BIJVOEGSEL* behoorende tot de Leidsche Courant
van Maandag 8 Julij d872, /T°. ó59.
in de ruime paden, op de uitgestrekte velden, in de nette stallen, schuren
en bergplaatsen, of verzamelde zich in de ruime tent om er zich op echt
landelijke wijze te vervcrschen.
Met de meeste belangstelling beschouwde men dat tal van kostbare werk
tuigen, en men kon niet nalaten herhaaldelijk den tact te bewonderen van
den man, die het zoover wist te brengen dat zijne werklieden zich van die
werktuigen met de meeste gemakkelijkheid bedienen voor verschillend land
bouwbedrijf.
Wij kunnen natuurlijk hier niet in bijzonderheden treden betreffende dien
stoomploeg, die maaimachine, hooischudders, hooiharken, hooidrooger, enz.
enz.; ook achten wij ons niet bevoegd om over de deugdelijkheid daarvan
een oordeel uit te spreken, hoewel het groote praktische nut van sommige
er van tezcer in het oog viel om daaraan zelfs maar een oogenblik te twij
felen; maar waartoe we ons wèl bevoegd rekenen, is het afleggen der ver
klaring dat een feest (want wij blijven het dien naam geven) als dit van
zeer veel belang is voor onzen landbouw. Hier kon de landbouwer kennis
maken met een aantal werktuigen voor verschillende afdeelingen van het
landbouwbedrijf, die wèl herhaaldelijk aanbevolen werden, maar waarvan
hij het nut niet kon inzien; hier kou hij ze in volle werking zien op uit
gestrekt terrein; hier kon hij dus beoordeelen wat hem nuttig of dienstig
kan zijn en wat niet, ook oi het voordeel er van opweegt tegen de kosten
enz. enz.
De heer Amersfoordt heeft regtmatige aanspraak op den innigen dank van
alle belangstellenden; wij weten dan ook zeker dat wij de tolk zijn van
allen die wij er spraken, en wij mogen met grond vermoeden, van allen
die er warenwanneer wij dien dank hier uitspreken. Hulde aan den man
die zich niet laat terugschrikken door ongeloofelijke inspanning, moeiten en
kosten om onzen landbouw te verrijken met alles wat het buitenland goeds
of bruikbaars oplevert. Hulde aan hem, die door zijne energie zijn vader
land zóó nuttig is, nuttiger welligt dan velen, ja, dan hij mogelijk zelf
vermoedt en dan ooit direct zal blijken; want de gevolgen van zulk voor
gaan ziet men ten deele veelal niet, al blijven ze nimmer uit. Het was
voor het eerst dat wij de Badhoeve zagen; wij zouden het bij deze drukte
onbescheiden geacht hebben den eigenaar toe te spreken, temeer daar wij
hem persoonlijk onbekend zijn, zoodat er gewis nog heel wat is, hetwelk
aan onze opmerkzaamheid ontsnaptemaar wij zagen er in die vijf uren
genoeg, om indrukken te ontvangen, die ons jegens den heer Amersfoordt
de hoogste achting inboezemden. Moge zijn voorbeeld anderen, die er toe in
de gelegenheid zijn, tot navolging strekken!
Men meldt uit Tiel: Hooge prijzen worden voor het vee besteed, zoo
zclls dat de landbouwer er geen bezwaar in vindt, de jonge varkens met
cijeren te voedende daardoor veroorzaakte kosten worden hem dubbel
vergoed door voordeeligen verkoop. Over het algemeen is het met den vee
stapel hier goed gesteld; alleen in het naburige Zoelen hebben zich eenige
gevallen van tongblaar voorgedaan.
De heer mr. Ebbinge Wubbe, notaris te Roden, dezer dagen van eene
hooilands-verburing te Peize huiswaarts keerende, werd door zekeren M. W.
op den publieken weg aangevallen. Woest greep deze, onder het uiten van
scheldwoorden en onder bedreigingen, het paard bij den tengel, zoodat het
verschrikte dier ter zijde week en het rijtuig in een heg naast den weg
teregtkwam. Gelukkig werd de aangevallene door personendie zich in de
nabijheid bevonden, voor verdere mishandeling behoed. De dader verkeerde
in beschonken toestand.
Bijzondere berigten uit de Kaapstad van den 4den Junij aan het libl.
melden o. a.Er heeft den 9den Mei jl.op de diamantvelden, een aanmer
kelijke diefstal van diamanten plaats gehad; aan het postkantoor is nl. een
zeer kostbare mailzakgeadresseerd naar de Kaapstad, ontvreemd, bevat
tende 800 brieven, waarvan 35 aangeteekeud. Men gist dat de daarin be
sloten waarde aan diamanten, banknoten, enz., wel 80000 bedraagt. Br
waren vele maatregelen genomen, om den dief of dieven te ontdekken,
doch lot dusverre vruchteloos. De klaglcn over de policie in de diamant-
gewesten nemen dan ook gedurig toe en men wenschl er meer en meer,
dat die streken weder onder Vrijslaatseh bestuur moglen komen. Er wor
den zelfs verzoekschriften in de bedoelde gewesten geteekend tegen de aan
hechting. Een later bcrigt meldt dat de dief te Kaapstad gevat is een
oogenblik voordat bij zich op de stoomboot Syria wilde inschepen. Hij wilde
nog een banknoot inwisselen, hetgeen hem juist in den val deed loopen;
want het nommcr was een van de banknoten die in een der brieven moe
ten geweest zijnen die aangegeven waren. De dief had de diamanten ver
borgen in zijn geweer met dubbelen loop.
Ten gevolge eener door den kerkeraad der Ncd. herv. gemeente aan den
gemeenteraad, bij missive van 8 Mei 1871, gedane vraag: of hij, met het
oog op de wenschclijkheid dat de superintendentie over het geref. If. G. of
arme wees- en kinderhuis, tot hiertoe door het gemeentebestuur uitgeoefend,
bij den kerkeraad werd overgebragt, geneigd zou zijn omtrent dieoverdragt
met den kerkeraad in overleg te treden werd door den raad eene com
missie benoemd (de hh. mrs. Cock, Buys en Goudsmit) om met gecommit
teerden uit den kerkeraad (de hh. Drost, mr. H. P. van Kaathoven en W.
Werst) het verlangde overleg te voeren.
De bedoelde raads commissie heeft thans bij den gemeenteraad in een uit
voerig rapport mededeeling gedaan van den loop der gevoerde onderhande
lingen en de daardoor verkregen resultaten.
De commissie, acht gevende op de in den raad gevoerde discussien, die
aan eene toestemmende beantwoording der vraag voorafgingen, had hare
taak in dien zin opgevatdat zij- geene voorstellen had te doen, maar slechts
mededeeling van voorstellen had te ontvangen, over die voorstellen van ge
dachten te wisselen met de gecommitteerden van den kerkeraad, om einde
lijk hunne voorstellen aan den gemeenteraad mede te deelen, met praeadvies
over het wenschelijke of niet wenschelijke van goedkeuring dier voorstellen.
Bij eene eerste conferentie, met gecommitteerden van den kerkeraad ge
houden, bleek het dat er bij den kerkeraad geen vast plan bestond omtrent
de wijze waarop de verlangde zaak tot verwezenlijking zou kunnen wor
den gebragt. Over de vragen en quaestiën die daarbij zouden oprijzen,
scheen zich het onderzoek van den kerkeraad niet te hebben uitgestrekt.
Ook bleek het uit de zamenspreking dat er groot verschil van meening be
stond omtrent de vraag, welk karakter eigenlijk aan het weeshuis toekomt.
Aan de eene zijde zag men er in eene zuiver burgerlijke instelling van
weldadigheid, aan de andere zijde eene kerkelijke instelling. Alleen daarin
was men het eens dat eene inrigting voor de verpleging van weezen,
uitsluitend tot één kerkgenootschap behoorende, eigenaardiger bij dat kerk
genootschap behoorde dan bij eene burgerlijke gemeente als Leiden. Alvorens
verder te gaan, besloot men een nader onderzoek te doen omtrent de ge
schiedenis van het weeshuis. Dat onderzoek leverde van de zijde der raads
commissie de uitkomst op, dat twee der leden uit de feiten die zij hadden
geraadpleegd tot de conclusie kwamen dat het weeshuis vermoedelijk van
den aanvang af eene zuiver burgerlijke instelling was geweest, terwijl de
derde het tegenovergestelde voor meer waarschijnlijk hield. Allen waren
het echter daaromtrent eens dat zij geen duidelijke bewijzen voor den ker-
kelijkcn oorsprong van het weeshuis gevonden hadden. Door de commissie
werd toen besloten aan gecommitteerden van den kerkeraad schriftelijk op
te geven welke vraagstukken, naar hare meening, vóór alles beslist moes
ten worden. In dat schrijven bragt de commissie hare mede-gecommitteer
den onder de aandacht: 1°. dat haar bij onderzoek niet anders gebleken was
dan dat liet beheer over liet weeshuis uitsluitend bad berust bij het stedelijk
gezag, zonder dat de hervormde kerk ooit in dat beheer was gekend of ook
had beweerd dat zij gekend moest worden, zoodat de eerste vraag was of
gecommitteerden uit den kerkeraad er in geslaagd waren stukken te vinden,
welke bewezen dat die toestand feitelijk anders was geweest; 2°. dat zoo
die vraag ontkennend mogt worden beantwoord en de kerkeraad erkende
dat het weeshuis werkelijk was eene burgerlijke instelling van weldadigheid
alsdan de vraag rees of.de burgerlijke gemeente bevoegd zou zijn het beheer
van die instelling aan den kerkeraad over te dragen. De commissie betwij
felde dit, met het oog op art. 147 der gemeentewet, en een kon. besluit
van 12 Dec. 1851 besliste dat een gemeenteraad, door de wet geroepen tot
benoeming van regenten over eene liefdadige instcUing, zich daaraan niet
kan onttrekken; of kennen, vroeg zij, gecommitteerden uit den kerkeraad
een middel om dit wettelijk bezwaar uit den weg te ruimen; 3°. aan
genomen dat dit middel gevonden werd, welke geldende motieven er voor
de burgerlijke gemeente bestaan om van hare zoogenaamde superintendentie
af te zien. Afgescheiden van alle wettelijke bezwaren, achtte de commissie
de inwilliging van den wensch van den kerkeraad weinig gemotiveerd, zoo
lang althans aan de subsidien werd vastgehouden.
Van de zijde van gecommitteerden van den kerkeraad werd hierop geant
woord en de zienswijze van den kerkeraad uiteen gezet. De quaestie der
subsidiënmeende menkon hier buiten discussie blijven. Het verlangen
van den kerkeraad was, even als reeds in 1857 het regentschap van het
weeshuis had te kennen gegeven, het weeshuis, overeenkomstig art. 2, lit. 6
der armenwet, te maken tot eene instelling eener kerkelijke (d. i. van de
hervormde) gemeente. "De kerkeraad", werd gezegd, «wettige vertegenwoor
diger der gemeente, acht zich verpligt voor hare belangen te waken, en
acht zich niet alleen bevoegd, maar tevens verpligt die vraag thans aan
den gemeenteraad te doenomdat vooral in deze tijden van scheiding van
kerk en staat, hij het gevaarlijk rekent dat voortduurt het bestaan eener
uitsluitend voor hervormden bestemde instelling als eene burgerlijke, die
juist als zoodanig zou kunnen worden opengesteld voor die van andere ge
zindten en dat wel zonder dat hij hierin allerminst zou worden gekend.
Wat toch zou de kerkeraad vermogen in te brengen tegen het wijzigen
eener bestaande verordening, die in deze alles afdoet? Daarom vraagt dan
ook thans hetzelfde beginsel, dat in der tijd heeft gevraagd en bekomen de
overdragt van het huiszittenhuis, eerbiediging ten aanzien van het weeshuis,
gelijk het voor twee jaren ook is erkend en gehuldigd bij de overdragt van
het minnehuis en van de armbakkerij. Maar, vraagt de kerkeraad de over
dragt van hel weeshuis, hij is, tegelijk overtuigd dat, mogt het geschil
daarover, ingevolge art. 72 der armenwel door de administratieve magt,
d. i. door den gemeenteraadin der minne kunnen worden afgedaanzulks
ook zoude zijn geheel in hel belang van de burgerlijke gemeente zelve.
Dat belang is ook eenigermate gevoeld bij de erkenning van het oneigen
aardige van den tegenwoordigen toestand, dat daarin hoofdzakelijk zou be
staan dat een weeshuis, slechts voor één kerkgenootschap bestaande, uit de
algemeene kas wordt onderhouden. Voegen wij hierbij het van elders be
kende feit, dat het weeshuis zooveel als een subsidie erlangt van dat zede
lijk ligchaam. waartoe het wel niet is erkend te bchooren, maar waarvan
het toch kwalijk geheel kan worden afgescheiden, zoo meenen wij, dat dit
laatste in verband met het als oneigenaardig erkende, een toestand van het
weeshuis daarstelt, die in het belang zoowel van de burgerlijke als van de
kerkelijke gemeente niet langer mag voortduren. Juist dat onderhouden,
waarop is gewezenen dat feitelijk verleenen van subsidie aan het weeshuis
door de kerkelijke gemeente (o. a. ten gevolge der bestemming gegeven aan
de gelden, bij de avondmaals-bedieningen ingezameld) stelt een toestand
daar, die ware deze omgekeerd, zeer zeker meer regelmatig en in volko
men overeenstemming zoude zijn met de armenwet, die nergens van zooda
nig onderhoud door de burgerlijke gemeente gewaagt, maar wel m art. 59
bepaalt, dat subsidiën uit de fondsen van burgerlijke gemeenten aan bestu
ren van instellingen van weldadigheid mogen worden toegestaan, onder de
voorwaarden nader bij art. 60 geregeld, en onder welke instellingen, inge-