U voor
iranl.
-eyit i
am
:ed£
nnenJi
tter f,
liet it us
ot en
tr.
JVOEGSEL, behoorenae tot de Leidsche Courant
van Zaiurdag Hó October d#7J, iï°. H49.
P. II
C. J
cholii
r'ilue,
K. I
ig iet
TUE
ïeui
pCl
re
A and
agcst
pOL
Van!
land
land
Uud
pO
pCL
24.5
£11
ISSO
ctiö
burgemeester en WETHOUDERS van LEIDEN doen te wetendat
jen Raad dier Gemeente, in zijne vergadering van den 15 Junij 1871, is
leid en gewijzigd in de openbare vergadering van den 24 Augustus daaraan-
I °.T.H. de volgende
1Mb«™ VERORDEKmCi
op bet Brandwezen fn de gemeente Lelden.
AFDEELING I.
van bet personeel.
5 1. Algemeene bepalingen.
jt, i. Aan het hoofd van het brandwezen staat, behoudens het bepaalde bij
119 der gemeentewet, de Wethouder, Voorzitter der commissie van fabricage,
'aii' «der diens onmiddellijk bevel staan de volgende ambtenaren en brandspuitgas-
joor Burgemeester en Wethouders op zijne voordragt aan te stellen:
directeur van het brandwezen en zijn adjunct;
opperbrandmeestervier brandmeesters twee adjunct-brandmeesters en tachtig
sten aan elk stel nieuwe, en zestig aan elk stel oude spuiten, waaronder
Kus vier pijpgasten en vier lichters.
r gelegenheid van brandkan de opperbrandmeesterbij gebrek aan spuitgas-
ni. Loveel helpers aannemenals bij iedere spuit wordt vereischt.
2. Bij verandering van woonplaatszijn de opperbrandmeestersde brand
en de adjunct-brandmeesters verpligt daarvan kennis te geven aan den direc-
het brandwezende spuitgasten aan den opperbrandmeester van elke spuit.
Aan degenendie tot het brandwezen behoorenwordt uitgereikt een
5KU [heidingsteekendoor Burgemeester en Wethouders vastgesteld en voor welker
lïoi ing zij verantwoordelijk zijn.
Jsttn j 2. Van den directeur van het brandwezen.
4. De directeur van het brandwezen moet minstens dertig jaren oud zijn;
jftijd van zestig jaren bereikt hebbendetreedt hij af.
,5. Hij heeft, onder toezigt van den Wethouder, Voorzitter der commissie
ibrieagemet den adjunct-directeur de zorg voor al het materieel van het
den i rezen en houdt daarvan en van de plaatsenwaar een en ander zich bevindt
ehoorlijk register.
6. Hij heeft in alles, wat het brandwezen betreft, onder zijne bevelen
Jjnnct-direeteur van het brandwezen, de opperbrandmeesters, de brandmeesters
zal Oj ^brandmeesters cn spuitgasten.
is, ji is bevoegd zoodanige personen, tot het brandwezen behoorende, te verwijde-
I te schorsen als hem noodig mogt voorkomen.
oneer die verwijdering of schorsing betreft zijn adjunct, een der opperbrand-
brandmeesters of adjunct-brandmeestersgeeft hij binnen acht dagen be-
ssn Burgemeester en Wethouders, met opgave der redenen, daartoe geleid
indemet aanvrage, zoo hij dit noodig acht, om ontslag van den verwijderde
laainlt ichorste, waarop Burgemeester en Wethouders, na den betrokken persoon te
Dot s gehoord of opgeroepenbeslissen.
directeur van het brandwezen of die hem vervangt is geregtigd ombij
de spuitgasten van de spuitenwelke niet in werking zijnte verwisselen
diegenen welke één uur gewerkt hebben.
7. Hij dient den Wethouder, Voorzitter der commissie van fabricage, en des
d, Burgemeester en Wethoudersin overleg met den adjunct-directeur van berigt
«dop al wat met betrekking tot het brandwezen in zijne handen wordt gesteld.
zoo dikwijls hij dit noodig acht, aan den Wethouder, Voorzitter der
Iasie van fabricage, alle zoodanige voorstellen omtrent het personeel, het ma-
en de dienst bij het brandwezenals hij geraden oordeeltna daaromtrent
!i; Ijnnct-directeur en de opperbrandmeesters gehoord te hebben.
ontvangt alle berigten van de opperbrandmeesters betrekkelijk het gedrag der
jasten enz., zoo bij brand als andere dienstverrigtingenen zendt die, dit noodig
"igepéde, aan den Wethouder, Voorzitter der commissie van fabricage, in.
e. nen twee dagen na iederen brand zendt hy aan voornoemden Wethouder,
in overleg met den adjunct-directeur, daarvan een naauwkeurig verslag in,
van de nommers der spuiten en de namen der personen aan wie pre-
knnnen worden verleend.
Hij is verpligt toe te zien dat de brandspniten behoorlijk worden onder-
[E s. Hij zorgt dat de plaatsing daarvan, zoomede die der brandspuithuizen en
bewaarplaatsen van brandbluschmiddelenaan zijnen adjunct en opperbrand-
ers bekend zijn.
9. De betrekking van adjunct-directeur van het brandwezen openvallende
door hem binnen eene maand eene aanbeveling van twee personen aan den
ouderVoorzitter der commissie van - fabricageingezonden,
het openvallen eener plaats van opperbrandmeesterbrandmeester of adjunct-
neesteris hij verpligt in overleg met den adjunct-directeur, binnen eene
eene aanbeveling van twee personen voor iedere opengevallen plaats aan
roornoemden Wethouder in te zenden. Hij ontvangt daartoe binnen veertien
het openvallen van iedere plaats van de opperbrandmeesters eene opgave
see personenwelke zij als opvolgers geschikt achten. Bij zijne in te zenden
relingwordt deze opgave overgelegd.
10. Langer dan een dag de gemeente willende verlaten, heeft hij daartoe
tan den Wethouder, Voorzitter der commissie van fabricage, noodig. Door
of andere tijdelijke verhinderingen belet zijne betrekking waar te nemen
hij daarvan aan dien Wethouder en zijnen adjunct kennis. Langer dan eene
verlof bekomende of verhinderd wordende zijne betrekking waar te nemen,
ijne bezoldiging over zoodanigen tijd worden ingehouden.
5 3. Van den adjunct-directeur van het brandwezen.
11. De adjunct-directeur van het brandwezen moet minstens dertig jaren
iju; den leeftijd van zestig jaren bereikt hebbende treedt hij af.
12. Hij voert met den directeur het beheer over alles wat het mate-
sa het personeel van het brandwezen betreft en onderteekent mede de stukken
rapporten of voorstellen, welke de directeur aan den Wethouder, voorzitter
immissie van fabricage, inzendt.
afwezigheid of verhindering van den directeur van het brandwezenis hij
?t diens betrekking waar te nemen.
'ger dan eene maand, buiten het geval van ongesteldheid, met die waarne-
zijnde, kan hem door Burgemeester en Wethouders de belooningvan
tor van het brandwezen worden toegelegd, naar evenredigheid van den duur
•aarneming.
4. Van de opperbrandmeesters.
11®. Opperbrandmeesters moeten minstens vijf en twintig jaren oud zijn;
leeftijd van zestig jaren bereikt hebbendetreden zij af.
14. Aan hunne «org is opgedragen de spuit, waarbij zij zijn geplaatst,
het daarbij behoorende materieel. Het personeel, daarbij aangesteld, staat onder
bevelen. Zij ontvangen van den directeur van het brandwezen eene door
geteekende lijst van het materieel hunner spuit, met eene juiste opgave van
Jtial en de grootte der lederen en linnen slangen en het aantal brandemmers
MS. 5 behoorende.
ksi'tf15. Gedurende den brand zijn zij verpligt zich steeds te bevinden bij de
waartoe zij behooren; zij hebben de vrijheid zich van tijd tot tijd te verwij-
om de noodige bevelen van den directeur van het brandwezen in te winnen,
l' 16. Opperbrandmeesters zijn bevoegd, het aan hunne spuit verbonden per-
lijdelijk te verwijderen en hun het bij art. 3 vermelde onderscheidingsteeken
®i zoodanige verwijdering geven zjj binnen twee dagen berigt aan den directeur.
Art. 17. Ingeval van brand of by andere dienstverrigting nemen opperbrandmees
ters, elk voor zijne spuit, van iederen spuitgast daarbij tegenwoordig, het in art. 3
bedoelde onderscheidingsteeken in ontvangst.
Zij maken bij het eindigen van den brand of de dienstverrigting, in overleg met
de brandmeesterseene lijst op der spuitgastendie daarbij hebben dienst gedaan.
Opperbrandmeesters zendenuiterlijk binnen twee dagen na iederen brand of
dienstverrigting, voormelde lijst met zoodanige opmerkingen als zij raadzaam ach
ten aan den directeur van het brandwezen in.
De opperbrandmeester van elke spuit is verpligt jaarlijks eene generale lijst van
al de manschappen zijner spuit aan zijne brandmeesters uit te reiken.
Art. 18. Opperbrandmeesters, brandmeesters of adjunct-brandmeesters, die tijdens
den brand of bij andere dienstverrigting niet tegenwoordig warenzijn verpligt bin
nen vier dagen de redenen hunner niet-verschijning aan den directeur van het brand
wezen schriftelijk op te gevendit verzuimende of de directeur van het brandwezen
die redenen niet voldoende achtendeverbeuren de brandmeesters voor de eerste
maal één gulden, voor de tweede maal twee gulden en voor de derde maal vier
gulden; de adjunct-brandmeesters telkens de helft. Bovendien kan door den direc
teur van het brandwezen het ontslag van den nalatigen brandmeester of adjunct
brandmeester worden aangevraagd.
Art. 19. Opperbrandmeesters, eenig gebrek aan hunne spuit of aan het daarbij
behoorende materieel ontdekkende, tot herstel waarvan uitgaven noodig zijn, geven
daarvan onmiddellijk den directeur van het brandwezen kennis en doen tevens de
noodige aanvrage tot herstel.
Zij mogen geene uitgaven doen dan op magtiging van den directeur van het
brandwezen, die daarvoor de toestemming van den Wethouder, Voorzitter der com
missie van fabricagebehoefttenzij bij oogenblikkelijke noodzakelijkheid en de
som van vijf gulden niet te boven gaande.
Art. 20. Opperbrandmeesters langer dan een "dag de gemeente verlatende, moe
ten daarvan kennis geven aan den directeur van het brandwezen en daarbij tevens
een brandmeester voor de spuit als plaatsvervanger aanwijzen welke zij daarvan
kennis zullen geven.
Art. 21. Minstens drie of vier maal 'sjaars houden de opperbrandmeesters en
de brandmeesters eene vergadering, bestemd om de zaken betreffende de brandweer
en de daarbij noodig geachte veranderingen te bespreken.
Zij kiezen uit hun midden een president, een vice-president, een secretaris en
een penningmeester. Deze vergadering doet voorstellen tot wijziging of verbetering
en zendt diedoor tusschenkomst van den directeur van het brandwezenaan den
Wethouder, Voorzitter der commissie van fabricage.
Tot goedmaking der kosten van voornoemde vergaderingen wordt eene toelage
van ée'n honderd vijftig gulden uit de gemeentekas verleend.
5. Van de brandmeesters.
Art. 22. De brandmeesters moeten dertig jaren oud zijn; den leeftijd van zestig
jaren bereikt hebbende, treden zij af.
Art. 23. Aan hunne zorg is mede opgedragen dat gedeelte der spuit, waarbij
zij zijn geplaatst en mogen tijdens de dienst hunne spuit niet verlaten.
De spuitgasten daarbij aangesteld staan onder hunne bevelen.
Art. 24. Zij zijn verpligt bij het eerste gerucht van brand, zich naar hun spuit-
buis te begeven, ten einde zoo spoedig mogelijk het behoorende materieel naar den
brand te vervoeren.
Art. 25. Ingeval van brand of andere dienstverrigtingen zijn zij verpligt te ge
hoorzamen aan hunnen opperbrandmeester of die hem vervangt.
Art. 26. Bij brand of andere dienstverrigtingen nemen zij van de manschappen
die onder hen gesteld zijn de in art. 3 bedoelde onderscheidingsteekenen in ontvangst.
Zij zijn verpligt van het begin tot het einde bij dat gedeelte hunner spuit tegen
woordig te zijn, waartoe zij behooren en houden wat het personeel der spuit betreft
het toezigt over de doelmatige behandeling der brandbluschmiddelen.
Art. 27. Zij mogen niet langer dan 24 uren de gemeente verlatenzonder schrif
telijke kennisgeving aan hunnen opperbrandmeester.
6. Van de adjunct-brandmeesters.
Art. 28. Adjunct-brandmeesters moeten dertig jaren oud zijn; den leeftijd van
zestig jaren bereikt hebbende, treden zij af.
Bij brand of andere dienstverrigting zijn zij verpligt zich in alles te gedragen
naar de orders hun door den opperbrandmeester of die hem vervangt te geven.
Voorts is de bepaling van art. 24 ook op hen van toepassing.
7. Van de spuitgasten.
Art. 29. De spuitgasten moeten dertig jaren oud zijnzestig jaren bereikt heb
bende, worden zij ontslagen.
Bij uitzondering kan van dezen regel worden afgeweken.
Dit ontslag moet aan den directeur van het brandwezen, op aanvraag van den
opperbrandmeester onder wiens bevel zij zijn geplaatst, mede worden voorgedragen
van zoodanige spuitgastendie door wangedrag of ongeschiktheid hunne betrekking
niet meer naar behooren kunnen waarnemen.
Bij hunne aanstelling wordt hun een extract uit de verordening benevens het
onderscheidingsteekenbij art. 3 vermeldter hand gesteld.
Art. 30. Zij zijn verpligt, dadelijk en naauwkeurig de bevelen die hun door
den Burgemeester, den Wethouder, Voorzitter der commissie van fabricage, den
directeur van het brandwezen, den adjunct-directeur, of den opperbrandmeester, de
brandmeesters en de adjunct-brandmeesters hunner spuit worden gegeven uit te
voeren. Elk bevel, hun door anderen gegeven, behoeven zij niet op te volgen.
Art. 31. Zij genieten zoodanige belooning^n, als hierna in de VIs afdeeling zijn
vermeld.
AFDEELING II.
van het materieel.
Art. 32. De Gemeenteraad bepaalt het getal brandspuiten. Elke spuit zal aan beide zij
den van een nommer voorzien zijn en bij brand daarenboven worden kenbaar gemaakt
door een stokvoorzien van een wit geverwd bordjewaarop insgelijks duidelijk
het nommer der spuit aan beide zijden staat uitgedrukt. Deze stokken zullen eene
lengte hebben van minstens 2 J meter en zoowel op den aanbrenger als op de pers
pomp geplaatst worden. Elke spuit zal van drie lantaarns voorzien zijn.
Art. 33. De brandspuithuizen zijn voorzien van gelijkwerkende sloten, waarvan
de sleutels berusten bij den Wethouder, Voorzitter der commissie van fabricage,
bij den gemeente-architectbij den directeur van het brandwezen en bij den opper
brandmeester van de spuit waarbij hij behoortalsmede bij twee door hem aan te
wijzen bewoners van huizen in de onmiddellijke nabijheid van elk brandspuithuis.
Deze bewoners bewaren den sleutel op zoodanige plaats, dat hij dadelijk door ieder
der huisgenooten en ten allen tijde afgegeven kan worden. Zij geven den sleutel
niet af dan aan den directeur van het brandwezen, den adjunct-directeur, den
opperbrandmeesterde brandmeesters of adjunct-brandmeesters eningeval van
brandaan de spuitgastenmits voorzien van hunne onderscheidingsteekenen. Bij
verhuizing zijn zij verpligt den sleutel aan den directeur van het brandwezen terug
te bezorgen. De directeur van het brandwezen is verpligtalle drie maanden en
zoo dikwijls hij dit noodig acht bevoegd, zich den sleutel te doen vertoonen.
Art. 34. Burgemeester en Wethouders bepalen het getal van de brandladders,
hakenzeilen emmersenz. De bewaarplaatsen hebben alle gelijkwerkende sloten
waarvan de sleutels berusten als in het vorig artikel ten aanzien der brandspnithuizen
is bepaald.
Art. 35. Geen materieel mag, zonder vergunning van den Burgemeester of van
dengene die hem vervangt, buiten de gemeente worden vervoerd.
Ingeval van brand buiten de gemeente, zullen alleen mogen uittrekken de vol
gende spuiten als
N°. 1 en 3 buiten de voormalige Witte poort, de Morsch-poortvoormalige Rijns-
burger- en Marepoorten
2 en 5 buiten de Zijl- en Hoogewoerdspoorten
2 en 4 buiten de voormalige Koepoort.