durende 25 jaar, dat hij de gemeente bediende, bewerkstelligd ten getale van 274. Dal zulke bekeeringen voor de Priesters in dien tijd boogsl gevaarlijk en alles behalve voordeciig warenis mij gebleken uit eene overeenkomst in 16C9 aangegaan; waarbij de gczamentlijke Priesters hier ter stede zich en hunne opvolgers verbonden elkander geldelijk bij te staanwanneer zij we gens de uitoefening hunner ambtspligten zouden beboet worden. Aanleiding had daartoe gegeven de bekeering van een jongmangenaamd Pieter van der Wiele, in Zeeland uit Gereformeerde ouders geboren, die 11a in de Ca- tholieke godsdienst onderwezen te zijn, naar Brugge was vertrokken, en op verzoek zijner voogden niet weerom wilde komen. Daarvoor werden de beide Paters Jestiitcn in gijzeling gesteld, een officier met 12 soldalen in hun huis gelegerd en de Catholic-ken in eene boete geslagen, bedragende met de onkosten ƒ33'0; welke som de gczamentlijke Priesters niet dan met veel moeite bij elkander kregen. Na de schorsing van den Apostolischcn Vicaris der Vcreenigdc Nederlan denPetrus Codde, Aartsbisschop van Sebaste i. p. i. werd Pastoor De Cock in 1702 tol Apostolischcn Provicaris aangesteld; welke betrekking bij wel met zijne gewone voortvarendheid aanvaardde, doch waarin hij wegens de tegenkanting van de partij van Codde met weinig vrucht werkzaam was. Bij slands overheid in verdenking gebracht, was hij genoodzaakt in 1703 zich door de vlugt te redden. Deze vlugt. door hem zeiven met zijne ge wone naauwkeurigbeid beschreven, is al te merkwaardig, dan dat ik ze geheel met stilzwijgen zou mogen voorbij gaan. Zijne beschrijving komt hoofdzakelijk hierop neder. Den 29",tn Junij 1703 kwam de Fiscaal van het hof van Holland des avonds laat te Leiden, en na van de stedelijke rege ring de vergunning tot het vatten en wegvoeren van haren burger verkregen te hebben, werden daartoe de noodigc maatregelen genomen. Nooit was zulk een toestel gebezigd om een Priester te boeijendaartoe vergaderden de eerste burgemeester, de schepenen, de schout met zijne onderschouten en dienaars, de boden en de geheele bezetting der stad. Intusschen was De Cock door twee voorname personendie ijlings uit den Haag waren ge komen omtrent bet hem dreigend gevaar onderrigl. Nadat deze personen zich reeds ter ruste hadden begeven en Pastoor De Cock zich reeds begon te ontkleedcnwerd zijne woning van voor en van achter door de gemelde gewapende magt bezet en met groot geraas op de deur geklopt. Zoo als hÜ was zonder hoed of schoenenzonder jas of vest en vergezeld van een der personendie hem gewaarschuwd haddenmeende bij door de achter deur te onlvlugieu; maar naauwelijks bad hij die geopend, of hij ontwaarde het krijgsvolk. Van beide kanten slaan zij als verpletterd; bet krijgsvolk zonder hem te grijpen, bij zonder een voet te verzetten. Tot zieh zeiven gekomen, trad hij terug en sloot de deur met den grendel. Door het geraas ontsteldhad de dienstmaagd de binnendeur geslotenzoodat De Cock met den andere in bet portaal gevangen was. Onderlusschen bad het krijgsvolk de deur met geweld geopend en dengenen, die bij hem was, aangegrepen en geboeid. Ofschoon hij, wien men zocht, naauwelijks eene schrede ver wijderd was en een der soldaten zeide, dat er nog een moest zijn, wijl hij er twee gezien had, bleef De Cock, zich tegen den muur aandringende, onopgemerkt, en het mogt hem gelukken (daar de dienstmaagd intusschen, niet wetende wat zij deed. de binnendeur weder ontsloten bad) op nieuw te ontkomen. In allerijl liep bij nu naar boven en over de daken van 5 gebouwen geklommen, verborg hij zich tusschen de uitstekende scboorsteenen in de goot. Daar stond hij nu, half naakt; terwijl zijne woning van boven tot onder ten naauwkenrigste doorzocht werd en men het hoogste naastbij gelegen huis beklomom te zien of hij zich daar bevondja zoo nabij kwa men die zoekers, dat bij hen over de plaats, waar hij zich bevond, hoorde zeggen: «daar kan hij niet zijn; want dat is te laag." Na gedurende 4 uren vruchteloos zoekenwerd in huis alleS verzegeld en er eene wacht ge laten. Als Pastoor De Cock den gcheelen nacht en het grootste gedeelte van den volgenden dag zonder eten of drinken, slapeloos en afgemat in de goot was blijven staandeed zich des namiddags ten 5 ure eenige hoop tot redding op. Een zijner gebureneen Lutheraankwam in zijne nabijheid duiven voederen; hem smeekte hij tot driemaal toe om eenige verkwikking. De buurman, eerst verstomd van schrik, niet wetende wat hij hoorde of zag, vervolgens bevreesd voor de mogelijke gevolgen, liet zich toch eindelijk overhalen aan zijne begeerte te voldoenen onderrigtte tevens heimelijk de dienstmaagd, waar hij zich bevond. Door de duisternis van den nacht be gunstigd, en terwijl zij de gestelde wachten op iets anders opmerkzaam maakte, klom hij met behulp eener aangebrachte ladder uit zijne schuilplaats en bereikte hij alzoo het naaste vertrekje van zijne woning. Dewijl alles in huis verzegeld was, kon hij slechts een paar vergeten sloffen magtig wor den, om daarmede zijne vlugt voort te zetten. Dit geschiedde aldus: er toog juist eene deftige lijkstatie voorbijdoor eene groote menigte volks verge zeld, en terwijl allen, ook de wachters, daar nieuwsgierig naar stonden te kijken, vermengde hij zich onopgemerkt onder de voorbijtrekkende menigte, en verborg hij zich den volgenden nacht op eene veiliger plaats; des mor gens vroeg op den bodem van een visschersvaarlnig verborgen, verliet hij de stad, en vervolgens ontvlugte hij naar Emmerik. Als er door de gecom mitteerde raden van Holland en West-Vriesland 3000 op zijne aanhouding gesteld waren, legde hij zijn ambt van Provicaris in 1705 neder en vertrok hij naar Rome; alwaar hij in 1720 overleed. Als Pastoor van de St. Jorissteegs-kerk werd De Cock bij zijne vlugt in 1703 opgevolgd door zijnen Kapellaan Arnoldus Vooren. een Utrechtenaar, die door de tegenpartij van De Cock als zoodanig niet erkend, reeds in 1705 aan eene beroerte overleden is. Hij werd opgevolgd door Franciscus Jacobus de Broeder, een Amsterdam mer; die tot die tegenpartij behoorende, zich den 5dr" Pastoor noemde; hoe wel hij eigenlijk de 6,ie was. Dewijl hij geen genoegzaam bestaan had, vertrok hij weder in 1707; waarop de St. Jorissteegs-kerk gedurende meer dan 5 jaar gesloten werd. Eindelijk in 1712 werd de zorg voor deze Gemeente opgedragen aan Adrianus Franciscus Rovers, een Utrechtenaar, die echter reeds het volgende jaar stierf. Hem volgde op in 1713 Jolian Nanning van 'sGravenland, dier*. 1715 naar Weesp werd verplaatst; vanwaar bij wegens vélemoeijeliiu' te lang om te verhalen, verdreven werd; in 1720 werd bij Pastoor t gen, en in 1737 aan den Buitenveldert; alwaar bij in 1761 overltj Hij was een onvermoeid prediker; waarvan de veelvuldige bewijzen vens andere oorspronkelijke en vertaalde geschriftennog in druk den zijn. Hij werd in 171G opgevolgd door zijn Kapellaan J. Simon Ferdinani chior, te Emmerik geboren en overleden. I11 1730 werd deze opgevolgd door Adrianus van der Valk, gel)#, den Haag; waarheen hij in 1746 werd verplaatst. Hij is als Aarts»! van Holland en Zeeland in i 755 overleden. In 1746 werd de plaats van van der Valk te Leiden ingenom# Bartholomeus Cley van Delft, die hem in 1755 insgelijks te 'sGras» opvolgde. In datzelfde jaar kwam hier Joannes Arnoldus van der Mije, een Ai dammer, die in 1763 Pastoor te Berkel werd. Hem volgde hier op in 1763 de Pastoor van Ilpendam: Hermannusi dus Theben van Deutichem; die na bijna 33 jaren loffelijk de zor» Gemeente gedragen te hebben buiten bediening kwam. Zijn opvolger was in 1795 Joannes de Mol, een Leidenaar, die in naar Hem en Venhuizen werd verplaatst en in 1815 overleed. Gobertus van Lieshout, die hem te Leiden in 1801 opvolgde. 1816 Landdeken van Rijnland. Hem werd de oude, door de Waalschi testanlen verlaten kerk van O. L. Vrouw voor zijne Gemeente aangd zonder dat hij schadevergoeding aan de voormalige bezitters zoude bd te geven; doch waarschijnlijk door de groote herstellingskosten afgescl weigerde hij dit aanbod en kort daarna werd hij in 1819 naar Au» verplaatst. Zijn opvolger de Pastoor van Zoelerwoude en Zegwaard: Antonit Stockum stierf nog in datzelfde jaar. Van Stockum en zijn opvolger Petrus Antonius Kervel, vroeger Pi te Nootdorp, een man van buitengewone geestkracht, hadden wel get om in vereeniging met de Waalsche R. C. Gemeente de afgebroken handelingen weder aan te knoopen; maar de zwarigheden van de zij» Waalsche Prolestantsche Gemeente, vooral wat de graven in hare keil trof, bleken zoo groot, te zijn, dat zij eindelijk voor goed werden g« Pastoor Kervel echter rustte niet voor dat hij zijn doel, een ruimer gebouw voor zijne Gemeente tc verkrijgen, zou bereikt hebben. Dooi sidiën van bet land en der provincie, benevens aanzienlijke bijdragen; gemeente eindelijk daartoe eenigermate in staat gesteld, stichtte hij 0; gedeelte van het Ruineplein eene geheel nieuwe kerk, die toegewijdi aan den H Petrus. Daarheen werd zijne Gemeente in 1832 overgepli Aan hem hebben de Calholieken te Leiden ook hunne begraafplaats te ken. waarvan de grond in 1828 werd ingezegend. Reeds Landdekei Rijnland werd bij in 1843 Aartspriester van Holland en Zeeland; doei lang daarna in 1846 werd bij uit zijn werkzaam leven naarhoogerge»; opgeroepen. Zijn opvolger de Zeer Ecrw. Heer Arnoldus Cornelius Quant, vu Pgstoor te Oegstgeest en Katwijkin 1847 Landdeken van Rijnlands (fc nieuwe organisatie van het Bisdom van Haarlem in 1853 Deken vai den. mogt het genoegen smaken zijne kerk in 1857 tot Parochie-kerl heven te zien, waaraan de 11. Lodewijks-kerk als succursaal werd It voegd. Zoo zijn dan na verloop van bijna 2 eeuwen de beide kerken de oudste en de jongste R. C. gemeente tc Leiden tc zamen vereeni'l worden! De Zeer Ecrw. Heer Quant verzocht en verkreeg in 1865 zijn slag als Pastoor der Parochie van den H. Petrus; waardoor hij zich in gesteld zag al zijne krachten aan de belangen van het Dekenaat Leid- wijden. Wij hopen, dat hij in die betrekking nog een reeks vanj moge werkzaam blijven. Ook aan zijnen opvolger, den Wel-Eerw. Heer Leonardos van TO vroeger Pastoor te Dordrecht, sedert 1865 den 19d,n Pastoor van del Gemeente, van ouds genaamd in "de Kagchel" naderhand in de St. J steeg, tegenwoordig der Parochie van den H. Petrus te Leiden, we# wjj overvloedige kracht toe om de geestelijke belangen zijner Gemeen: kunnen bevorderen en de noodige ondersteuning zijner Gemeente ot drukkende lasten, daaraan tijdelijk verbonden, te kunnen torschen ei mogelijk te kunnen verminderen. Vóór ik eindig moet ik nog vermelden, dat in 1680 met toestemmin! den Apostolischcn Vicaris der Vereenigde Nederlanden eene nieuwe l Gemeent^ werd opgerigt aan de Hooigracht door Hugo Francois van li sen, den schrijver der Batavia sacra. Zijn opvolger Cornelis SteeÉ liet zich door de tegenpartij van De Cock in 1723 daartoe benoe niettegenstaande bij de Pauselijke bevestiging niet kon erlangen tod het volgende jaar tot Aartsbisschop van Utrecht wijden; waardoon Gemeente van de overige R. C. gemeenten te Leiden, wij hopen niet altoos, werd afgescheiden. Zij beslaat nog en wordt thans bediend den Hoog-Eerw. Heer Johannes Glazcmaker, Aartspriester van RijnM Delfland. Leiden, 1 Mei 1870. Dr. J. D. FRENli Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1870 | | pagina 8