BIJVOEGSEL, behoorende tot de Leidsche Courant van Donderdag 2 %April d674, iï°. 78. De BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEIDEN doen te weten, dat door den Raad dier gemeente, in zijne vergadering van den 12den Juli 1873, is vastgesteld, en getvjjzigd in de openbare vërgadering van den 20sten November 1873, de volgende VEKOKDEXIXft, houdende Reglement voor de Bank van Leening. HOOFDSTUK L INRICHTING EN BEHEER VAN DE BANK VAN LEENING. 1. Commissie van toezicht. Art. 1. De stads Bank van Leening te Leiden wordt beheerd door drie commis sarissen, te benoemen door den Gemeenteraad nit of buiten zijn midden. Voor elke vacature maken Burgemeester en Wethouders eene in alphabetische orde gestelde voordracht op van drie personenten einde de Raad daaruit eene keuze kunne doen. De commissarissen ontvangen geenerlei belooning. Art. 2. De commissarissen worden benoemd telkens voor den tijd van driejaren. Jaarlijks met den lsten Juli treedt één hunner af, maar is dadelijk herkiesbaar. De rooster van aftreding wordt geregeld naar ouderdom van diensttijd. Bij het gelijktijdig benoemen van meerdere commissarissenbepaalt het lot den tijd waarop elk hunner zal aftreden. Art. 3. Wie ter vervulling eener plaats, opengevallen op een ander tijdstip dan de rooster aanwijst, tot commissaris wordt benoemd, treedt af op den tijd, waarop degeen, in wiens plaats hij is gekozen, moest aftreden. Art. 4. Commissarissen regelen bij een huishoudelijk reglement, dat aan den Raad wordt medegedeeld, de waarneming van het voorzitterschap, den tijd en de orde der vergaderingen en de verdeeling der werkzaamheden. De hoogste beambte bij de Bank, die den titel voert van controleur, staat des- gevorderd commissarissen ter zijde bij het verrichten der werkzaamheden. Art. 5. Commissarissen beheeren het kapitaal van de Bank en bewaren alle geldswaarden en geldenwelke niet dadelijk voor de bankoperatiën noodig zijn en niet in beleening of op prolongatie zijn uitgegeven. Zij nemen alle veertien dagen de kas op, onder berusting van den kassier, en zien toedat die kas in geen geval meer inhoude dan gedekt wordt door twee derde gedeelte van de waarde van den borgtocht door dien ambtenaar gesteld. Zij zorgen voor de goede gesteldheid der gebouwenvoor de behoorlijke verzeke ring van alle roerende en onroerende goederen tegen brandschadeen overtuigen zich telkens door persoonlijk onderzoek van de deugdelijke bewaring der panden. Zij bevelen het aanleggen van al zoodanige registers en boekenals in het belang eener nauwkeurige administratie gevorderd wordenen letten op de behoorlijke bij- houding van die boeken en registers. Zij zorgen dat door de ambtenaren geen aankoopen worden gedaan voor rekening van de Bank, zonder hunne uitdrukkelijke machtiging. Zij zien toe dat niemand het bedrijf van inbrenger heimelijk uitoefene en nemen behoudens hunne verplichting om elk vermoeden omtrent wetsovertreding dadelijk aan het hoofd van het gemeentebestuur mede te deelen zoodanige maatregelen als binnen de grenzen hunner bevoegdheid strekken kunnen ter voorkoming van der gelijke overtreding. Zij houden een dagelijksch toezicht op de verrichtingen der ambtenaren en belas ten zich daarom beurtelings, telkens voor een termijn van veertien dagen eu in de volgorde bij het reglement te bepalenmet de taak om het dagelijksch toezicht uit te oefenen. De commissaris, dus met het dagelijksch toezicht belast, zal gedurende zijn bij zonderen diensttijd de banklokalen althans eenmaal bezoekenten einde zich te over tuigen, dat alle voorschriften, in de reglementen en instructiën vervat, stipt worden nageleefd. Hij doet aan zijne mede-commissarissen, in de eerstvolgende vergadering, verslag van zijne bevinding. Art. 6. Behoudens het hepaalde in artikel 10 van het Kon. besluit van 31 Octo ber 1826, omtrent het hooger toezicht door het provinciaal bestuur en de algemeene Landsregering uitgeoefend, verrichten commissarissen hunne werkzaamheden onder het onmiddellijk toezicht van Burgemeester en Wethouders. Zij geven aan dat College ten allen tijde opening van boeken en alle gewenschte inlichtingen omtrent den staat van de Bank. 2. Ambtenaren. Art. 7. De controleur van de Bank wordt benoemd door den Gemeenteraaduit eene alphabetisch gestelde voordracht van drie personendoor commissarissen opge maakt. Hij isonder toezicht van commissarissenbelast met het dagelijksch beheer van de bankzaken en in de eerste plaats daarvoor verantwoordelijk, dat al de onder zijne bevelen staande ambtenaren zich stipt kwijten van de hun opgelegde verplichtingen. Art. 8. Het getal, het inkomen, de borgtochten, de wijze van benoeming en ontslag der ambtenaren worden, behoudens het bepaalde in het voorgaande artikel, op voordracht van commissarissendoor den Raad vastgesteld. Commissarissen regelen de verdeeling der werkzaamheden en stellenzooveel noodig, voor de beambten instructiën vast, welke aan den Raad worden mede gedeeld. Aan personen niet tot het personeel der ambtenaren behoorende kan voor arbeid ten dienste van do Bank verrichtvoor zoover die arbeid behoort tot de werkzaam heden aan de ambtenaien opgedragengeen belooning worden toegekend zonder machtiging van den Gemeenteraad. Art. 9. Alle beambten leggen in handen van Burgemeester en Wethouders of van commissarissen, voor zoo ver zij door dezen worden aangesteld, den eed of de belofte af, dat zij, overeenkomstig de voorschriftenhun gegeven't zij bij het Koninkl. besluit van 31 October 1826 't zij bij het door den Gemeenteraad vastgestelde Regle ment, 't zij bij hunne bijzondere instructie, hun ambt eerlijk en getrouw zullen waarnemen en het geheim bewaren omtrent al de werkzaamheden van de Bank, het geval alleen uitgezonderd dat zij wettelijk opgeroepen worden om wegens die werk zaamheden inlichtingen te geven. Art. 10. Het is aan alle ambtenaren verboden voor eigen rekening, middellijk of onmiddellijk, bij de Bank geld te leenen of aan anderen geld op onderpand voor te schieten middellijk of onmiddellijk aankoopen te doen op de door de Bank gehouden vei lingen. Art. 11. Alle beambten kunnen door commissarissen in hunne bediening worden geschorst, !t zij met 't zij zonder verlies van tractement. Geldt de schorsing ambtenarendie door den Gemeenteraad of door Burgemeester en Wethouders zijn aangesteld, dan geven commissarissen van hun besluit onmid dellijk kennis aan het College, dat de aanstelling deed. 3. Finantieel beheer. Art. 12. Jaarlijks in de maand Maart zenden commissarissen aan den Gemeen teraad ter goedkeuringde rekening en verantwoording van de ontvangsten en uitgaven over het vorig dienstjaarmet overlegging van alle daartoe behoorende bescheiden. Zjj voegen bij die rekening een beredeneerd verslag van den staat hunner instelling. Art. 13. Jaarlijks, uiterlijk in de maand October, leggen commissarissen aan den Raad ter goedkeuring over eene begrooting der ontvangsten en uitgaven van de Bank voor het volgend jaar. Tot andere uitgaven dan in de goedgekeurde begrooting worden opgenomenkun nen commissarissen zonder voorafgaande machtiging van den Gemeenteraad niet besluiten. Art. 14. Het kapitaal der. Bank bestaat uit de aan de gemeente Leiden toebe- hoorende fondsen, welke thans bij de Bank in omloop zijn. Blijken die fondsen onvoldoende ter voorziening in de bestaande behoeften, dan worden zij tijdelijk of duurzaam uit de gemeentekas aangevuld tenzij de Raad mocht besluiten tot aanvulling van het ontbrekende zoo mogelijk gebruik te maken van eenige of meerdere der middelen, in artikel 15 van het Koninklijk besluit van 31 October 1826 bedoeld. Commissarissen zijn bevoegd dat gedeelte van het omloopend kapitaalhetwelk, naar hun oordeel tijdelijk voor de bankoperatiën kan gemist worden, op deugdelijk onderpand in beleening of op prolongatie uit te geven. Blijkt het, dat de aanwezige fondsen op den duur meer bedragen dan ter voor ziening in de behoeften noodig is, dan wordt op voorstel van commissarissen een deel dier fondsen aan de gemeente teruggegeven en dus de schuld van de Bank ver minderd. Art. 15. De inkomsten bestaan: 1°. uit de interessen van op pand voorgeschoten gelden; 2°. uit het bij de beleening te betalen administratieloon -3°. uit de winstenwelke de verkochte panden opleverenvoor zoover die winsten niet door de rechthebbenden worden opgevorderd; 4°. uit het bij den verkoop der panden te betalen vendugeld; 5°. uit de interessen van in beleening gegeven kapitalen. Art. 16. Uit de inkomsten in het voorgaande artikel genoemd, worden betaald de huurpenningen, verschuldigd voor het gebruik der lokalen waarin de Bank ge houden wordt, benevens alle andere noodzakelijke uitgaven. Het overblijvende wordt, als rente van het voorgeschoten kapitaal, aan de-gemeente uitgekeerd. Mocht echter dat overschot meer bedragen dan noodig is om aan de gemeente I eene rente van .vijf percent op het voorgeschoten kapitaal te vergoeden, dan blijft het meerdere, als reservekas, onder beheer van commissarissen der Bank, ten einde in volgende jaren, wanneer de gewone inkomsten niet mochten toelaten de rejitetot vijf percent op te voeren, het ontbrekende uit die kas aan te vullen. Art. 17. De interessen door de pandgevers verschuldigd, bedragen voor voor schotten van minder dan ƒ200,, twaalf percenten voor voorschotten van 200 of meer, negen percent. De interessen worden voor alle panden berekend bij maanden en dagenmet inbegrip van den dag der beleening en van dien der lossing. Indien de interessen van eenige beleening minder bedragen dan het kleinste stuk gangbare munt, is in elk geval die kleinste munt verschuldigd. De breuken komen ten voordeele van de Bankwanneer zij de halve waarde van bet kleinste muntstuk te boven gaan. Art. 18. Bij het aangaan der beleening wordt door den pandgever betaald het volgende administratieloon voor panden van 1 tot en met f t 2 centen meer dan V 2 u II if u 5 4 0 0 n ii u 5 U jr 10 6 n V n n H 10 'm u ii a 30 8 0 0 0 H 30 0 II 0 60 11 H u u n 60 H H H O 100 15 H 0 n ii u 100 II n n a 200 20 0 II U u H 200 U una 300 25 U H II 1 ii n II 300 0 u n 400 30 0 II 0 M II 400 U H U II 500 35 H Art. 19. De tarieven in de twee voorgaande artikelen genoemd worden telken drie jaren onder 'sKonings goedkeuring herzien, en zoo geregeld, dat de vermoe delijke inkomsten niet meer bedragen dan noodig is tot dekking van alle uitgaven, de rente van vijf ten honderd aan de gemeentekas voor het door haar verstrekte kapitaal daaronder begrepen. Art. 20. Buiten het vaste tractement, in art. S bedoeld, ontvangen de ambte naren een deel van het administratieloon. De Raad bepaalt, op voordracht van commissarissen, welk gedeelte van genoemd loon tot aanvulling der vaste jaarwedden dienen zal en hoeveel percent van dat gedeelte aan elk der ambtenaren zal toekomen. Art. 21. Buiten den bepaalden interest, het administratieloon en hetgeen ter vol doening van de belasting op gouden en zilveren werken mocht verschuldigd zijn, mag niets gevorderd of aangenomen wordenhetzij voor de beleggingsbiljetten hetzij voor opening of sluiting buiten de gewone uren, hetzjj om zekere goederen bij voorkeur te hangenof in het algemeen een meer bijzondere zorg aan de bewaring der goederen te bestedenhetzij om onderzoek naar eenige goederen te doenhetzij om te voorzien in het verlies der beleggingsbiljettenhetzij eindelijk om welke redenen of voorwendsels hoegenaamd. HOOFDSTUK II. BANKOPEBATlëN. 1. Bet beleenen van panden. Art. 22. De lokalen van de Bank zjjn iederen werkdag voor het publiek geopend en wel gedurende de maanden Maart tot en met October van 's morgens half negen tot één uur en 's namiddags van vijf tot negen urengedurende de andere maanden van het jaar van 's morgens negen tot één uur en 's namiddags van vijf tot negen uren. Op den Zaterdag-avond blijven de lokalen tot half elf opengesteld of zooveel langer als noodig is om het publiekop het sluitingsuur aanwezigvan dienst te zijn. Op den Zaterdag worden na zes uren geene beleeningen gesloten. Op de dagen, welke voor het houden van de veilingen worden aangewezen, kunnen commissarissen het getal urengedurende welke de Bank voor het publiek openstaat, beperken, zonder echter den toegang den geheelen dag te sluiten. Art. 23. Mocht in bet belang van den geregelden dienst de oprichting van een of meer hulpkantoren noodig zijn, dan kan de Gemeenteraad daartoe, op voorstel van commissarissen, besluiten. Art. 24. De Bank sluit in den regel geen beleeningen op andere voorwerpen dan: goud, zilver, paarlen, juweelenmanufacturen, zijden-, katoenen-, linnen of wollen stoffen en dergelijken. Commissarissen kunnen intussehen verlof geven ook andere voorwerpen als pand aan te nemen, uitgezonderd bedden, boeken tenzij van gouden of zilveren sloten voorzien en al die zakenwelke genoemd worden in artikel 24 van het Koninklijk besluit van 31 October 1826. Art, 25. Onreine panden worden niet aangenomenen bij het heerschen van epidemische ziekten ook geen kleederen en andere goederenwelke de besmetting kunnen overplaatsen, tenzij met inachtneming der voorschriften, welke commissaris sen daaromtrent zullen geven. Art. 26. De beleening wordt geregeld naar de vermoedelijke waarde van bet pand, maar in elk geval zoo, dat bij verkoop van het pand én de voorgeschoten som én de interessen uit de opbrengst gekweten kunnen worden. De ambtenaren met de waardeering der panden belast, zijn aansprakelijk voorde verliezenwelke de Bank door te hooge beleening mocht komen te lijdentenzij commissarissen in bijzondere gevallen niet algemeene stemmen besluiten hen van die aansprakelijkheid geheel of gedeeltelijk te ontheffen. De verliezen krachtens dergelijk besluit ten laste van de Bank gebracht, wordon in een afzonderlijk artikel van de rekening aangewezen. Het staat in elk geval den leener vrij aan de Bank een kleiner voorschot te vragen dan overeenkomt met de waarde van het aangeboden onderpand. Art. 27. Aan den pandgever moet te gelijk met het voorschot een beleenbriefje worden uitgereiktvermeldende in ieder geval den aard van het pandhet bedrag daarop voorgeschoten, de getaxeerde wt)hrde cn den dag der beleening, Aan de keerzijde van dit briefje worden de rechtenaan den houder toekomende, kortelijk aangestipt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1874 | | pagina 5