bank te Winschoten, de heer mr. L. E. A. baron Sloet tot Oldhuis, thans
subst.-griffier bij die regtbank; tot subst.-griffier bij de arrond.-regtbank
te Winschoten de heer mr. J. G. Peeting, thans griffier bij het kantonge-
regt te Rauwerd. Aan den heer mr. W. Alberda, officier van justitie bij de
arrond.-regtbank te Groningen, is op zijn verzoek eervol ontslag verleend.
Tot ontvangers der directe belastingen en accijnsen zijn benoemd: te
Zuidbroek c. a. de heer R. Feilh, thans ontvanger te Ruitenpost e. a.te
buitenpost c. a. de heer M. H. F. Piehot du Plessis, thans ontvanger te
Zwartsluis c. a.te Zwartsluis c. a. de heer F. C. M. Groshans, thans con
troleur der directe belastingen te Coevorden. Tot ontvangers der registratie
en domeinen zijn benoemd: te Hoogeveen de heer H. Rudde, thans te
Groenlo; te Holwerd, de heer G. van Iterson, thans surnumerair.
Rij den rijkstelegraaf zijn benoemd: tot onderdirecteur lstc kl. J. A.
Fleischer, thans onderdirecteur 2,le kl.tot telegrafist l8le kl. C. J. Gerrits,
thans telegrafist 2llc kl.tot telegrafist 2,le kl. J. Rroeders, A. C. Regeer en
G. de Vries, thans telegrafisten 3de kl.tot telegrafist 3,le kl. J. Spaanstra,
thans leerling-telegrafist.
Z. M. heeft goedgevonden te benoemen tot commandant van het bat.
mineurs en sapeurs den majoor A. Tutein Noltlienius, van het corps.
In de zitting van de tweede kamer van heden had de interpellatie
plaats van den heer van Sijpesteyn nopens den toestand der Nederlandsche
bezittingen ter Kuste van Guinea. Die heer zeide dat, waren zijne berigten
juist en de bron was vrij vertrouwbaar het volgende zou hebben
plaats gehad:
Den 26slen 31ei hadden eenige officieren van V. M\ stoomschip den Amstel
verzocht aan den kommandant, om met eene sloep een logt op de reede j
heen en weder te mogen maken. De ls,c officier verkreeg daartoe verlof,
nam nog een ander officier en onderofficier benevens 8 matrozen met zich j
mede. Alzoo op en ncèrvarende merkte de wachthebbende matroos dat de j
sloep naar den wal stevende en dat de bemanning door een hoop negers
omringd en gevangen genomen werd. Spr. berigtgever meldt hem niet, of
er pogingen werden aangewend om die gevangen genomen maanschappen te
ontzetten, wel meldt men hem, dat de l8tc officier, de andere officier en de
onderofficier op gruwelijke wijze zijn vermoord en dat er pogingen zijn
aangewend 0111 op welwillende wijze de 8 matrozen terug te erlangen. Het
was juist omdat spr. niet weet of zijn berigt geheel betrouwbaar is, dat hij
tot het geheele ministerie de vraag rigt of die berigten juist zijn en zoo ja,
welke bijzonderheden aan de regering deswege bekend zijn.
De minister van koloniën antwoordde dat, daar de vraag aan liet geheele
ministerie gcrigt was en er op dit oogenblik slechts twee leden tegenwoor
dig waren, deze nu niet te beantwoorden was. De voorzitter sloot daarop
de beraadslaging over dit onderwerp. De heer van Sijpesteyn meende dat
het vaderland en de natie, vertegenwoordigd door de kamer, regt hadden
op een bepaald antwoord. Dientengevolge ontstond er eenige discussie over
de vraag, of de beraadslagingen over de interpellatie al of niet heropend
zouden worden. Op voorstel des voorzitters werd tot de heropening beslo
ten. De heer van Sijpestein verklaarde toen dat de minister met zijn ant-,
woord volkomen in zijn regt was. Hel was van den spreker eene informa
liteit. Hij zou de feil herstellen en rigtte daarom de vraag lot de ministers
van koloniën en van oorlog. De minister van koloniën antwoordde nu
Ik heb het berigt, waarop spreker doelt, ontvangen. Het is aan het depar
tement en ik heb reeds gezonden om het te laten halen Ik wenschte niet,
zonder het nog eens te hebben ingezien, de gedane vraag te beantwoorden.
Ik stel dus voor, dat de kamer mij na de pauze in de gelegenheid wille
stellen om te antwoorden. Aldus werd besloten.
Daarna zijn de beraadslagingen over de wet betredende de militaire aka-
demie voortgezet. Artikel 1 met de daarop voorgestelde amendementen
werd afgehandeld.
Na de pauze heeft de minister van koloniën, in antwoord op de vraag
van den heer van Sijpesteyn. gezegd, dat het berigt over het algemeen juist
was, maar van het vermoorden van drie personen was niets met zekerheid
bekend. Er waren pogingen aangewend om de manschappen terug te krij
gen. Van onderscheidene zijden was nu bij den minister aangedrongen op
krachtige maatregelen. De regering wacht nadere meer stellige berigten af.
Rij het verhoor van den in het Itotterdamsciie proces betrokken Jacob
de Vletter, in de zitting van het prov. geregtshof van gisteren, heeft deze
beschuldigde hoofdzakelijk getracht aan te toonen, dat hij steeds getoond
heeft het gezag te eerbiedigenja zelfs ondersteunen tegen aanmatigingen
van het volk; maar dat aan den anderen kant, waar hij naar zijne gemoe
delijke overtuiging meende, dat dat gezag zijne bevoegdheid te buiten ging,
hij daarop had moeten wijzen. Voorstander van al wat regt en billijk is,
had hij nooit geschroomd, waar de omstandigheden het meêbragten, een
ieder tot zijn pligt terug te brengen. Maar hel was niet te ontkennendat
de overmoed en de aanmatiging van mindere beambten steeds toenemende
waren, niettegenstaande wèt noch verordening hun daartoe het regt gaf.
lloe kon het anders dan dat hij, waar hij telkens als bij toeval daarvan
getuige was, met klem daartegen opkwam, vooral wanneer de vervolgzucht
zoover ging van zelfs de onschuldigste uitspanningen van kinderenwaarbij j
noch gevaar, noch de eerbaarheid betrokken waren, te beletten. Verder
bleef hij volhouden, ondanks de tegenspraak der policie-agenten, dat hij wel
degelijk zich had willen begeven naar bet locaal der zangvereeniging en dat
hij een grooteren weg had genomenniet om zich onder de menigte te I
mengen, en als 't ware door zijne tegenwoordigheid in het doen van bal
dadigheid te versterken of aan te moedigen, maar dat hij, geheel vreemd
aan en onbekend met de volksbewegingen, zoo als ook uit zijne gesprekken
met sommige personen was gebleken, uit nieuwsgierigheid die menschen-
massa's gedeeltelijk was gevolgd en onwillekeurig er door werd meêgesleept.
Op het verwijt, als of hij zich juist aan het hoofd der menigte zou hebben
geplaatst, herhaalde hij met nadruk, dat het namelijk een groot onderscheid
maakt of men zich aan het hoofd eener menigte plaatst, dan of men
tegen wil en dank door de menigte wordt gevolgd. Van daar dan ook,
dat hij dringend verlangde, om van die volksoploopenja van die vervol
gingen der menigte verlost te worden en werkelijk zijne loevlugt had ge
zocht aan het bureau van den waterschout. Maar toen deze hem op provo-
cercnde wijze bejegende met de woorden: «zoo smeerlap zijt ge daar?" hoe
kon liet anders, dan dat de besch. toen geirriteerd werd en den waterschout
toevoegde: «ik zal u vernietigen." Werkelijk wilde men hem, besch., daar
I waar hij zijne toevlugt had gezocht, houden. Daarin mogt hij niet berusten
en hij was dus wel gedwongen, om aan dat zelfde volk, dat hij ontloopen
wilde, toe te roepen: «zij willen mij hier houden, verlost mij." Als een
verder bewijs, dat de policfe-beambten werkelijk handelden tegen wetten en
bevelen, zoodat des besch. verzet volgens eene gevestigde jurisprudentie,
ook door dit hof gehuldigd, regtmatig was, herinnerde besch. verder, dat,
zoo als uit het getuigenverhoor was gebleken, de policie-beambten hem op
zijn weg in den avond van den 31slen October op een gewelddadige wijze
hadden vastgehouden, niettegenstaande het verbod hunner superieuren. Wat
zijn gedrag betreft en zijne houding, toen hij na veel worstelens nu dan
eindelijk huiswaarts was gekeerd, bestreed hij met nadruk het bezwarende,
dat, volgens den president, in den aard der gebezigde toespraken tot het
verzamelde volk zou gelegen hebben. Hij trachtte die woorden te verzach
ten en deed daarbij hoofdzakelijk uitkomen, dat het hem niet te doen was
geweest, zoo als het hem ook nog niet te doen was, om het gemeen, dat
zich aan misbruik van sterken drank en allerlei uitspattingen overgeeft, aan
te zetten, maar integendeel tot rust en orde aan te manen en het bewijs
daarvan lag genoegzaam daarin opgeslotendat de menigte juist op zijn
aansporing ook rustig van zijne woning is henen gegaan. Voor het overige
en wat er ook gebeurde, hij zou steeds blijven een rots, die onwrikbaar zou
staan, te midden van de branding der zee. En indien hij in liooge mate
betreurde al hetgeen waarvan Rotterdam in de October-maand van het afge-
loopen jaar zulke schrikkelijke tooneelen had opgeleverd, zijn geweten
kende hem geheel vrij van eenige verwantschap tot dat gebeurde, en de
woorden die hij gesproken hadmoesten bij een onbevangen beoordeeling
niet anders worden beoordeeld dan als een pligtmatig verzet tegen onbe
hoorlijke handelingen.
De heer mr. W. Terpstra, advocaat-generaal, leidde zijn requisitoir onge
veer aldus in: Over het nuttige en noodige der policie, als wenschelijk voor
de maatschappelijke ordeover het noodzakelijkedat zoowel aan dit gezag
als aan alle andere magten eerbied behoort te worden betoond, en dat dit
zeker niet door het slijk moet worden gehaald of stelselmatig tegengewerkt,
i daarover zou hij niet uitweiden. De zaak mogt daartoe aanleiding geven,
maar een betoog hieromtrent voor den regterin ons land en voor de leden
van dit hof, zou nutteloos zijn. Hij erkende dat er gebreken zullen bestaan
bij de inrigting en het personeel van de policie, en dat het goed en nuttig
is de gebreken onder de aandacht te brengen; maar ik beweer, zeide hij,
dat het niet aangaat het geheel van eene instelling in verachting te brengen
en te verlammen door geschreeuw en ophef te makenvoor het minder ge
ordend en ontwikkeld deel der maatschappij. Ieder is geroepen controle
j uit te oefenen, op eene voorzigtige en behoedzame wijze, opdat niet onbil-
lijk worde beoordeeld; en. wanneer die beoordeeling komt van een ontwik
kelde en van geen ijdeltuit of fortuinzoeker, dan zal men zorg dragen om
de minder ontwikkelden niet te verleiden en tot verachting en tegenwerking
van het openbaar gezag aan te zetten en hen niet opwinden tot daden,
waarin die klasse zich beter dan door woorden lucht geeft. De Vletter be-
I hoorde lot de conlrolerenden en criliserenden van de Rolterdamsche maat-
schappij; zijn blik rigtte zich meer bepaald op het personeel der policie.
Op zich zelf lag daarin niets kwaads. Integendeeldit was zelfs goedmits
men wel toezag, dat is, niet vooringenomen of altijd van één kant. De
besch. had wel scherp toegezien, maar bij voorkeur naar één kant. Zijn
blik leed aan eenzijdigheid en vooringenomenheid. Die blik werd niet be
stuurd door den wil tot het goede, door de zucht om verbetering te erlan
gen. maar door particuliere veeten tegen beambten der Rolterdamsche policie
en bovenal door overdreven ingenomenheid met zijn eigen persoon, zijne
begrippen en beginselen. De adv.-gen. wil aannemen dal besch. voor een
paar jaar werkelijk iets goeds in den zin had; maar spoedig week hij af
van den behoorlijken en ordelijken weg door zijne ijdelheid, een der hoofd
gebreken van zijn karakter. De besch. had de volksbelangen niet behartigd
maar haat en misnoegen uitgestrooid, door beweegredenen, die liet goede in
hem hadden verslikt, en die alleen strekten om het poiicie-gezag te onder
mijnen, en alzoo had hij willens en wetens aanleiding gegeven en me
degewerkt tot hetgeen tegen die magt in de bewuste avonden was onder
nomen. Adv.-gen. stelde zich voor de volgende punten te behandelen: I". de
I qualificatie en 2». het bewijs van schuld van den besch. Wat het eerste
punt betreft, trad hij in breedvoerige juridieke redeneringen omtrent provo-
catic als specie van compliciteit, alleen in 't geval van 't misdrijf van weder-
spannigheiden betoogde dat de qualificatie, door hem voorgesteld, door
j verschillende artt. van het wetb. van strafv. en door de wet van 1829 ten
volle wordt geregtvaardigd. Ten opzigte van het tweede punt stond hij stil
bij twee vragen: 1°. heeft de besch. geprovoceerd tot eenige rebellie2". zoo
ja, deed hij dit dan ter kwader trouw?
Adv.-generaal besloot aldus: 18 mannen zijn veroordeeld wegens daden
van verzet gepleegd onder het aanroepen van den naam van dezen besch.
De beschuldiging is dus naar den eisch der wet bewezen. Het blijkt dat de
volksstem in den zin der wet niet heeft gelogen. Het verleden is ten na-
deele van den besch. In dat verleden ligt het heden. Hij neemt zijn requi
sitoir op grond van de artt. 209,.210, 214, 217, 52, 36 van het wetb.
van strafregt, art. 2 der wet van 29 Junij 1854 (StbL n>. 102) en artt.
207206 van "het wetb. van strafvorderingen dat hij door het hof zal
worden schuldig verklaard aan het door redenen in openbare plaatsen ge
voerd en door gedrukte geschriften opzetten tot wederspannigheiddie daarop
is gepleegd door meer dan twintig gewapende personen en medepligtigheid