nciEzoar»E iv. DE JACHT. (Uit AndroclesMaandschrift aan de belungen der dieren gewijd.) Eenigen tijd geleden deelden wij onzen lezers het voorval mede 'twclk aanleiding gaf dat Lamartine zich reeds in zijne jeugd aan de jacht onttrok. Thans volge een niet minder historisch verhaal, ten bewijze dat ook Fe'ne- lon eene groole teerhartigheid voor dieren heeft gekoesterd, en insgelijks volkomen instemde met Lamarline's denkwijze omtrent 'smenschen onbe voegdheid, om dieren vcrmaakshalve te doen lijden en te dooden. Die overeenkomst van gevoel en begrip tusschen twee waarlijk groote mannen, bewijst bij hernieuwing dat geniën van gelijken stempel, gewoonlijk dezelfde gevoelens koesteren en dezelfde deugden bezitten. 'tWas in den herfst van 1711, dus ruim een jaar na het overlijden van den jeugdigen hertog van Bourgondië, de zeer beminde en veel belovende kweekeling van Fénelon, dat deze kerkvoogd, wiens geschiedschrijver ge tuigt: //sedert dat noodlottig verlies had niets ter wereld, behalve weldoen, meer eenige aantrekkelijkheid voor hem", dat Fénelon, zeggen wij, eene rondreize in zijn bisdom had ondernomen, om zooveel mogelijk de ellende te lenigen waaronder die landstreek gebukt ging ten gevolge van den drie bubbelen geesel van oorlog, hongersnood en gebrekkig binnenlandsch bestuur. Ook wenschte hij zich dien tocht ten nutte te maken om een bezoek af te leggen op zeker kasteel, welks bewoner, de graaf..., tot zijne vertrouwd ste vrienden behoorde. Het was nog vroeg in den namiddag toen Fénelon daar aankwam, en hij besloot den tijd vóór den maaltijd te gebruiken om eene bijna lOOjarige weduwe te bezpeken, wier beide zonen onlangs gesneu veld waren. Op weg naar het hem welbekende hutje ontmoette hij den eenigen zoon zijns gastheers die zich huiswaarts begaf en een valk van de schoonste soort op de hand droeg. De jongeling vroeg aan Fénelon de ver gunning om hem te mogen vergezellen en verkreeg die gereedelijk. Het gesprek dat de jeugdige edelman met den aartsbisschop aanknoopte was eigenlijk de voortzetting en het uiten der gedachten die hem bezighielden toen hij slechts in gezelschap van zijn valk op weg was. Hij verhaalde alzoo aan Fénelon al de wakkere daden en al de uitmnntende eigenschappen van zijn vogel, hoe veel patrijzen hij hem reeds gebracht had, hoe voor treffelijk hij werkte enz. enz. Het was de gouverneur der provincie, ging hij voort, die hem dat kostbaar dier ten geschenke had gegevenen onlangs had de hertog van Marlborough hem verheugd door de toezegging van een steenvalk van zeer bijzondere soort. Bedrevenheid nu in 4e kunst om met valkengieren en andere roof vogels om te gaan, ze te dresseeren, te voeden en hunne eigenschappen snel en met juistheid te schatten, stond in de 17e en 18° eeuw aangeschreven als het echte kenmerk van een hoogadellijk burgheer. Onze jeugdige Nim rod, die in den loop van het gesprek beter gezegd van zjjnaalleenspraak menig bewijs gaf van zijne bevredenheid in de theorie der jacht, deed alzoo zijn tijd en zijn geslacht volkomen eer aan. Hij snapte voort over alles wat zijne geliefde bezigheid betrof met dezelfde mate van opgewondenheid en geestdrift, welke heden ten dage nog dikwijls is op te merken bij school knapen, die gedurende hunne vacantie een geweer in gebruik krijgen, en de levenslustigheid aan hunne jaren eigen met volle teugen genieten door het uitroeien der onschuldige kleine zangers van velden en wouden. Slechts eenmaal nam Fénelon 't woord om zijn jeugdigen metgezel geluk te wen- sclien met diens uitgebreide jachtkennis, vooral, zooals hij uitdrukkelijk er bijvoegde, met den ijver en de volharding waarvan hij blijk had door zijn grondig bestudeeren van het toenmaals zeer bekende jachti Le miroir de la fauconnerie. Toen het bezoek bij de oude vrouw was afgelegd, keerden de aartsbiss en de jonker naar het kasteel terug, waar zich inmiddels vele aanzie; gasten uit den omtrek hadden verzameld om deel te nemen aan het i maal ter eere van den hooggeschatten kerkvoogd aangericht. Aan bracht Fénelon het gesprek op de heldenfeiten en de jachtkennis van zoon des huizes. De jachtzelfs als onderwerp van gesprekwas eei lokkend en welbekend terrein voor al de aanwezigen; niemand Ir, toch kende ernstiger bezigheid noch grooter uitspanning. //Gij hel jacht lief met geheel uwe ziel," sprak Fénelon, zich weldra rechtstreei den jongeling wendende«maar is nooit de vraag in uw binnenste op; menmet welk doel gij handelt als gij zonder de minste noodzaak - bewijst de weelde die u omringt al die kleine schepsels vermoord geen van allen u beleedigd hebben, waarvan de meeste u nut aanbrj Hebt ge nooit iets gevoeld dat naar ontevredenheid over u zelf jj wanneer gij dagen achtereen besteed hadt om in uw hart juist die e schappen en natuurdriften te ontwikkelendie den mensch eenige; gelijk doen zijn aan de verscheurende dieren; ik zeg eenigermatei laatstgenoemden alleen moorden om in hun levensonderhoud le vooi Waarlijk, het zou der moeite waardig zijn na te rekenen hoeveel ou> kigen gij hadt kunnen redden en vertroosten, hoeveel ellendigen jj onbezorgd leven hadt kunnen bezorgen vooral in de rampspoedige! die wij beleven met de groote geldsommen door u aan de jacht ten gelegd. Welk denkbeeld vormt ge u van uw eigen hart, wanneer gj op toelegt om den bloeddorst en de valschheid die aan roofvogels eigen zooveel mogelijk te ontwikkelenen gij zulke dieren tot uwe gewone gezellen kiest? Hebt ge u zelf wel eens onbevooroordeeld rekenschap; ven dier zoogenaamde genoegens, welke zoozeer het medegevoel verstil dat ze u ten eenemale doen vergeten, dat gij ze smaakt ten kosten vreeselijkste smarten en den ellendigsten dood uwer onschuldige slachto die, let wel op, bijna allen ten nutte van den mensch leven. Op; daden roem te'dragen is dat niet zinneloos, is dat geen verblindheid!" De jongeling, aldus aangesproken was onthutst; zulke taal, zulkei beelden had hij nimmer gehoorden tochdaar was binnen in hei dat de woorden van Fénelon voor waarheid verklaarde. Hij zweeg, kl en keek voor zich al de gasten waren verbaasd, maar geen hi wist te antwoorden. (Slot in een volgend nommer. Een zeer curieus boek; 't is een vervolg op: La vcnefie-, door Jacques du! loux, dat in 1650 uitgegeven en in 1847 herdrukt is. AKADEMIE-MIEUWS. PROMOTIE AAN DE LEIDSCHE HOOGESCHOOL. Den 5den November de heer D. Mounier, gcb. te 's Hertogenbosch, regten, met stellingen. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1870 | | pagina 6