fathoiieken te Leiden worden begroot op meer dan 6000 indien dit beide
„ir zouden in dien tijd de Catholieken er de meerderheid hebben uit
gemaakt' Hoe dit zij, onder hen bevond zich Paulus Niklaasz de Goede,
feif T eidenaar de laatste vicaris van het St. Maartensontaar m 0. L. Vrou-
wekerk aan 'de Haarlemmerstraat gelegen, doch na sedert 1584 tot Waal-
«ebe kerk gediend te hebben, in 1840 afgebroken. Paulus de Goede beetle
ei"enihk- van der Velden, maar werd teregt de Goede bijgenaamd, wegens
eenvoudig, opregt en goedaardig karakter. Hij is de stichter van het
St Salvators-hofje aan de Steenstraat. Hij woonde digt bij liet gevaiigen-
C'is- doch in de bediening der Catholieken uitgeleefd en afgewerkt is hij
in het Jerusalems-hofje aan de Cellebroèrsgracht in 1634 overleden.
Ziine opvolgers verzamelden hunne gemeente in eeen huis aan den Hoogewoerd
omtrent de St Jorissteeg, alwaar naderhand de St. Jorisstee 'skerk gehouden
werd en thans het bijkantoor der Haagsche Commandietkas gevestigd is. Aldaar
verbleef hunne gemeente, tot dat zij door Pastoor Cornelius Duk omtrent 1675
werd overgebracht naar den Nieuwen Rijn aan de Appelmarkt digt bij de Middel-
stcracht in eene huizing, thans bewoond en gedeeltelijk tot pakhuis gebezigd
door den heer P. G. Houthuysen. Van daar werd zij in 1 00 andermaal verplaatst
naar de door stadsoverheid haar goedgunstig geschonken Saaihal of voorma
lige St Jacobskapelmet uitzondering evenwel van den toren met den aan
kleve van dien, mitsgaders van het klokkewerk. In liet afgestane gedeelte,
door de liberaliteit van koning Lodewijk gerestaureerd, en ter zijner eere
aan den H. Lodewijk toegewijd, hield deze oudste Calholieke gemeente van
Leiden hare godsdienstoefeningen, tot dat zij onder het bestuur van haren
17d« en laatsten Pastoor: Henricus Tomas, onlangs (25 Febr. 1870) te Rot
terdam overleden, in 1857 bij besluit van den Bisschop van Haarlem werd
opgeheven en de Lodewijks-kerk als succursaal aan de Parochie-kerk van
den H. Petrus werd toegevoegd.
Inmiddels waren er ccnige zendelingen van verschillende orden te Leiden
aangekomen; zooals reeds vóór 1609 de Paters Jcsuiten, die zich vestigden
aan'de St. Pieterskerkgracht; alwaar zij verbleven tot de opheffing hunner
orde. Nadat hun kerkgebouw tot 1836 voor de godsdienstoefening van het
garnizoen gediend had. is het gesloten; en na onlangs afgebroken te zijn
heeft het plaats gemaakt voor de gymnastiek-school.
Omtrent denzelfden tijd als de Jesuiten zijn de Paters Franciscanen te
Leiden gekomen. Zij vestigden zich in de Kuipersteeg, tot dat in 1837'door
den Wel-Eerw. Pater Jacobus Goofers een nieuw kerkgebouw was gesticht
aan de Haarlemmerstraat bij de Hartebrtig; hetwelk bij gemeld Bisschoppelijk
besluit in 1857 tot Parochie-kerk onder den naam van O. L. Vrouw Ont
vangenis werd verheven en waarvan thans Pastoor is de Wel-Eerw. heer P.
Franciscus Petrus Matthias Welters.
Niet lang na de Franciscanen, althans reeds in 1642 kwamen de Paters
Dominicanen te Leiden zich vestigen in de Bakkerstecg; alwaar zij gebleven
zijn tot dat hunne gemeente onder den laatsten herder: Theodoras Ludoviciis
Robart door hetzelfde Bisschoppelijk besluit in 1857 is opgeheven.
Zoo waren er dan allengs in hel begin der 17,le eeuw 7 Priesters te Lei
den, die onder veel gevaar en ongemak de geloovigen in geestelijke zaken
bedienden; namelijk: cén wereldlijk Priester, door de wandeling genaamd:
de Pastoor, 2 Paters Jesuiten. 2 Paters Franciscanen en 2 Paters Dominica
nen. Zij hielden wel elk hunne afzonderlijke vergaderingen; maar zij had
den toen nog geene vaste vergaderplaatsen: zij hielden die vergaderingen nu
eens bij dezen, dan eens bij genen hunner aanzienlijkste Communicanten;
want onder die overgeblevene Roomsch-Calholieken dier tijden waren nog
vele rijke en deftige lieden, wier voorouders meermalen den burgemeester-
lijken zetel te Leiden bekleed hadden.
lntusschen waren er wegens de vermeerdering der lakenfabrieken vele
werklieden, ook Roomsch-Catholieke uit Frankrijk, uit Vlaanderen, uit Mun
ster, Keulen en Berg, welke laatste gewoonlijk Bovenlanders genoemd wer
den, overgekomen. Deze geringe werklieden werden niet toegelaten tot de
bovengemelde, bij plakkaat verboden vergaderingen, om niet bij den Magi
straat verraden te worden: zij waren dus genoodzaakt of builen de stad ten
platten lande de godsdienstoefeningen bij te wonen of zonder die veeltijds
te leven. De ijverige zielzorgers dit met droefheid aanziende, besloten onder
elkander alle zon- en feestdagen nog eene bijzondere vergadering te houden
voor deze goede en geringe geloovigen; en opdat de officier der stad niet
veel lust zoude hebben de godsdienst der armen te storen, zoo verkoren zij
een afgelegen arm huis in de Wesl-Ilavenstraat, tol nog toe, althans tot
1644 buiten de stadsveste gelegen; en alwaar boven onder het dak, bij
nacht en bij ontijde, die goede werklieden en andere geringe mensehen met
grooten ijver bijeenkwamen.
In het begin werden voor deze lieden de diensten door de gezasientlijke
Priesters bij beurte verrigt; vervolgens werden zij bediend door den eenen
of anderen door de geestelijke overheid hierheen gezonden wereldlijken
Priester, tot dat zij eindelijk in 1648 met aller toestemming tot eene afzon
derlijke gemeente werden vereenigd door Vincentius Slalpaart van der Wiele
van de orde der Ncderduitsche ongeschoeide Carmclieten, in zijne orde be
kend onder den naam van Vincentius a S. Ludovico.
Door de steeds toenemende wolneringen wies deze gemeente zoo zeer aan,
dat reeds bij het leven van Pater Stalpaart eene splitsing in die der Boven
landers en in die der Walen noodzakelijk geacht werd. Pater Stalpaart
zelf bleef zich belasten met de Bovenlanders en Vlamingen, welke zich ver
zamelden in een huis, thans het 4de van de Rijnstraat aan het Ulrechtsche
Veerhetwelk toen ter tijde, althans tot 1659 nog buiten de stadsvesten
gelegen was, en alwaar die gemeente verbleven is tot dat zij bij het meer
gemelde besluit van 1857 onder haren laatsten herder den Wel-Èerw. Pater
Ignatius Sarot, thans Pastoor te Zoelerwoude aan den Iloogcn Rijndijk, is
opgeheven.
De zorg voor de Walen werd in 1654 opgedragen aan Abraham Bertius,
m dc orde der Fransche ongeschoeide Carmelieten bekend onder den naam
van Pierre de la Mère de Dienhij was de zoon van den vermaarden Armi-
niaanschen Predikant Petrus Bertius, regent van het Collegium Theologicum
aan de Cellebroèrsgracht. Hij en zijne opvolgers, de Fransche Carmelieten
vestigden zich aan de Haarlemmerstraat in eene huizing, lang bekend onder
den naam van le Soleil d'Or. De laatste der Carmelieten: Père Hubert
(Nicou) in 1808 tot hofprediker van koning Lodewijk benoemd, droeg zijne
bediening over aan Pater Carolus Bertinus de Ram, een Benedictijn van
Monte-Cassino, die werd opgevolgd door een wereldlijken Priester Arnoldus
te Meij; wien het geluk te beurt viel zijne kerk in een Gothischen stijl te
mogen herbouwen en haar in 1857 tot Parochie-kerk onder den naam van
O. L. Vrouw Hemelvaart te zien verheffen. Deze kerk is onlangs zeer ver
groot door den tegenwoordigen Pastoor, den Wel-Eerw. heer Johannes
Bots.
Op den dag zeiven (te welen den 6l<,n Oct. 1655) waarop Pater Stalpaart
van der Wiele aan de pest overleedwerd hij opgevolgd door Otgerus Hoogh-
wout, of als Carmeliet genaamd Pater Philippus a SS. Trinitate; die na 15
jaren arbeids den 25s,e° Maart 1670 tot hooger loon werd opgeroepen.
Dewijl de Carmelieten lang draalden met het zenden van een opvolger
voor Pater Philippus, zond de Apostolische Vicaris der Vereenigde Nederlan
den omtrent Paschen van 1670 een wereldlijken Priester, met name: Hen
ricus Snel; doch aan de Pastorie bij hel Utrechtsche Veer aangekomen
werd hem door Agnietje Swermer, de huishoudster van den overleden Pater
Philippus de toegang geweigerd; te naauwernood stond zij hem toe aldaar het
Paaschfeest te vieren; na afloop waarvan hij en kerk en pastorie door dwang
van Agnietje moest ruimen.
Het zal misschien bevreemdendat een huishoudster en nog wel een huis
houdster van een ongcschoeiden Carmeliet aan een door den Apostolischen
Vicaris gezonden Priester durfde weerstand bieden en hem de deur wijzen.
Men bedenke echter, dat reeds kort na de hervorming eene zekere spanning
ontstond tusschen de wereldlijke en de geordende geestelijken hier te lande.
De geordende beweerden, dat door de hervorming het aartsbisdom van Utrecht,
waartoe Leiden toen ter tijde behoorde, was vernietigd, en het land tot een
staat van zending was overgegaan, waarin zij zich vrijelijk mogten uitbrei
den; de wereldlijke geestelijkheid daarentegen beweerde, dal niettegenstaande
de onderdrukking der andersgezinden en de beletselen, waarmede zij te
kampen had in de uitoefening van hare reglen en verpligtingen, beiden toch
rcglens en zelfs feitelijk waren blijven bestaan. Welke zienswijze de ware
is, staat niet aan mij te beslissen; maar zoo veel is zeker, dat die spanning
dagelijks toenemende, eindelijk in het begin der 18le eeuw tot die betreu
renswaardige scheuring aanleiding gaf tusschen dc Roomsch-Catholieken hier
te lande, die het gezag van den Apostolischen Vicaris erkenden, en hen, die
zich onder den naam van bisschoppelijke Clerezy daaraan onttrokken, en
door de Roomschgezindcn met den naam van Jansenisten bestempeld werden.
Het onheusch gedrag van Agnietje Swermer gaf aanleiding, dat de ge
meente der Bovenlanders aan het Utrechtsche Veer zich begon te splitsen.
Sommigen besloten te wachten tot dat de Carmelieten een opvolger voor
Pater Philippus zouden zenden; hetgeen eerst geschiedde in de maand Sep
tember in den persoon van Pater fnnocentius a S. Alberto (de Hoor); ande
ren. zooals Johan NierhofT, brandewijn-winkelier, Johan Cornelisz. Duyf-
huysen, kruidenier, haac van Leeuwen, winkelier, Maeliaert Livaert, saai
werker, Teunis Faseur en Frans Doen met den heer Snel aan het hoofd
huurden een huis, met name: Livorno, insgelijks staande aan het Utrechtsche
Veer, doch digter bij de Kraaijerslraat, zijnde thans liet achterste gedeelte
van het aan den nieuwen lloogewo rd gelegen Rijks Ethnographisch museum.
Dit huis, nadat het eenigermate op de tweede verdieping onder het dak ten
gerieve ceuer kleine en arme gemeente was ingerigt, betrok de heer Snel
op Meidag A". 1670. Het was dus op den lslc° Mei 1670, dat de nieuwe
gemeente, genaamd iu «de Kagchel (il Forno=Livorno)" ontstond en waarvan
ik boven het 200-jarig bestaan herinnerde.
«Dus was de heer Snel wel voorzien van eene woning en een vergader
plaatsje, maar niet van hetgeen daartoe behoort. Huisraad voor zielizelven
en kerkegoed voor de Godsdienst ontbraken in allen deele. Ik zwijg van
noodzakelijk onderhoud. Men zag daar een behoeftigen herder bjj onvermo
gende schapen in eene naakte kooi." Dan de beide neven, beiden Priesters:
Henricus van de Graft en Jacob Gael, diens zuster Geertrudis Gael, wed.
van Dirck van Kampen, Elisabeth NierhofT, Maria van Leeuwen en andere
in verschillende handwerken bedreven jongedochters voorzagen hem spoe
dig van hetgeen hem voor de uitoefening der Godsdienst en eenig onderhoud
het meest van noode was. Doch door eene kwijnende ziekte aangetast, na
4 jaar in de gemeente gearbeid te hebben, vertrok hij naar Montfoort. zijne
vaderstad, en stierf aldaar in zijn oudershuis in 1675 in den jeugdigen leeftijd
va» 28 jaren.
Hij werd bij zijn vertrek in 16.74 opgevolgd door Erasmus van den Broeck
geboortig uit Luikcrland, gewezen eerste pastoor van Delfsliavendoch van
daar ter wille van liet geloof verdreven, en toen ter tijde kapellaan op het
Huis te Poelgeest. Zwaarlijvig en ongemakkelijk van ligchaamsbeweging
bezweek hij mede onder den arbeid. Na minder dan 2 jaren werkens ver
zocht en verkreeg hij zijn ontslag in het jaar 1676.
Hij werd opgevolgd door Johan Dobbe, te 's Gravenhage geboren uit Armi-
niaansche ouders en door hen in hunne godsdienst opgevoed; doch op eene
zonderlinge wijze door Pastoor Cesarius tot het Roomsche geloof terugge
bracht. Want als Johan Dobbe als timmermansknecht werkte ten huize van
gemeiden Pastoor, toonde hij altoos een bijzonderen lust lot het disputeren
over geloofszaken. Pastoor Cesarius nam dit werk bij de hand en overtuigde
hem zoodanig, dat hij het geloof aanvaardde. Reeds 20 jaar oud begon hij
zich op de studie toe te leggen en na 8 jaar tijd werd hij tot Priester ge
wijd. Als Kapellaan van Pastoor Cesarius bediende hij 3 jaar lang de ge
loovigen door de pest bezocht, en werd hij eindelijk zelf door die ziekte
aangetast; doch genezen werd hij tol Pastoor van Zoeterwoude aangesteld;
vandaar kwam hij in 1676 als opvolger van van den Broeck te Leiden
Het was onder dezen Pastoor Dobbe, dat de gemeente in «de Kagchel"
den l-tn Mei 1677 werd verplaatst naar den Hoosewocrd in het huis, vroe
ger door bovengemclden Pastoor Duk tot kerk gebezigddoch die vandaar naar
de Appelmarkt vertrokken was. liet huis op den Hoogewoerd werd gehuurd van
den eigenaar van de Kolcvelden. die het gebruikte tot twee winkels met
hunne bijzondere toegangen en voorhuizen: de eene was een ijzerwinkel, de
andere een apothecarswinkel. Het huis. werd' beneden tot Pastorie en boven
tol Kerk ingerigt; een der deuren aan de straat werd voor altijd gesloten,
en vóór in den gang werd een ruime trap gemaakt om naar boven tot de
Kerk te gaan; maar van die andere deur aan de straat mogten de gemeen
tenaren geen gebruik maken om naar de Kerk te komen. De Catholieken
hadden wel al zooveel vrijheid gekregen, dat zij reeds vergaderplaatsen mog
ten hebben; maar deze mogten nog niet vóór aan de hoofdstraten gelegen
zijn. Daarom werd in een aangrenzend huisje in de St. Jorissteeg een toe
gang tot het groote huis aan den Hoogewoerd gemaakt door in den achter
gevel van dat huisje een deur te maken, waardoor het volk met een omweg
over de plaats en door den gang in het voorhuis naar den grooten trap
kon komen.
Pastoor Dobbe had niet lang genot van deze verandering. Van zijne komst
te Leiden af voortdurend met tusschenpoozende koorts gekweld, werd hij
tot verbetering zijner gezondheid iu 1679 naar Zwol verplaatst.
Hij kreeg tot opvolger zijn kapellaan Theodorus De Cock een Utrechte
naar, door wiens beleid het huis aan den Hoogewoerd met 2 huisjes in de
St. Jorissteeg in 1633 voor ƒ6000 werd aangekocht. Pastoor De Cock was
een ijverig mannaauwgezet in de vervulling zijner pliglen en allernaauw-
keurigst in het opteekeiien van al zijne verriglingen. Zoo heeft hij niet
alleen naauwkeurig beschreven dc oprigting en den aanwas zijner gemeente
en alle verbeteringen en herstellingendie hij van jaar tot jaar aan zijne
Kerk en Pastorie aanbracht; maar hij heeft ook allen, die door hem en
zijne voorgangers zijn gedoopt, getrouwd en bediend naauwkeurig aange-
teekend; levens vinden wij door hem vermeld de weldoeners zijner kerk en
hetgeen door hen geschonken en bijgedragen is. Merkwaardig is vooral
eene uitvoerige lijst, waarin hij met al de omstandigheden heeft omschreven
dc bekceringcn van LutherscbenCalvinisten en Arminianendoor hem ge-