BIJVOEGSEL, behooretide tot de Le'uische Courant van IFoensdag 9 *4pril ;)V73/tü. S4. en dat daardoor, tenslotte, "de uitspraak zal uitvallen in het nadeel van den eischer." Moet men hieruit opmaken, dat de Kamer van Haarlem oordeelt, dat hij die de regtsvordering "instelt" altijd gelijk heeft, en dat zijne vordering altijd «regtmatig," d. i. op de wet en het regt gegrond, is, omdat zij hem regtmatig voorkomt? Oor deelt zij, dat het alleen de gedaagden zijn die de zaken -eenzijdig voorstellen," en j dat het bewijs van eene deugdelijke regtspraak hierdoor geleverd is, dat de uitspraak j nitvalt -in het voordeel van den eischerZekerlijk wanneer men als beginsel aan- neemt, dat de eischer altijd regt en de gedaagde altijd onregt heeft, zal de regtspraak ontzaggelijk vereenvoudigd worden, maar het is zeer te betwijfelen, of de regtzoe- kenden met dit uiterst eenvoudig beginsel zullen gediend wezen. Die vrees daaren boven voor -eenzijdig voorgestelde feiten" rust op geen redelijken grond. De eischer stelt de feiten en staaft ze door de middelen welke de wet aangeelt, o a. door over- legging zijner boeken. De gedaagde zal die feiten niet alleen moeten tegenspreken raaar ook ivcderleggenen het is niet duidelijk, hoe eene, met behoorlijke regtsmid- delen gestaafde vordering, alleen door eene -eenzijdige voorstelling der feiten" kan wcderlegd worden. Waar het oordeel des regters het minst kan verschalkt worden zal wel juist bij het feit zijn, dat de eischer bewijzen moet en welk bewijs de ge daagde alleen door tegenbewijsniet door -voorstellingen,'" ontzenuwen kan. In elk geval, beweert de Kamer van Haarlem, zal de regtspleging door regtban- ken van koophandel -degelijker dan de tegenwoordige" zijn omdat de regter-koopman beter bekend is met -de handels-usantiën."' Het is de vraag, of de Kamer van Haarlem, toen zij dit motief bezigde, zich wel rekenschap heeft gegeven van hetgeen het inhoudt. Dat kooplieden meer en heter dan regtsgeleerden met de gebruiken van den handel zullen bekend zijn, behoeft geen betoog. Maar de koopman-regter weet, om regt te spreken, niet genoeg, wan neer hij alleen weet welke de gebruiken van den handel zijn. Hij moet daaren boven, en inzonderheid, weten, welk gezag de weten met name het Wetboek van Koophandel, in verband met het Burgerlijk Wetboek, in regtsgedingen aan de -handels-usantiën toekent. De uitspraak toch van den regter -hij zij de gemeen- regtelijke burgerlijke regter of de exceptionele regter in handels-gedingen zal altijd moéten gegrond wezen op de bepalingen van het wetboekop de usantiën welke dat wetboek uitdrukkelijk erkentof naar welke het uitdrukkelijk verwijst. Een vonnis van eene regtbank van koophandel, gegrond op handelsgebruiken door de wet niet erkend, of door haar ontkend, zou stellig, op dien grond, door den i hoogeren regter vernietigd worden. Met het woord handels-usantie moet men daaren- boven in regtszaken zeer voorzigtig wezen. Wat is -handels-usantie?" wat verstaat men er onder? Een algemeen erkend en aangenomen gebruik? een algemeen inter nationaal, of zelfs een algemeen nationaal gebruik, in het gansche^ lajid bestaande, j door alle handelaren gevolgd? Indien deze de bedoeling is, zal men het doel dat j men beoogt,regtszekerheid en eenheid van regtspraak volgens de handels-usantie nooit beter kunnen bereiken, dan door de usantie ineen artikel van het Wetboek van j Koophandel te formuleren en er een algemeen wettelijk bindenden regtsregel van te ma- i ken. Verstaat men daarentegen onder «handels-usantiën" afwisselendevan tijden en ver- schillende lokaliteiten afhankelijke gebruikenplaatselijke afwijkingen en lijzen van i doen, zoodat in onderscheidene gemeenten respect i vel ijk de onderscheiden gebruiken j van den handel voor regt zullen en moeten gelden dan is het te voorzien dat men weldra nog meer en luider zal hooren klagen over de onzekerheid eener regt spraak die zich naar velerlei uiteenloopende opvattingen vormen en gébruiken moet schikken, dan men nu er over klaagt, dat het regt, hetwelk het wetboek als het hel regt in handelszaken vaststelt, niet is in overeenstemming met de behoeften, be langen cn beginselen van het handelsverkeer. Stabiliteit en zekerheid van regt zijn zeer zeker voor den handel van niet minder overwegend belang dan voor elk ander die regt zoekt, en zij kunnen alleen verkregen worden door het aannemen van vaste, elkeen gelijkelijk bindende regels, die duidelijk aangeven wat regt is en wat 1 onregt. De bezwaren die tegen de instelling van regtbankon van koophandel bestaan kun- nen het best en eenvoudigst blijken uit eene zamenvatting der redenen die er de Regering toe gebragt hebben de vroeger bestaan hebbende regtbanken van koophandel voor goed op te heffenen ook de beregting der handelszaken definitief op te dra gen 'aan den gemeenregtelijken burgerlijken regter. Deze redenen zijn medegedeeld in de Memorie van Toelichting op het eerste ont- werp tot herziening der wet op de Regterlijke Organisatie van 18 april 1827. De Regering zcide toen het volgende -De instelling van regtbanken van koophandel, uit niet in regten gegradueerde -personen zamengesteldis hare geboorte verschuldigd aan do fransche wettenen «hoezeer die instelling gedurende eenigc jaren, ook in de noordelijke provinciën is «ingevoerd geweest, zoo heeft men echter, voornamelijk bij den koophandel, hare «nuttigheid zoozeer betwijfeld, dat de Regering zich heeft in de noodzakelijkheid be- «vondeE, die regtbanken op vele plaatsenja zelfs in de hoofdstad; in te trekken «en hare werkzaamheden aan de gewone regtbanken op te dragen1). Even ondoel- «matig, als het instellen van afzonderlijke regtbanken van koophandel, schijnt de «bepaling van art. 54 der wet, volgens welke in sommige steden aan de gewone «regtbanken drie onbezoldigde regters uit den handels- of fabriekstand worden tOe- «gevoegd; eene bepaling welke, uithoofde der gehechtheid van de leden uit de zui- «delijke gewesten aan alle fransche instellingen, als een m\ddenweg is aangenomen, «doch geene voldoende resultaten zal opleveren, om haar te behouden. -Onder de veelvuldige bedenkingen tegen deze instelling komt meer bijzonder in -aanmerking: a. «dat het zeer moeijelijk zal vallen, geschikte koopliedeu te vinden die, zonder «wedde, zich aan hunne beroeps-bezigheden zullen willen onttrekken, en die dienst -waarnemen b. -dat, welke kunde kooplieden in hun hijzonder vak ook mogten hebben ver- «kregenhet oogmerk van den wetgever toch grootendeels zoude verloren gaan -vermits de koophandel uit zoovele takken bestaat, dat het niet wel mogelijk zal «zijn regters te vinden die in alle evenzeer bedreven zijn c. »dat, hoe onpartijdig eerlijke kooplieden ook mógen zijn, in elk geding, dat -aan de beoordeeling der regtbank wordt onderworpenmen echter niet mag ont- -veinzen, dat person-en van elk beroep, denkheelden opvattingenja vooroordeelen "bezittenwaaraan zij gewigt hechtenen waardoor zij deze onzijdigheid missen «dis bij een regter vereischt wordt; d. -dat in een regterlijk collegie niet alleen gevorderd wordt de kennis der on derwerpen, die hij het collegie worden behandeld, maar meer bepaaldelijk de wet telijke voorschriften en vormen der procedure, zonder welke kennis de justitiabelen "zijn blootgesteld aan nulliteiten die aanleiding geven tot kostbare procedures in -hooger beroep en in cassatie, terwijl eindelijk niet zal behooren te worden uit het «oog verloren, dat die instelling haar voornaam doel mist, aangezien in hooger he rroep en in cassatie de gedingen toch eindelijk door louter regtsgeleerden moeten «worden beslist; vermits het onmogelijk zoude ziju die inrigting ook op hoogere «collegiën toe te passen. -Men gelooft derhalve dat de burgers eenen voldoenden waarborg zullen aantref- "fen in regtersdie zich alle vakken door grondige studie zoo veel mogelijk hebben «eigen gemaakt, en wanneer het er op aankomt, onderwerpen te behandelenhetzij «van koophandel, hetzij van landbouw, hetzij van fabrieken, hetzij van eiken an- •deren tak van nijverheid, die bijzondere toelichting vereischenalsdan degenen I) De regtbank van koophandel te Amslerdam werd opgeheven in 1817, «gelet" zooals het besluit zegt «op de bijzondere omstandigheden welke het onmogelijk maken de regtbank van koophandel te Amsterdam op den «voet waarop zij volgens de beslaande wetten behoort te zijn ingerigt, te behouden." Nog zijn opgeheven in 1818 de regtbanken te Zwolle en Arnhem, in 1819 die te Leeuwarden, in 1831 die te Gravenhage. -zullen raadplegen, in wier kunde zij vertrouwen stellen, waaromtrent de wet, -door de expertisesde gelegenheid verschaft." De bedenking in de aangehaalde Memorie van Toelichting geopperd, dat het zeer moeijelijk zal vallen genoegzaam personeel te vindendat te gelijk geschikt en be reid is in de regtbanken van koophandel zitting te nemen, is zekerlijk thans niet van minder gewigt dan zij toenmaals wasnu de uit den handel voortvloegende regtsbetrekkingen veel meer ingewikkeld zijn geworden dan zij in het begin der eeuw waren. Men denke slechts aan de processen tot welke de groote uitbreiding der naamlooze vennootschappen, der verschillende banken/en andere industiële en handels-ondernemingen aanleiding kunnen geven. De regtbanken van koophandel zullen men bedenke dit wel niet enkel de geschillen te beslechten hebben die voorkomen in de gemeente waarin zij residerenmaar ook de geschillen in het gansche district of arrondissementwaarover de regtbank gesteld isvoorkomende en die van den meest ingewikkelden aard kunnen zijn. Is het te^-v er wachtendat mannen van zaken zooveel van hunnen tijd zullen kunnen en willen besteden aan het bijwonen van regtszittingenaan het bestuderen der quaestie, aan het onderling overleg en het opstellen van een Vonnis, waarbij, uit den aard der zaak, zoo bij zonder veel aankomt op het juist formuleren der feiten en het juist motiveren der regtsgronden op welke de uitspraak rusten moet? De man van de meeste ervaring in handelsbetrekkingende man die de meeste en grootste zaken doetis de man dien men vooral behoeft, doch juist, omdat hij groote zaken doet, zal hij ook de man wezen, dien men het minst voor het regterschap zal kunnen krijgen. De tweede bedenking, dat het niet wel mogelijk zal zijn eene regtbank van koophandel zamen te stellen, van welke de leden in alle takken van handel even zeer bedreven zijnis van niet minder gewigt. Zulk eene regtbank zal waarschijn lijk in den regel uit specialiteiten zijn zamengesteld, en de specialiteit in quaestien van avarij en bodemerij zal even verlegen wezen te oordeelen over quaestiën van assurantie of reclameals de specialiteit in deze zaken om regt te spreken in ge schillen over zeeschade of bevrachting van schepen. Bij het bezwaar door de Regering opgenoemd, dat dc koopman-regter meer zal toegeven aan den handelsregel dan aan den regel der wet, welken h\j moet toe passen mag ook nog dit groote bezwaar gevoegd wordendat de regteromdat hij zelf handelaar is, niet deze onbevangenheid van oordeel over handelszaken kan hebben, welke de regter heeft die geheel buiten dergelijke zaken staat. Al heeft de koopman-regter regtstreeks niet het minste belang er bijof de eischer zijn pro ces winne of de gedaagde, hij kan, als handelaarer belang bij hebben dat eene bepaalde quaestie, door eene regterlijke uitspraak, in een bepaalden zin uitgemaakt worde. Tusschen den koopman die regt spreekt en den koopman die bij hem regt komt vragen kan gemeenschappelijkheid van belangen bestaan zoowel als tegen strijdigheid van belangen, ook a! zijn zij persoonlijk geheel vreemd aan elkander, ook al wegen de motiven van vriendschap, vijandschap of mededingerschap niet, en hoezeer al deze verschillende redenen op het inzigt en de beslissing des regters invloed uitoefenen behoeft geen betoog. Eindelijkde regtspraak der regtbanken van koophandel zal wel alleen regtspraak in eersten aanleg moeten wezen. Wil menoifi het stelsel consequent toe te passen den koopman-regter ook regter in hooger beroep maken, dan zullen de bezwaren nog vermeerderen. Rigt men afzonderlijke regtbanken voor het hooger beroep in, zoo zal de aanvraag naar tot regtspreken geschikt en bereid personeel nog toenemen. Neemt men het 'stelsel van wederkeerig beroep van regtbank op regtbank aandan zullen de bezigheden der regtbanken nog meer toenemen en ten slotte zal toch de hoogste regter, die de eenheid en eenvormigheid der regtspraak verzekeren moet, de «de louter regtsgeleerde" regter zijn. Nog één groot principiëel bezwaar tegen de regtbankan van koophandel blijft over. De instelling van regtbanken van koophandel zou zijn een terugkeer tot een oud en lang veroordeeld beginsel, tot het beginsel der exceptionele regtspraak van eeu bijzondereu stand in de maatschappij over de personen tot dien stand behoorende, in de gedingen tot dien stand betrekking hebbende. Op dit oogenblik bestaat bij ons nog slechts één overblijfsel van deze op vroegere toestanden cn begrippen ge gronde regtspraak, namelijk de militaire regtspraak, en meer en meer dringt de overtuiging door datin het belang eener goede regtshedeelingdeze regtspraak zoo veel mogelijk moet^ beperkt, zoo niet geheel afgeschaft, worden. Keert men echter, door de instelling der regtbanken van koophandelterug tot het onde en veriaten stelsel der speciale regtspraken door speciale regters over speciale gedingendan zal menhet beginsel logisch volgendede gemeenregtelijke regtspraak door den bur gerlijken regterten slotte geheel moeten opgeven. Indien men den burgerlijken regter in handelsgeschillen wraakt, omdat hij niet bekend is met de gebruiken van den han del dan zal men hem ook moeten wraken in geschillen over industriële en agrono- mische aangelegenheden, omdat hij niet bekend is met de gebruiken der nijverheid, van landbouw en veeteelt enz.? Zal iemand dit wenschelijk oordeelen? Zal iemand het verkieselijk vinden, de eenheid van het regt, welke door de regtspraak van denzelfden, in alle geschillen regtspiekenden regter verzekerd wordt, te verwisselen tegen dc verscheidenheid van naar de gebruiken van handel, van nijverheid, van landbouw enz. regtsprekendc regtbanken van koophandel, regtbinken van nijverheid, regtbanken van landbouw? vDit is niet aan te nemencn des te minder omdatgelijk reeds in den aanhef is gezegd, de instelling van zoodanige speciale regtbanken niets zal en niets kan uit werken ter bereiking van het doel dat men beoogt. Niet bij hem die regt sjjreekt en de wet toepast ligt de oorzaak van hetgeen waarover men klaagt, maar in de wet zelvenaar welke de regter, en de regter-koopman zqowel als de regtsge leerde regter regtspreken moet. Op vereenvoudiging der wijze van procederen moet men aandringen en op het formuleren van het handelsgebruik tot een wcttelij- ken regtsregelwanneer het blijkt dat dit gebruik algemeen als regel erkend en aangenomen Is, dat de handel het wetboek ontgroeid, dat de regel dien de wet stelt, verouderd, onvolledig, gebrekkig of met de bestaande toestanden in tegen spraak is. In deze gevallen is het de wet, het Wetboek van Koophandel en het Uethoek van Regtsvordering, die aanvulling en wijziging behoeven, en zijn deze aanvullingen en wijzigingen eens tot stand gebragt, dan zal het blijken, dat de speciale regtspraak van regtbanken van koophandel of andere, noch noodig, noch wenschelijk en de gemeentelijke regtspraak van den burgerlijken regter de verkiese- lijkste is. De conclusie van het adres der Kamer van Koophandel en Fabrieken te Haarlem kan dus door ons niet aangeraden, ondersteund of aanbevolen worden. Maar, al keurt men het middel ora het doel te bereiken af, is het toch zeer wenschelijk, dat het doel hetwelk met dit adres beoogd wordt, bereikt worde. Dat de voorschriften der wet zijn in overeenstemming met de behoeften der maatschappijdat zij gelij ken tred houden met hare veranderende toestanden, regtshegrippen en beginselen, dat de regtsvormen, de middelen en wijzen ora in zijn regt gehandhaafd of er in hersteld te wordenzoo eenvoudig en onkostbaar mogelijk zijnis de eisch niet van den handel alleenmaar van iedereen. De handelaar als zoodanig heeft geene aanspraak op een ander, een beter, een goedkooper regt dan de overige burgers van den Staat hebben. Maarals burger van den Staat heeft hij er alle aanspraak op en in alle geschillen, onverschillig of zij over onderwerpen van handel of over andere onderwerpen loopen. Op deze gemeenschappelijke aanspraak, op deze be hoefte aan deugdelijke regtsregels, aan eenvoudige en onkostbare regtshedeeling, kan de aandacht van Regering en Vertegenwoordiging niet te zeer gevestigd worden, en wij zijn er de Kamer van Haarlem erkentelijk voor, dat zij, in haar adres, op deze algemeen gevoelde en erkende behoefte nogmaals heeft gewezen. De Kamer van Koophandel en Fabrieken te Leiden, Leiden, 31 Maart 1873. (Get.) P. DU RIEH Voorzitter W. C. D. OLIVIER, Secretaris Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C, DRABBE,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1873 | | pagina 5