag op het leven van prins Eduard van Saksen-Weimar, generaal-majoor in het Engelsche leger, door den telegraaf heinde cn verre verspreid, is gebleken overdreven te zijn geweest. Iemand, die voor een Pool gehouden wordt, heeft zich aan liet hotel van den prins aangemeld, in de zwakke nabootsing van een hofcostuum, maar werd niet toegelaten en is, na zich rnvv te hebben gedragen, vertrokken. Men ver neemt. dat de man den prins hij zijn bezoek aan diens woning in het ge- 1 heel niet gezien heeft, en dat wel eenig rumoer vernomen, maar geen j pistoolschot gelost is. Te Dublin is, alleen uit Iersche bijdragen, eene r. k. universiteit opgc- rigt, die Zaturdag jl. door kardinaal Gullen met groote praal aan het H. Hart gewijd is. Te Sheffield zijn vier jongens, de oudste was veertien jaar oud, wegens dronkenschap tol vijl shillings boete en eenige geeselslagen veroordeeld. F BASK El IJ K. I11 de nationale vergadering heeft de licpr Wolowski een voorstel ter tafel gebragt, waarvan hij den inhoud niet duidelijk omschreef, doch alleen verklaarde dat het in 'verhand stond met het budget voor 1875 en de strek king had om, zonder verhooging van de bestaande of invoering van nieuwe belastingen, het op dat budget bestaande tekort in een overschot te veran- deren. Ingevolge het verzoek van den voorsteller werd het om praeadvies Ai in handen der budget-commissie gesteld. Ai Het Journ. des Uéb. deelt liet een en ander mede omtrent het plan van P' den heer Wolowski. Hij wil in de behoeften der schatkist zonder verlioo- ging van den druk der belastingen voorzien. Het Fransche budget is belast Hf met 17.759,795 voor aflossing en rentebetaling der door liet gouvernement 'sl der nationale verdediging te Londen gesloten 6 percents-leening, de Morgan- leemng, en met 207.700,000 fr. voor allossing en rentebetaling van de schuld Me aan de Fransche bank. Deze posten wil de heer Wolowski schrappen en Ro de Morgan-leening alsmede de schuld aan de bank, welke per reslo 245 en Utl 870 millioen, dus te zamen 1115 millioen groot zijn, converleren in rente- inschrijvingen op het grootboek, heizij van iya milliard tegen 5, hetzij van 2% milliard tegen 3 pCt. Deze rente zou in elk geval 75 millioen 0<:

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1874 | | pagina 2