LEIPSCME COURANT. N". 254. DONDERDAG 30 DECEMBER. niNNGNLANDSCHE BERIGTEN. 1869. De Courant verschijnt dagelijksZon- en Feestdagen uitgezonderd. De prijs der Courant is per vierendeel jaars ƒ3.—franco p.p. 3.50; met het Vei slag der Handelingen van den Gemeenteraad f 3.35, franco p. p. f 3.85. liet verslag afzonderlijk is verkrijgbaar voor j 2.50 s jaar», buiten de expediliekosten. Afzonderlijke nommers der Courant zijn verkrijgbaar voor 5 Cents, franco p. p. 6 Cents. De prijs der Advertentiën is van 14 regels f 1.iedere regel meer 25 cents. LEIDEN, 29 December. Bij Z. M. besluit van 28 Dec. n\ 13 is goedkeuring verleend aan de door de prov. staten van Zuid- en Noordholland in hunne jl. najaarsverga dering vastgestelde verordening, regelende de opheffing der tot nu toe nog in Rijnland bestaande ambachten. Met 1 Januarij 1870 zijn de besturen van die ambachten alsnu opgeheven en gaan de lot de ambachten behoorende werken op het bestuur van het hoogheemraadschap Rijnland over, onder de bepalingen bij voormelde verordening voorgeschreven. Gisteren avond werd in het gebouw der maatschappij tot Nut van 't Algemeen eene bijeenkomst gehouden van belangstellenden in het onder wijs, om te spreken over het oprigten eeuer vereeniging tot bevordering van geregeld schoolbezoek, liet denkbeeld tot het houden dezer bijeenkomst was, gelijk men weet, uitgegaan van een 25-tal mannen van verschillenden stand en rigting in ons midden. Het voorzitterschap in deze vergadering, waartoe een talrijk publiek was opgekomen, werd waargenomen door den heer mr. F. B. Coninck Liefsling, die in eene hoogst belangrijke rede het doel der bijeenkomst uiteenzette. Hij wees op de groote belangstellingdie ter bevordering van het onderwijs in den laatslen tijd in ons vaderland was ontstaan en op het te Utrecht tot stand gekomen Schoolverbond waarvan allerwege afdeelingen werden opgerigt; op de belangstelling, die ook buiten ons vaderlandin verschillende Europesche statenvooral in En geland en Oostenrijk, aan het volksonderwijs werd geschonken, zoodat men kon zeggen dat de algemeene volksontwikkeling zou moeten beslissenwelk volk den eersten rang zou innemen. Gelijk iedere klasse op haren tijd kwam thans de arbeidende klasse tot het volle bewustzijn van de plaats, die zij besloeg in de maatschappij. Voorbeelden hadden getoond dat dit bewust zijn goed geleidweldadige gevolgen kon hebbenin het tegenovergestelde geval een vernielend vuur kon worden; het gevaar was het grootst daar, waar aan de arbeidende klasse zelfs de eerste beginselen van het onderwijs waren onthouden, hetgeen gebleken was in de mijndistricten van Engeland en België. Na het gewigt der zaak nog verder in eenige trekken in het licht te hebben gesteld, kwam de spreker tot hetgeen de ondervinding had geleerd omtrent de behoeften te dien aanzien in ons midden en tot de oor zaakwaaraan het was toe te schrijven dat er ook onder ons nog veel, wat betrof de ontwikkeling der jeugd van de arbeidende klasse, en met name het geregeld schoolbezoek, was te bevorderen. Onverschilligheid was, volgens hem, in het algemeen en ook hier de grootste kwaal, men nam in den regel de kinderen te vroeg van de school; een onderzoek had aan het licht gebragt dat kinderen van 9 en 10 jaren aan de school werden ont trokken om bij een baas of in eene fabriek te werkenen hoewel er velen waren, die dien toestand erkenden, wilde men er echter de oogen voor slui ten; en beweerde: het was de ijzeren wil der noodzakelijkheid, de industrie kon den arbeid van kinderen niet ontberen en de ouders de verdiensten niet missen. Het nadeel eener zoodanige beschouwing werd door den spre ker helder in het licht gesteld. De ondervinding had geleerd dat van eenen naar ligchaam en geest behoorlijk ontwikkelden grootere werkkracht was te verwachten dan van eenen ongevormden. liet kind reeds vroeg lang durig eene en dezelfde bezigheid te doen verriglen was gcestdoodendzelfs was dit niet onopgemerkt gebleven bij meest, alle onderwijzers, wat betrof de meisjes, die de brcischolen bezochten, waarvan vele allengskens den lust en de vatbaarheid voor het onderwijs verloren. En wat het zedelijk na deel betrof,dit moest nog meer het medelijden opwekkeu; de gevangenissen leverden de voorbeelden op, wat slecht of geen onderwijs koude uitwerken. De opheffiing van dezen toestand werd door allen gewenscht, tot welke gezindheid of tot welke rigting men behoorde, hoe hevig de strijd ook soms tusschen die verschillende rigtingen mogt zijn, en dit had aanleiding gegeven tot het plan om ook alhier eene vereeniging op te riglen, die zich het bevorderen van het geregeld schoolbezoek ten doel stelde. Hij hoopte dat' zij tot stand zoude komen en dat van haar eene krachtige stem zou uitgaan tot bevordering der volksontwikkeling. Spreker las daarop een reglement voor, dat de ontwerpers voorloopig hadden zamengesteld en dat kon dienen tot grondslag, waarop verder zou kunnen worden voortgebouwd. Bij dat reglement, uit 7 artikelen bestaande, werd bepaald dat alhier zou bestaan eene vereeniging tot bevordering van geregeld schoolbezoek, zoo wel wat betreft het openbaar als het bijzonder onderwijs, enz. Dit concept reglement werd door den voorzitter in beraadslaging gebragt. De heer Drost, een der mannen van wie de oproeping was uitgegaan, ontwikkelde de bezwaren, die hij tegen de oprigting der vereeniging had. Hij was niet in de gelegenheid geweest de voorloopige vergadering van hh. ontwerpers bij te wonen. Zijn inziens was de kwaal niet zoo uitgebreid om daarvoor eene vereeniging in het leven te roepenen wel naast de arm besturendie steeds loonden dat zij deze zaak in het bijzonder behartigden, en voorls was het bij nadenken zijne meening geworden dat. bij het groot verschil van gevoelen betreffende de zaak van hel onderwijs, een eendragtig zamenwerken in deze bijna onmogelijk was. Door den heer Hagen werd deze bestrijding der zaak krachtig wederlegd, eene bestrijding, die hij, zeide hij, niet had verwacht van iemand, die met hem de oproeping had onder- leekend; te twijfelen aan een eendragtig zamenwerken was in zijn oog haast eene beleediging te noemen. 11e heer Rauwenhoff' sprak een kort woord, om te trachten het debat binnen zijne ware grenzen te beperken. De heer Sepp lichtte het doel der ontwerpers nader toe, door medetedcelcn dat het plan was geene afdeeling van het Schoolverbond hier op te riglen maar eene op zich zelf staande vereeniging, die zich de zaak binnen Leiden zou aantrekken en waarbij eendragtig zamenwerken allezins mogelijk was. Prof. van Geer gaf zijne verwondering te kennen dat hij eerst nu door het debat omtrent het eigenlijke plan der oprigters werd ingelicht; hij was juist voor eene aansluiting bij het Schoolverbonduit dankbaarheid omdat van Utrecht het initiatief was uitgegaan, zonder hetwelk waarschijnlijk ook hier van de zaak niets zou zijn gekomen en ook wegens het nutdat hij daarin zag; zooals nu de zaak werd aangevat en bij het reglement werd voorgesteld, droeg de vereeniging, zijns inziens, reeds de kiem der ontbin ding in zichgelijk zoovele dingendie hier waren opgezetmaarbij ge brek aan levensvatbaarheid, Waren verdwenen. Het was toch nu reeds ten duidelijkste gebleken dat zelfs de hh. ontwerpers het in het geheel nog niet eens over de zaak waren. Prof. Goudsmit nam vervolgens het woordzoo wel om de bezwaren van den heer Drost als die van den heer van Geer te wederleggen. Hij stelde tevens de bedoeling der ontwerpers helder in het licht; dat doel was één, en streng alle nevenbedoelingen uitsluitende, kon den daaraan allen hunne medewerking schenken. Hij verklaarde pleglig die niet te hebben en veronderstelde die ook bij geen ander; zoo ergens, dan moest men hierin elkander vertrouwen schenken. Alleen schoolverzuim, waar ook gevonden, moest bestreden worden; de keuze der school kon men in voorkomende gevallen gerustelijk aan het geweten der ouders overlaten. ■Als motie van orde werd door den heer Hagen voorgesteld, volgens art. 1, eerst uit te maken of de vereeniging al of niet zou worden opgerigt. De hh. Drost, mr. G. A. van Hamel, B. Corts, de voorzitter, prof. van Geer, prol. de Goeje en W. Pleyle namen nog aan de beraadslagingen deel. De heer van Hamel beweerde dat de oprigting der vereeniging zeer ten gunste der bijzondere school zou kunnen strekken. De heer Corts was van meeuing dat men met de oprigting der vereeniging moest wachten totdat er meer gelijkheid van krachten zou zijn tusschen de openbare en de bijzondere scholen, want er waren tot op heden nog geene bijzondere scholen voor on- en minvermogendenen de voorzitter deeldein antwoord aan den heer van Geer, mede dat hel plan was voorloopig eene zelfstandige vereeniging op te rigten. maar dat men zich naderhand, wanneer het Schoolverbond bleek goed te werken, zich daarbij wilde aansluiten. Op de aanmerking van den heer Pleyte werd art. 1 door den voorzitter zoodanig gewijzigd dat er gesproken werd van eene algemeene vereeniging, ter voorkoming van verwarring met de commissie der maatschappij tot Nut van 't Algemeen, in den zelfden geest werkzaam. Art. 1 werd vervolgens bij acclamatie aange nomen. De overige artikelen van het concept-reglement, daarna in behande ling gebragt, werden op dezelfde wijze aangenomen; alleen werd art. 5, be palende dat men tegen betaling eener contributie van minstens 50 cents lid der vereeniging kan worden, op voorstel van prof. Prins, in zooverre ge wijzigd dat men ook van de leden vordert persoonlijk werkzaam te zijn tot bevordering van het geregeld schoolbezoek. De heer Hagen, zijne instem ming met het voorstel van den heer Prins te kennen gevende, leverde eene schets van de wijzewaarop hh. ontwerpers meenden dat men werkzaam zou kunnen zijn. Men stelde zich voor de stad in een 40-tal wijken, en deze weder in sectiën te verdeelenen in iedere sectie aan twee of drie der leden de bevordering der zaak op te dragen. De heer Wilhelmy Damstc gaf ten slotte nog zijne ingenomenheid met de zaak te kennen, maar meende dat een afdoend middel daarin zou gelegen zijn, dat van de hooge

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1869 | | pagina 1