J n d vlugttendie Frankrijk weder bereikt hadden, kennis hekomen van die be schuldiging. Le Roux, officier bij het le bat. 64e reg. inf. nooderleger schrijft nu in de Arnh. C. o. a.Uit Wezel vertrokkenwaar wij den lO^Nov. werden geïnterneerd, Roussel, serg.-fourier, Lafargue, brig.-fourier en ik. De nacht viel; het sneeuwde; wij liepen, zonder eenige stoornis, dwars door het veld, in de rigting van den weg tot op 8 kilometers van Emmerik. Onze makker Roussel zeide ons daar dat hij ziek was. dat hjj honger had en koude. Ongelukkig hadden wij zeiven niets gegeten en even min iets om hem te geven. Twee kilometers verder was hel onmogelijk voort te gaan; wij hebben hem bijna twee mijlen lang meer gesleept dan gedragen. Toen wij Emmerik voorbij waren, lieten wij hem onge veer een half uur uitrusten onder een molenwelke zich nabij die stad bevindt. 300 el verder was het volstrekt onmogelijk, hem verder le krjj- gen; wjj deden toen, wat hij ons al lang gevraagd had: wij lieten hem aan zijn lot over. Een huis, uit welks ramen licht scheen, was op 50 el af stand; hij behoefde slechts te roepen, zeide hjj. Dat zal hij niet gedaan hebben, want zijn plan was om, zoodra hij wat beter was, zijn togt te vervolgen, en dit moet hij ook gedaan hebbendaar hij begraven werd te Elten terwijl wij hem bij Emmerik hebben achtergelaten. Lafargue gaf hemvóór wij hem verlietenzijn grooten ruitersmantelten einde hem tegen de koude te be schermen. Ziedaar de eenvoudige toedragt der zaakwat de schandelijke be schuldiging betreft, waarvoor de burgemeester van Elten zegt in te slaan, wel toont hij een w aardige zoon te zijn van het volkhetwelk thans ons ongelukkig land beoorloogt. Indien die heer door een geneesheer kan doen verklarendat op onzen ongelukkigen makker de sporen zigtbaar zijn van verworging, zal ik het mij ten pligt stellen, na den oorlog te verschijnen voor den Pruissi- schcn regter. Indien dit niet zoo is, zal ik in elk geval zelf naar Elten gaan en van hem, die twee familiën tracht te onleeren, eene vreeselijke rekenschap vorderen in tegenwoordigheid van de zijne, welke ik zal doen oordeclen. 'sGRAVENHAGE, 22 Februarij. Aan den lieer mr. F. G. R. H. van Lilaar is, als afgetreden minister van justitie, een pensioen verleend ten bedrage van ƒ3081 'sjaars. Tot plaatsvervangend kantonregter te Helder is benoemd de heer jhr. C. A. von Gcusau, ontvanger der registratie aldaar. Tot milicie-commissaris in de provincie Groningen is benoemd de gepens. kolonel der infanterie C. A. Th. Vogel. De kapt. C. Carp van liet reg. veld artillerie is daarbij lot instructeur benoemd. Ingevolge Zr M» besluit van 28 Januarij jl. (Stbl. n". 3) heeft heden aan het ministerie van financiën de uitloting plaats gehad van de volgende 30 reeksen van de 1641 nog overgebleven reeksen van 3% pCt. schuldbe kentenissen voor 1871, t. w. de reeksen 1693, 150, 1768, 1060, 700, 1864, 1749, 756, 2104, 1135, 684, 1703, 496, 818, 45, 465, 1994, 1484, 1882, 1530, 1347, 1956, 188, 913. 2250, 585, 2285, 2218, 1959, 25. II. M. de koningin heeft eergister namiddag het Waalsche weeshuis met een bezoek vereerd. H. M. werd door de heeren en dames regenten en regentessen ontvangen, en heeft zich met hen even als met de weezen en weinige ouden van dagendie daar verpleegd wordenzeer minzaam onder houden, en zich omtrent het gesticht, de school en in e'e'n woord de geheele inrigting in alle bijzonderheden, even als omtrent de voeding der weezen, doen inlichten. Twee zeer jeugdige weesmeisjes overhandigden H. M. een bloemruiker, dien H. 51. welwillend heeft aangenomen. Na een verblijf van ruim drie uren heeft H. 51. het geslicht verlaten. -- Gisteren heeft de Belgische gezant bij het Ned. hof, ter eere van den minister van buitenl. zaken, een diner gegeven, waaraan ook de leden van Corps diplomatique deel namen. In de gisteren gehouden zitting van den gemeenteraad gaf lot lang durige beraadslaging aanleiding het schrijven van den thesaurier deskonings houdende berigl aan den raad, dat het subsidie van Z. 51. voor den Fran- schen schouwburg alhier met 1°. Mei dezes jaars komt te vervallen, waarbij 11D. zich voorbehoudt die gelden tot een nader te bepalen nationaal doel te besteden. Wijders had Z. 51. gemelden thesaurier opgedragenburg. en weth. te verzoeken hem met geene adressen, rakende den Franschen schouwburg, verder te bemoeijelijken. In dat schrijven vonden burg. en weth. aanleiding om 1°. den raad te verzoeken, hen, ingevolge 's konings gebleken verlangen, te ontheflen van de opdragt om een adres te ontwerpen aan Z. M.; 2°. hen te magtigen, om alsnu, den schouwburg, tooneeljaar 1871/72, voor openbare mededinging open te stellen. Vele beschouwingen werden over deze zaak gewisseld. Aan den eenen kant werd een voorstel gedaan om de kon. loges, niettegenstaande den loop van zaken, aan Z. M. ter beschikking aan te bieden, en dat denkbeeld werd door een ander lid zelfs uitgebreid tot de hofhouding. Aan den anderen kant vond men daartegen bezwaar, van wege de geldelijke opoffering, die de gemeente zich daardoor zou getroosten en waardoor de zaak ten slotte nog schadelijker zou uilloopen dan door het toekennen van het subsidie. Vele leden evenwel vonden het prematuur om voorshands met een dergelijk aanbod voor den dag te komen, dat vermoe delijk door Z. 51. zou worden afgewezen; en ook geheel in overeenstemming met dat denkbeeld, gaf de voorzitter te kennen, dal burg. en weth. van meening waren, de zaak vooralsnog te laten rusten, in afwachting van een nader voorstel ter gelegener tijd, en, omdat het niet geraden te achten ware, in de stemming waarin Z. 51. verkeertvooralsnog dienaangaande te doen. Door deze en andere beschouwingen geleid, heeft de vergadering ten slotte, bij meerderheid van stemmen, het tweeledig voorstel van burg. en weth. aangenomen. Volgens het Dbl. v. 's Gr. heeft het Z. 51. den koning reeds behaagd, ingevolge de toezegging van Z. 51. in den laatsten brief aan burg. en weth. der residentie gerigt, de gelden, door Z. 51. vroeger als subsidie aan de Fransche opera geschonken, voortaan tot een ander nationaal doel aan te wenden, eene bestemming te geven en wel deze: zij zullen, voor de helft aan de toonkunst en voor de helft aan de schilderkunst, als blijken dele 1 koninklijke mildheid, worden geschonken, om van ieder vijf der meestlitftaki lovende jeugdige beoefenaars op kosten van Z. 51. een verdere buitenlandsclibew opleiding in die kunsten te doen genieten; voor de toonkunstenaars woriPet meer bepaald de vorming van uitstekende executanten beoogd. >art Zr. 51'. holpianist, de heer C. van der Does, is door Z. 51. belast om ee;itaa commissie te vormen, die, na een le houden wedstrijd, omtrent de jeugdigtfov toonkunstenaars aan Z. 51. voorstellen zal hebben te doenterwijl Z. i»lad den heer II. F. C. ten Kate heeft opgedragen zich met het bestuur der maai!on' schappij Arti en Amicitiae te Amsterdam in verbinding te stellen, om Z. rrs omtrent de jeugdige kunstschilders van voorlichting te dienen, daar Z. 5(l>ele die maatschappij daartoe, als door hare jaarlijksche tentoonstellingen w(5tas het meest nfet ontluikende talenten bekend, het best geschikt acht. ien Heden is men voortgegaan met de verkooping (van n». 239-335) dt4eli- verzameling van teekeningenschetsen, studiën, gravuren en andere kuiist's werken van wijlen Andreas Schelfhout. Onder de verkochte albums mi! - schetsen enz. was er een die ƒ690 en een ander die ƒ220 gold. Over htdo° geheel werden goede prijzen betaald. is, De directie van het begrafenisfonds onder de zinspreuk: //Tot nut vaigeb 't Algemeen," alhier gevestigd, heeft dezer dagen aan heeren agenten «voc boden eene circulaire gerigt. Zij meent dat het bij de heerschcnè epidemie der pokziektewelke vooral te 's Gravenhage en te Utrecht bthei reids zoovele slagtofTers heeft gemaakt, le. vreezen is, dat zich die ram|die ook in andere gemeenten in meerdere of mindere mate uitbreide, en dat behalv.op het verlies van zoo vele personen en het daardoor ontstaan van zooveel rou«"V° en tranen, dit ook nadeelig op den geldclijken toestand van het fonds zage terugwerken. Daar nu volgens het schier eenparig gevoelen van binnen- eiik buitenlandsche deskundigen de .inentingzoo al niet de ramp voorkomt rÜ dan toch zeer aanmerkelijk tempert, acht zij zich gedwongen agenten «w boden van het fonds beleefdelijk, doch dringend le verzoeken, al hunneiw invloed bij de leden te willen aanwenden, ten einde onder hen de inenlim en herinenting door overreding en alle andere gepaste en wettige middelo te willen bevorderen, waartoe zich inzonderheid voor de boden, bij he t ophalen der wekelijksche contributiën, de meest geschikte gelegenheid aanbiedt jr w HljlTliNLANDSCUli BKHIGTKN. B K LG I E. Te Antwerpen is Zaturdag middag de ijzeren kap van eene manége, dt ten dienste van bet leger werd opgerigt, eensklaps ineengestort, waardoot drie werklieden onder de puinhoopen werden begraven. Niettegenstaamli zij zwaar gewond van onder de puinhoopen zijn weggehaaldhoopt men het r toch nog in het leven te behouden. FRANKRIJK. s Omtrent de mannen, door den heer Thiers gekozen om het minister» 1 uit te maken, kan het volgende worden medegedeeld: Jules Favre, Pican 1 en Simon zijn drie oude maar gematigde voorstanders van den rcpublikeii 1 schen regeringsvormen gewezen leden van het bewind van nationale ver 1 dediging, de eerste minister van buitenlandsche, de tweede minister vai binnenlandsche zaken, en de derde minister van openbaar onderwijs. Ik 1 heeren Diifaure en Lambrecht, de eerste minister van justitie, de tweedt minister van koophandel, zijn liberalen, vroeger de constitutionele mo- I narchie onder de regering der Orleans toegedaanmaar thans gunstig ge stemd voor den republikeinschen regeringsvorm, als zijnde het best geschil»! om Frankrijk in de tegenwoordige tijdsomstandigheden weder tot rust ei bloei te brengen. De minister van openbare werken, de heer de Larcy, is een invloedrijk legitimist uit het zuiden des lands; hij vertegenwoordig, in het kabinet de overleveringen van Frankrijks oude monarchie en ook eenigermate de partij der geestelijkheid. De generaal Leflö behoort ondti de militairenwelke sedert de capitulatie van Parijs krijgsgevangen binnen die stad waren; hij is welligt de eerste minister van oorlog, die teven, krijgsgevangene is en eene bijzondere vergunning van den vijand behoed om zich naar zijnen post te kunnen begeven. Hij is een hoog bejaard ma» en werd door het keizerlijke bewind uit de werkelijke dienst verwijderd, omdat hij zich tegen de gewelddadige omverwerping der republiek in 1851 had aangekant. De vice-admiraal Polhuau, die met zijne mariniers zoo veel tot de verdediging van Parijs heeft bijgedragen, is minister van marine. Den minister van financiën wilde de heer Thiers niet dadelijk noemenhet is, volgens gerucht, de heer Buffel, die onder het keizerrijk eenen korten tijd lid van het ministerie Ollivier is geweest. Het dagblad la France zeide dezer dagen dat de Duitsche legers geen regt hadden Parijs binnen te trekken, want dat niet de hoofdstad, maar alleen hare forten hadden gecapituleerd, dat de belegeraar, uit het militaire oogpunt beschouwdvoor Parijs eene nederlaag had ondergaanen dat de hoofdstad niet voor de Duitsche wapenen, maar enkel voor den hongersnood gezwicht had. Naar aanleiding daarvan wordt door l'Electenr Libre, een van de hoofdorganen der gematigd republikeinsche partij in Parijs, de aan merking gemaakt dat zulk eene taal juist geschikt is om de Duitschers te verbitteren en welligt bij hen de uitwerking zal hebben van eene uittarting tot het houden van eenen zegepralenden intogl in de hoofdstad. Dringend worden dan ook de Parijsche dagbladen door dit blad vermaand behoed zaam en gemagtigd in hunne uitdrukkingen te zijn. Een hlad van I.yon had dezer dagen eene voor de Duitschers zeer hatelijke voorstelling gegeven van het uitsluiten van de oostelijke departe menten van den wapenstilstand. In hel dagblad van 5'ersaillcs wordt, van de zijde der Duitschers, de toedragt der zaak volgenderwjjze medegedeeld: Bij de onderhandelingen over de wapenschorsing van 28 Januarij verlangde Duitschland vrijheid om de belegering van Belfort voort te zetten, ten ware die vesting zich dadelijk wilde overgeven onder vrijen uiltogt van haar gar nizoen. De heer Jules Favre weigerde dit laatste, en verlangde dat, indien

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1871 | | pagina 2