nomen met 153 percent, die van Frankrijk met 192 percent en die van Belgie met 221 percent; dat, wat katoenen manufacturen betreft, de vermeerdering in Groot-Brittannie gedurende dezelfde vijftien jaren was 148, in Belgie 292 percent; dat de wollen manufacturen in dat tijdvak hier te lande 169 percent waren toege nomen, maar in Frankrijk 192 percent en in Belgie 277 percent; terwijl de voor uitgang in de zijden manufacturen in Groot-Brittannie slechts 16 percent was, terwijl die in Frankrijk 96 percent en in Belgie 181 percent bedroeg. Op vele markten worden verschillende artikelenwelke vroeger in Engeland gemaakt werden door voortbrengselen vervangen van Frankrijk, Belgie, Duitschland of Amerika. Hier onder moeten genoemd worden timmermansgereedschappen, spijkers, lampensloten, naalden, uurwerken, glaswerk, knoopenstalen pennen, messen, optische en mathe matische instrumenten verlakte goederen en vele andere artikelen. De shawls, waarvoor Leeds vroeger zulk een goeden naam had, worden nu groo- tendeels op het vasteland gemaakt. De kamer van koophandel te Hawick in Schot land klaagt dat de handel in wollen manufacturenwelke eene zoo groote uitbreiding in dat land had verkregen, voor een groot gedeelte naar Verviers verplaatst is, daar men die artikelen aldaar even zoo goedkoop en naar het oordeel van sommi gen van betere qualiteit vervaardigd. De stad Dewsbury klaagt dat hare nijverheid naar het vasteland is verhuisd. Bradford, hetwelk zeer uitgebreide katoenspinnerijen heeft, erkent dat de concurrentie van het vasteland elk jaar grooter wordt, en zelfs de ijzergieterijen en stoomwerktuigfabrieken hier te lande moeten met leede oogen aanzien, dat de ijzeren balken voor het nieuwe museum in Kensington uit Belgie, en stoommachines zoowel als locomotiven uit Frankrijk worden aangevoerd. Een der oorzaken hiervan moet men zoeken in het feitdat de werkman op het continent eene betere technische opvoeding geniet en eene zekere mate van weten schappelijke kennis bezit, terwijl de Engelsche werklieden, hoe bekwaam en vaardig zij ook mogen zijn in het hanteren hunner werktuigenin vele gevallen in volslagen onwetendheid verkeeren In Nottingham kunnen 50 percent der wevers die tegen goed loon in de beste fabrieken werken, bijna geen letter lezen. Van de 200 a 300 steenbakkers in één fabriek werd bevonden dat er slechts twee goed konden lezen. In een district van Manchester, dat 95,000 inwoners bevatte, vond men dat van de jonge mannen van 14 tot 20 jaren, 25 percent tot lezen en 58 percent tot schrijven niet in staat waren. Velen zijn langzamerhand tot de overtuiging gekomen dat met de toenemende uitbreiding van het stoomverkeer de waarde der grondstof zal afnemen en kunde en schranderheid in dezelfde mate in waarde zullen stijgen; dat productie meer en meer eene quaestie wordt van kapitaal en kennis, en dat bij het toenemend gebruik van stoomwerktuigen de vlugheid der handdie vroeger een groot vereischte wasthans bijna niets meer geldt. De heer Ripley, een verwer van Yorkshire, drukt dan ook zijne verwondering uit dat Engeland in het verwen nog zijne tegenwoordige plaats bekleedt, daar hij gezien heeft met hoeveel meer netheid en wetenschappelijke vaardigheid de merinos en katoenen in Frankrijk en elders geverwd worden. Bijna elke tak van nijverheid legt hetzelfde getuigenis af. Men zal zich evenwel over dezen toestand niet verwonderen, wanneer men het onderscheid gadeslaat tusschen de belangstelling die andere landen in de wetenschap pelijke opvoeding getoond hebben en hetgeen hier te lande bf door de Regering of door particulieren ter bevordering van de studie der natuur gedaan is. Men wijst op Parijs, met hare uitmuntende Ecole des arts et des métiers, met ten minste 500 leerlingen, en de daaraan verbondene twee voorlezings-tlieatresdie te zamen 1,060 toehoorders kunnen bevatten en bijna altijd propvol zijn; tevens op de stad Lyon met, onder anderen, eene school waar chemisch onderwijs in het verwen wordt gegeven. Een groot gedeelte der aldaar geverwd wordende goederen wordt van Nottingham gezondenalwaar men in de meening verkeertdat het water van Lyon en de meerdere zonneschijn in het zuiden van Frankrijkde eenige redenen zijn waarom het verwen in voornoemde stad beter en goedkooper dan in Nottingham kan gedaan worden. De Lyonnezen echter beweren, en nemen ,aa* te bewijzen dat dit geenszins het geval is, en wijzen op hunne verwschool, waar hunne werk lieden van jongs af met wetenschappelijke kennis toegerust wordendie hen in 6taat stelt de Engelsche verwers te overtreffen. Wanneer men de Engelsche technische scholen bij die van het vasteland vergelijkt, moet men wel eenigzins verwonderd staan. Er is in Londen eene Koninklijke school voor het mijnwezen, die jaarlijks door 14 leerlingen geregeld en door onge veer 108 anderen, die niet den geheelen cursus bijwonen, bezocht wordt. Indien men hierbij rekent ongeveer 100 studenten die op de metallurgische en scheikundige laboratoria werkzaam zijn, benevens een klein aantal op de verschillende collegien en hoogescholen van het land, dan kan men gerust aannemen dat het aantal 250 niet te boven gaat. Frankrijk daarentegen heeft in Parijs alleen op hare École polytechnique en École centrale een jaarlijksch aantal van 350 a 400 leerlingenter wijl Duitschland en Zwitserland (te zamen met eene bevolking van circa 32,000,000 zielen) niet minder dan 2870 leerlingen op de verschillende polytechnische scholen tellen. De groote vijand van het wetenschappelijk-onderwijs in Engeland echter is niet zoo zeer deszelfs schaarschheidals wel dat waar het bestaat het tot nog toe niet gewaardeerd of zelfs niet begrepen wordt. Gelijk reeds gezegd is, zijn velen dei- werklieden niet in staat te lezen of te schrijvenen waar dit het geval is begrijpt men dat aan mathematische en chemische proeven niet te denken valt. Daarbij zijn er vele fabrikanten en opzigters, die, niettegenstaande hunne onwetendheid, door aangeboren talent tot eene goede positie zijn geklommen, en hierdoor de noodzake lijkheid van eene goede opvoeding niet inzienterwijl zij en de overige werklieden zeer grooten afkeer toonen tegen de zoogenaamde glacé-handschoenopzigters, die zich op eene school of anderzins bekwaamd hebben. De meeste fabrikanten echter klagen er zeer over dat hunne opzigters zoo onwetend zijn, en dat, waar men er soms een om zijne schranderheid bevorderd heeft, men echter spoedig genoodzaakt is hem wegens volslagen gebrek aan de noodige kennis weder te verlagen. Men is algemeen overtuigd dat wanneer lager onderwijs meer onder het volk verspreid wordt, de zucht naar wetenschappelijke kennis van zelf zal toenemen. Diegenendie er hun tijd aan besteed hebben dezen staat van zaken te onderzoe ken toonen zeer duidelijk aan hoe nadeelig deze onwetendheid op de productie moet werken. In Bradford bij voorbeeld moeten de geweven stoffen een eenigzins langdurig en ingewikkeld verwingsproe.es ondergaanvan welks chemische werking geen der werklieden of opzigters iets afweet, en waarom zij niet alleen bij het mis lukken eener kleur zeer zelden kunnen aantoonen waar de fout ligt, maar ook niet in staat zijn zoo goedkoop mogelijk te werken. In Sheffield, waar men vele bron zen vervaardigt, wisten noch werklieden noch opzigters iets van de eigenschappen van het electrisch bad, wat bij het vervaardigen van bronzen onontbeerlijk is. Te Birmingham vond men onder de 7000 kopersmeders niet een die chemische proeven kon doen terwijl zij bij het wasschen in salpeterzuur wel het wanneer maar niet het waarom eener mislukking konden aantoonen. Over het geheel vindt men dat in bijna alle takken van nijverheid de kennis der werklieden en soms ook der fabrikanten alleen uit overlevering en ervaring bestaat. De zaak is van voorouder tot ouder zóó gedaanen wordt door het kind weder ge leerd, zoodat hij het na eenige jaren van oefening werktuigelijk doen kan. Mislukt het, dan beproeft hij het nogmaals en gaat voort inet blindelings rond te tastentot dat hij het vereischte gevonden heeft; maar om zich rekenschap van zijne handel wijze te geven, of er van tijd tot tijd verbeteringen in aan te brengen, daartoe ont breekt hem op het oogenblik de lust en de kennis. In de laatste jaren echter hebben er groote verbeteringen plaats gevonden. Reeds meer dan 40 jaren geleden waren er velen, en onder anderen de heer Birckbeck, die pogingen deden om scholen, en vooral avondscholen op te rigten. Ook werden zoogenaamde '/Mechanics Institutes'1 opgerigt, waar de handwerksman gelegenheid had van de avondscholen en van de boekenverzameling gebruik te maken. Yan 1828 tot 1830 werden er door het geheele land ongeveer 400 opgerigt. Het aantal is nu tot boven de 4000 gestegen. In Schotland en het noorden van Engeland bloeijen deze "institutes" veel meer dan in het zuiden van Engeland; welk onder scheid alleen toe te schrijven is aan de betere opvoeding der lagere klassen in die streken. In Edinburgh heelt men bovendien het «Watt Institute" dat (uitgenomen de hoogeschool) het grootste aantal leerlingen telt, ofschoon zij bijna uitsluitend tol den werkenden stand behooren. Voorbeelden van mannen, die door meerdere ken. nis en ontwikkeling in staat zijn gesteld tot betere en zelfs aanzienlijke positien t« geraken, zijn niet zeldzaam. Het «Anderson Institute" te Glasgow doet evenzee: goede diensten. Eene klasse voor scheikunde wordt aldaar geregeld door personet bezocht die bijna allen tot den werkenden stand behooren. Ook in Lancashire fi de zoogenaamde katoen-districten kan men reeds aaumerkelijke verbetering bespeo ren, en den invloed gadeslaan, die deze op de katoenbewerking heeft. Er bestaai in Lancashire en Cheshire 123 «Mechanics Institutes", die bijna allen met de wel bekende «Society of Arts" in verbinding staan en min of meer door de regering ondersteund worden. Er hebben jaarlijks drie examina plaatswaarvan twee (dooi de «Society of Arts") geheel elementair en voor meergevorderden en een van rege- ringswege van geheel wetenschappelijken aard. In 1864 was het aantal diploma'i voor de drie examina respectivelijk 72, 247 en 518, en in 1867 477, 379 en 1019. Inderdaad moet men bekennen dat de regering en de hoogere klassen nu werkzaan zijn om de elementaire opvoeding overal te bevorderen, en dat de grootemoeijelijt heid op het oogenblik hierin bestaat dat de werklieden het groote gewigt voor ziel zeiven niet inzien, en aan de sterke verleiding om hunne kinderen reeds zoo vroeg mogelijk te doen werken en verdienen geen weerstand kunnen bieden. Het Depar- tement van Kunsten en Wetenschappen heeft nu reeds een geheel netwerk van avond en dagscholendie het met boeken of geld ondersteund en jaarlijks examineert. It elke stad waar zich een comité van minstens vijf personen gevormd heeftdat d? verantwoordelijkheid voor het toezigt op zich neemt, is het Departement gereed noodige ondersteuning te geven, welke meestal geschiedt of door betaling van 1 tot 5 per hoofd aan onderwijzers, of door medailles, prijzen en beurzen aan dj bekwaamste leerlingen. Ondersteuning wordt echter alleen aan dezulken verleend, die tot den handwerksstand behooren en wier jaarlijksch inkomen minder dan IOC is. De hoofdvakken, waarin onderwezen wordt, zijn lagere en hoogere wiskunde, werktuigkunde (theoretisch en praktisch), natuurlijke geschiedenis, natuurkunde, scheikunde, geologie, mineralogie, enz. Ook geeft men onderwijs in het teekenen, schilderen, boetseren en modelleren. Het succes dezer scholen kan men eenigzins uit de volgende tabel opmaken. Scholen. 9 38 70 75 91 120 153 212 300 Leerlingen. 500 1,330 2,543 3,111 4,666 5,479 6,835 10,230 14,600 Ook heeft men voorlezingen begonnen voor werklieden van een eenigz'ns hoogt ren graad, en het is niet te verwonderen dat, waar zulke beroemde mannen ali professor Huxley en professor Tyndall de geheimen der wetenschap verklaren, hei aantal liefhebbers altijd veel grooter is dan de gelegenheid om hunnen wensch ti bevredigen. Dit alles heeft ongetwijfeld eene goede verandering te weeg gebragt, in zoo verre dat men thans in bijna alle metallurgische fabrieken theoretisch opge voede scheikundigen heeft die goed betaald worden, terwijl zij vroeger naauwelijki gezocht werden en genoodzaakt waren in het buitenland hun brood te verdienen. Het Owen's college in Manchester, door den heer Owen, bij zijnen dood, met eene som van 100,000 beschonken, belooft het middelpunt van opvoeding en ont wikkeling in de katoendistricten te worden. De avondschool in 1852 opgerigt me een 28tal leerlingen, telt er nu (186768) reeds 320, waarvan de meesten klerkei en jongelieden in de fabrieken zijn; niet weinigen echter behooren tot den werken den stand. Ook heeft de heer Whitworthvan Manchester, dertig beurzen ingesteld van 8( tot 100 'sjaars voor drie jaren, die men gedeeltelijk op het vasteland moet door brengen. De onderwerpen waarin men proeven van bekwaamheid moet gevenzijn wiskunde, werktuigkunde, meetkunde, teekenen, natuurkunde, chemie, en zekert bekwaamheid in het smeden, draaijen, vijlen, modelleren en boetseren. Door zulke waarlijk prijzenswaardige pogingen van bijzondere personen, die de pogingen van het Gouvernement krachtdadig ondersteunen, kan er geen twijfel be staan of er zal weldra groote verandering in het opvoedingssysteem der werkende klassen te weeg gebragt wordenmaar bijna alle deskundigen zijn hiervan overtuigd, dat alle wetenschappelijke instructie door goed en grondig lager onderwijs moet voor afgegaan worden." Hoe komt het, dat verslagen als dit, waarin zoo menige behartigens waardige wenk voorkomt, zoo weinig de aandacht trekken, te oordeelen althans naar de algemeene stilzwijgendheid met welke zij ontvangen wor den? Hoe komt het, dat zelfs onze groote dagbladen, die dag aan dag zoo naanwkeurig registreren hoevele kinderen, die anders stellig zouden ver dronken zijn, nog vóór hun verdrinken uit het water gehaald zijn, en van hoevele andere drenkelingen //de levensvonk" reeds of nog niet uitge- bluscht was, nooit een klein plekje voor dergelijke mcdedeelingen beschik baar schijnen- te hebben? De Consulaire Verslagen zijn toch, door hunne algemeene verspreiding, genoegzaam voor iedereen bereikbaar. Wij geloovcn dat de vorm der uitgave, in losse afleveringen die midden in een zin afbreken, daartoe wel eenigzins medewerkt. Zulke uitgewerkte verslagen als het bovenvermelde van den nederlandschen consul-generaal te Londenmogten wel als op zich zelve staande stukken uitgegeven worden. Elke aflevering behoorde een compleet geheel van één berigt of van eene reeks kleinere berigten te vormen. In de tweede doch vooral niet in de laatste plaats moeten deze berigten zoo spoedig mogelijk, na de ont vangst aan het publiek medegedeeld worden. Het tegendeel echter gebeurt. Want dit in velerlei opzigten zoo merkwaardig rapport over den toestand van den handel en de nijverheid, eerst dezer dagen publiek gemaakt, be handelt den toestand van 1869. Het is gedagteekend 31 mei J 870en is door het departement van Buitenlandsche Zaken eerst dezer dagen, d. i. in februarij 1871*, aan de belanghebbenden rondgezonden. Zonder iemand van moedwillig verzuim te willen beschuldigen blijkt hieruit toch, dat voort varendheid niet tot de eigenschappen behoort van het departement dat het rapport ter algemeene kennis bragl. In de twee laatste afleveringen komen nog voor: een rapport van den nederlandschen vice-consul te Naxos, gedagteekend 27 février 1870, van dien te Zanthe, van 2 avril 1870, van dien te Patras van 15 april 1870, van den consul-generaal te St. Petersburg van 8 april 1870, van het con sulaat te Havre v&n januari) 1870 (dus veertien maayiden geledenAllen handelen natuurlijk over het jaar 1869, en onze nederlandsche handelaren en industriëlen vernemen dit in de tweede maand van 1871! Zou de geregelde onmiddellijke opneming in een speciaal daarvoor inge- rigt weekblad, of op een vasten dag der week in een uitsluitend daarvoor bestemd en afzonderlijk verkrijgbaar gesteld bijvoegsel der Nederlandsehe Staatscouranthet doel der openbaarmaking niet veel beter doen bereiken? Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1871 | | pagina 6