Het dubbele van het beleenbriefje wordt onmiddellijk aan het pand gehecht.
Art. 28. De Bank beleent geen voorwerpenwelke eene mindere beleenwaarde
hebben dan van één gulden of eene hoogere waarde dan van ƒ300.
Met uitdrukkelijke machtiging van commissarissen kan het maximum in bijzondere
gevallen tot ƒ500 worden opgevoerd.
Art. 29. Wanneer goederen te pand worden aangeboden, welke voor gestolen
aangegeven, erkend of, op gewichtige gronden, als zoodanig in verdenking zijn,
wordt deswege het vereischte onderzoek ingesteld en naar gelang van omstandig
heden en bevinding, aan de rechterlijke macht van den uitslag kennis gegeven.
In zulke gevallen wordt de beleening uiterlijk gedurende vierentwintig uren ge
schorst en het goed gedurende dien tijd bij de Bank aangehoudenten ware naar
aanleiding van rechterlijke bevelen eene langduriger schorsing en aanhouding nood
zakelijk mocht zijn.
Gestolen of verloren goederen worden aan de eigenaars teruggegeven met inacht
neming der voorschriften, bepaald bij art. 31 van het Koninklijk Besluit van 31
October 182G.
Art. 30. Behalve alle andere boeken, welke op last van commissarissen in het
belang eener goede administratie worden aangelegdzijn aan de Bank van Leening
steeds voorhanden registers, door het Gemeentebestuur gequoteerd en geparafeerd,
welke zonder eenige tusschenruimte vermeldenhet bedrag van de ter leen verstrekte
somjjden naamde woonplaats en het beroep van den pandgeverbenevens den
aard en de waarde van het pand.
Art. 31. De panden, welke eene waarde hebben van /TO of meer, worden
dadelijk na ontvangst in de bovenlokalen weggeborgen. Alle andere blijven zeven
volle dagen in de benedenlokalen of andere daarvoor bijzonder ingerichte magazijnen
voorhanden, om daarna, voor zoover zij niet vroeger mochten zijn gelost, mede in
de daarvoor bestemde bovenlokalen te worden neergelegd.
Indien overeenkomstig het bepaalde in art. 23 aan de Bank een of meer hulp
kantoren mochten worden toegevoegd, zullen de panden bij dat hulpkantoor of bij
die kantoren beleendindien zij eene waarde hebben van 10 of meerop deu dag
van de ontvangsten alle andere na verloop van zeven volle dagennaar de hoofd-
bank overgebracht en aldaar geborgen worden.
Art. 32. De panden worden met de meeste zorg bewaard en onderhouden.
De Bank van Leening is verantwoordelijk voor alle schade, welke de panden
ondergaanbehalve wanneer die schade een gevolg is van oorzakenwelke buiten
het bereik vallen van gewone voorzorg of voortvloeien uit den aard van het beleende
voorwerp.
Bij schade veroorzaakt door of tengevolge van brand, hebben de pandgevers geen
recht op vergoeding, indien blijkt dat de geleden schade door geen assurantie konde
worden gedekt.
i De verzekering tegen brandschade geschiedt bij gevestigde brandverzekering-maat
schappijen voor de waarde der panden zoodanig als die door de beleeners der Bank
bij de beleening wordt bepaaldin hunne respectieve beleenboeken wordt vermeld
en in de beleenbriefjes uitgedrukt. Bij geheel vergaan van panden door of ten ge
volge van brandzal dat bedragna aftrek van de verschuldigde hoofdsom en ren
ten aan de houders der beleenbriefjes worden uitgekeerd, zoodra het van de brand
verzekering-maatschappijen zal zijn ingekomen. Bij gedeeltelijke schade, door of
ten gevolge van brand, zal de schadevergoeding, door de stads Bank van Leening
voor ieder pand van brandverzekering-maatschappijen ontvangenaan den houder
van het beleenbriefje worden uitgekeerd na aftrek der kosten.
Art. 33. Commissarissen geven in de instructiën van de beambten de noodige
voorschriften omtrent de verificatie der panden, het beheer der magazijnen en de
wijze waarop deze worden afgesloten.
Gouden en zilveren voorwerpen en edelgesteentenwelke eene waarde hebben van
25 of meer, worden in elk geval geborgen in vertrekken of kasten, voorzien van
drie ongelijk werkende sloten, welker sleutels bij verschillende beambten moeten
berusten.
J 2. Het lossen van panden.
Art. 34. De panden worden gelost tegen inlevering van het beleenbriefje en be
taling van de verschuldigde hoofdsom en renten.
Panden, niet langer dan zeven dagen beleend en eene mindere waarde hebbende
dan van 10, worden, behoudens het bepaalde in de laatste zinsnede, zoolang de
banklokalen voor het publiek openstaan, dadelijk gelost, alle andere panden slechts
tot op één uur vóór zonsondergang.
Achten commissarissen dit in het belang van den geregelden dienst noodig, dan
kunnen zij het lossen van alle gouden en zilveren panden des Zaterdags avonds te
zes uren doen staken.
Art. 35. Wanneer bij de lossing blijkt, dat eenig pand beschadigd is, zal de
Bankbehoudens het bepaalde in artikel 32de schade vergoeden.
Het bedrag der vergoeding wordt bepaald door twee deskundigen, benoemd één
door commissarissen en één door den inbrenger van het beleenbriefje.
Indien deze deskundigen zich omtrent de verschuldigde vergoeding niet verstaan
wordt hun toegevoegd een door Burgemeester en Wethouders benoemde en beeëdigde
taxateur, die met de beide eerstgenoemdenzonder hooger beroep, het bedrag der
schadevergoeding vaststelt.
Alle aanspraak op schadevergoeding vervalt zoodra het pand buiten de lokalen
van de Bank gebracht is.
Wordt eenig pand vermist, dan zal de Bank aan den daarop rechthebbende dc
getaxeerde waarde, verhoogd met 10 percent, aanbieden.
Art. 36. De pandgever die zijn beleenbriefje verliest, zal daarvan aangifte kunnen
doen en in dat geval een verzet tegen de lossingnaar een bepaald model opgemaakt
moeten onderteekenen.
Hij zal het pand kunnen lossenwanneer zijn recht daarop naar het oordeel van
commissarissen genoegzaam bewezen is. Deze kunnen intusschen ook vorderen, dat
de aangever borgtocht stelleten einde de Bank te dekken tegen alle verliezen
welke uit latere aanvragen mochten voortvloeien.
Art. 37. Indien iemand na het verzet doch vóór de lossing het vermiste beleen
briefje aanbiedt, wordt, de lossing geweigerd.
Beide partijen worden zoo spoedig mogelijk, althans binnen acht dagenopgeroepen
ten einde het geschil op minnelijke wijze te schikken.
Indien de aangever niet aan deze oproeping voldoet, wordt het pand aan den
houder van het beleenbriefje afgegeven.
Indien de houder van dat briefje niet verschijntkunnen commissarissen het pand,
aan hem die het verzet deed, afgeven.
Verschijnen beide partijen en wordt de zaak niet geschikt dan zal de aangever
zich binnen drie dagen tegen de afgifte van het pand moeten verzetten. Bij gebreke
van dergelijk verzet, wordt het pand aan den hogder van het beleenbriefje afgegeven.
Art. 38. De leener kan des verkiezende het verschnldigde ook bij gedeelten af
doen. Van die gedeeltelijke kwijting, waartoe de gelegenheid altijd behalve op den
Zaterdagavond open .staat, wordt op het beleeningsbriefje en het register aanteeke-
ning gedaan. In elk geval blijft het pand bij de Bank berusten tot na de afdoening
van de geheele schuld.
3. Verkoop van panden.
Art. 39. De panden, vijftien maanden na den dag der beleening nog niet ge
lost, worden in het openbaar verkocht.
De houder van het beleenbriefje zal intusschen ook nog na het verstrijken van
bovengenoemdeu termijn zijn pand kunnen lossenen wel de voorwerpen van goud
en zilver tot 24 uren vóór hunne verzending naar het waarborgkantoor te 's Gravcn-
hage, en alle andere tot 24 uren vóór de veiling waarin zoodanig pand gebracht
zoude worden.
De houder die gebruik maakt van de hier gegeven bevoegdheid, is verplicht bui
ten de hoofdsom de rente te voldoen tot op den dag der lossing.
De belegging kan vernieuwd worden, behoudens afbetaling van de vërloopen in
teressen en, wanneer het pand in waarde mocht verminderd zijn, van een gedeelte
der voorgeschoten somgeëvenredigd aan die vermindering van waardewelke door
de schatters bepaald wordt.
Art. 40. De veilingen worden gehouden in het openbaar, eens in de drie maanden.
De te veilen panden worden op den werkdagaan dien der veiling voorafgaande
ter bezichtiging van het publiek gesteld.
De openstelling der lokalen ter bezichtiging van do panden en de dag der veiling
worden minstens acht dagen vooruit door aankondiging in de dagbladen bekend
gemaakt.
Tevens wordt bij die aankondiging opgegeven in welke maanden de te veilen
panden bij de Bank werden ingebracht.
Art. 41. Indien eenig pand bij veiling niet zooveel opbrengt als noodig is om
daaruit de geleende som, de rente over vijftien maanden en de verschuldigde belas
ting op den waarborg der gouden en zilveren werken te verhalenwordt de koop
niet gegund, tenzij commissarissen oordeelen, dat uitstel van verkoop de waarde van
het pand zoude verminderen.
Het niet verkochte pand kan tot daags vóór de tweede veiling weder gelost wor
den met bijbetaling van de verschuldigde rente tot op den dag der lossing.
Art. 42. De kooper betaalt wat tot goedmaking van de veilingskosten noodig is,
maar in geen geval meer dan vijf ten honderd van den bedongen prijs.
Bij de regeling van het bedrag der kosten, wordt als maatstaf genomen de wer
kelijke uitgave van het laatste jaar.
Het overeenkomstig dien maatstaf bepaalde bedrag wordt vóór den aanvang der
veiling aan de gegadigden bekend gemaakt.
Art. 43. Wat een pand meer opbrengt dan het bedrag is van de beleeningssom
verhoogd met de rente over vijftien maanden en de verschuldigde belastingblijft
gedurende twee jaren na den verkoop ter beschikking van den pandgever of wetti
gen houder van den pandbrief.
Na dien termijn komt het ten bate van de Bank.
Verliezen bij verkoop geleden, kunnen niet op den pandgever worden verhaald.
Na afloop van elke veiling worden belanghebbenden bij aankondiging in de dag
bladen aan het bepaalde in de twee eerste zinsneden van dit artikel herinnerd.
De uitbetaling der bovenbedoelde meergelden geschiedt dagelijks, behalve des
Maandags en des Zaterdags.
Overgangsbepalingen.
Art. 44. Dit Reglement treedt in werking op het tijdstip door den Gemeenteraad
na de verkregen goedkeuring des Konings op het Reglement, te bepalen.
Art. 45. Commissarissen zorgen, dat de registers van de bij de invoering van
dit Reglement opgeheven inbrengkantoren en de panden in die kantoren achterge
bleven, tijdig naar de hoofdbank worden overgebracht. Zij verordenen wat noodig
is om te voorkomen, dat uit den overgang tot een nieuwen toestand belemmering
van de administratie voortvloeie.
Vastgesteld door den Gemeenteraad van Leiden, in zijne openbare verga
dering van den 12 Juli 1873 en gewijzigd in de openbare raadsvergade
ring van den 20 November daaraanvolgende.
De Burgemeester, v. d. BRANDELER.
De Secretaris, E. KIST.
Zijnde dit Reglement goedgekeurd bij Koninklijk besluit van den 19den Eebruari
1874, n°. 3.
En is hiervan afkondiging geschied waar het behoort, den lsten April 1874.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
v. d. BRANDELER, Burgemeester.
E. KIST, Secretaris.
Te Leiden ter Boekdrakkerö van J. C. DRABBE.