BIJVOEGSEL, behoorende tot de Leydsche Courant
van Maandag 28 September .1868, /V". Öó7.
STADS-BERIGTEN.
PATENTBLADEN.
De BURGEHEESTER en WETHOUDERS tan LEYDEN doen te wetendat door
gen Raad dier gemeente, in zijne vergadering van den 3den September 1868, is vast
gesteld de volgende
f VERORnEKISKi
houdende intrekking der herordening op den aanvoer van rundvee voor
de Beestenmarkt te Leyden vastgesteld den 5dcn October 1867.
EENIG ARTIKEL.
De Verordening op den aanvoer van rundvee voor de Beestenmarkt te Leyden
vastgesteld den 5dcn October 1867 en afgekondigd den 12de0 daaraanvolgende (Ge
meenteblad n". 11), wordt bij dere ingetrokken en buiten werking gesteld.
Vastgesteld door den Raad der gemeente Leyden, in zijne openbare vergade
ring van den 3den September 1868.
De Burgemeester, v, D. BRANDELER.
De Secretaris, v. PUTTKAMMER.
Zijnde deze Verordening aan de Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, volgens
hun berigt van den 15den September 1868, B. n°. 4905 (4e afd. A), G. S. n°. 29,
in afschrift medegedeeld.
En is biervan afkondiging geschied waar hel behoort, den 26slenSeptember 1868.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
v. D. BRANDELER, Burgemeester,
v. PUTTKAMMER, Secretaris.
De BURGEMEESTER, Hoofd van het Gemeentebestuur van Leyden doet
te weten, dat de ingevulde patentbladen, over het dienstjaar 1868 en 1869,
voor al de wijken, ter Secretarie dezer gemeente verkrijgbaar zijn
dagelijks van des voortniddags tien tot des namiddags te een uur en wel
lot en met den laaisten September eerstkomende; terwjjl na het verstrijken
van dien tijd de onafgehaalde paientbladen aan de Deurwaarders der directe
belastingen ter uitreiking moeien worden afgegeven, die voor hunne moeite
mogen eisclien tien Cents zonder meer.
En zal deze door plaatsing in de Leydsche Courant worden afgekondigd.
De Burgemeester voornoemd,
Leyden, 10 September 1868. v. d. BRANDELER.
De BURGEMEESTER, Hoofd van liet Gemeentebestuur van Leyden, doet
ie welendat aan den Ontvanger der directe belastingen alhier is Ier hand
gesteld een, op den 15deo dezer maand, invorderbaar verklaard kohier van
bet patentregt over het dienstjaar 1868 en 1869, houdende aanslagen voor
de wijken 7, 8 en 9, alsmede restanten, terwijl ieder verpligt is zijnen
aanslag, op den bij de wet bepaalden voet, te voldoen.
En zal deze door plaatsing in de Leydsche Courant worden afgekondigd.
De Burgemeester voornoemd
Letden, 26 September 1868. v. d. BRANDELER.
TWEEDE KAMEK DER 8TATEN-GENERAAL,
Zitting van Vrijdag 25 September.
In deze zitting deelde de voorzitter mede dat de commissie, belast met
bet opstellen van een adres in antwoord op de troonrede, met hare taak
gereed was en het ontwerp ter tafel bragl. Overeenkomstig het verlan
gen van den heer van Wassenaer Catwijck werdna eenige discussie
besloten twee adressen uit Friesland, betrekkelijk bel lager onderwijs, te
doen drukken en ronddeelen.
Zitting van Zaturdag 26 September.
Ten drie ure wordt deze zitting geopend, waarin de minister van
financiën, de heer van Bosse, de slaatsbegrooting voor 1869 overlegt,
met hel houden van de volgende toelichtende rede:
Mijne heeren,
Bij de mondelinge voordragt, welke pleegt gehouden te worden ter
gelegenheid van de indiening der Slaatsbegrooting, is hel noemen van
veelvuldige cijfers en de voorlezing van berekeningen voor den spreker
en voor de hoorders minder aangenaam. Hoe onpartijdig men ook bere
keningen tracht te makenhet verwijl van kunstmatige cijfergroeperin-
gen zal ook nooit achterwege blijven.
Ik heb daarom gemeend wèl te doen, wanneer ik thans weinig cijfers
noemde, en liever verschillende opgaven van getallen en statistieke bij
zonderheden, 't zij als bijlagen, 'l zij als beslanddeelen van de memo-
riën van toelichting, afzonderlijk ter kennis van de vertegenwoordiging
bragt. Ik zal, in den loop mijner rede, de gelegenheid hebben naar
die stukken te verwijzen, en mij vooreerst bepalen bij de korte opnoe
ming van de voornaamste opgaven van dien aard, en bij de aanwijzing
van de plaats, waar zij in de bescheiden, bij de begrooiing gevoegd,
te vinden zijn.
De kamer ontvangt, als bijlagen tol deze redevoering, onderscheidene
statistieke labellen. De twee eerste behelzen de opgaven van de staals-
ontvangslen en uitgaven over de jaren 1852 tol en met 1867, ingerigt
op den voet waarop dergelijke statistiek bij twee vroegere gelegenheden
was geschoeid. De twee volgende behelzen eene gelijksoortige statistiek
omtrent de inkomsten en uilgaven van Ned. Indie over dezelfde jaren.
De cijfers, aanwijzende de voorloopig bekende uilkomst van de dienst
1867, komen voor in de memorie van toelichting tot de wet op de mid
delen. Het overschot van die dienst kan op f 4.367.254.60.1 worden be
rekend. Nopens de uitkomst van vroegere diensten zijn, nog in de
maand Junij jl.de noodige opgaven gedaan. Vermils over de saldo's
dier diensten in hun geheel is beschikt, schijnt het overbodig thans die
opgaven te herhalen.
Ten aanzien van de loopende dienst en de uitkomst die zij vermoede
lijk zal opleverenvalt nog weinig te zeggen, De opbrengst van de ge
wone middelen over de eerste acht maanden van dit jaar bleef heneden
die van het overeenstemmende tijdperk van 1867. Voornamelijk is dit
toe te schrijven aan de betrekkelijk geringe opbrengst van het successie-
regtwelke tot hiertoe 1£ millioen heneden die van 1867 is gebleven.
Ook een paar verbruiksbelaslingen bragten minder dan in 1867 op. Het
is te verwachten, dat, even als vroeger, de laatste maanden van het
jaar eenige betere uitkomsten zullen opleveren, en het hare bijbrengen
om de vergelijking althans minder ongunstig te maken.
Van de bevoegdheid tot uitgifte van schatkistbilletlen, aan de regering
gegeven hij de wet op de middelen voor 1868, is geen gebruikgemaakt.
Bij de nog altijd aanwezige ruimte van kasgeld was dit onnoodig, en
zal het vooreerst nog niet noodig worden. Eene nadere voordragt dien
aangaande is dan ook nog overbodig te achten, naardien men de hoop
mag koesleren dat ook in 1869 geene buitengewone hulpmiddelen noo
dig zuilen zijn, indien de bestaande vooruilzigten niet verijdeld worden,
en geen buitengewone tegenspoeden ons treffen.
Wat de begrooting voor 1869 aangaat, vóór ik tot de mededeelingen,
haar betreffende, overga, zij het mij vergund met een woord te wijzen
op den financiëlen toestand in het algemeen, en op den invloed dien
deze beschouwingen op de zamenstelling der begrooiing uitoefenden. Er
is meermalen gewezen op het feit dat de groote overvloed van middelen,
welke ons eenige jaren lang te beurt viel, niet meer voorhanden is.
De oorzaken van dit verschijnsel zijn bekend. Zij liggen niet in ver
mindering van de gewone staatsinkomsten, maar in de hoogte der uitga
ven en in de verminderde waarde van de koloniale producten.
De bijlagen A tot D geven u de gelegenheid, den gang van zaken met
een oogopslaag te overzien.
De vermeerdering der uitgaven hield geen gelijken tred met de ver
meerdering der ontvangsten.
De voornaamste stap op dien weg is hier te lande gedaan in 1866,
toen staatkundige aangelegenheden tot aanzienlijke uitbreiding der kosten
voor de verdediging deden besluiten. De kolom van den staat, die ge
titeld is «algemeene dienst" vertoont eene vermeerdering van 10 millioen,
in 1867 hoven 1866. Ruim twee millioen daarvan moeten intusschen,
wanneer men met vroegere dienstjaren vergelijkt, buiten de rekening
gelalen worden, omdat zij het gevolg zijn van de toepassing der wet tot
afschaffing der gemeenle-accijnsen, weike eerst in dat jaar ten volle in
werking trad. De uitgaven van marine droegen tot de overige vermeer
dering bij voor 5.800.000die voor oorlog voor ƒ1.500.000, in rond cijfer.
Voorts mag bij dergelijke vergelijking niet onopgemerkt blijven dal de
sterk verhoogde subsidiën voor de West-Indische koloniën en de Kust van
Guinea sedert 1862 op de slaatsbegrooting voorkomen. Vroeger rang
schikte men ze onder de uitgaven ten laste van Nederlandsen Indie.
In 1852 bedroegen zij slechts 357,223.68; in 1867 werd er ƒ1.755.454.34*-
voor uitgetrokken.
Vergelijkt men nu de twee uiterste termen dezer reeks van jaren,
dan ziet men dat onze financiën in 1867 veel meer afhankelijk werden
gemaakt van de koloniale bijdragen dan zestien jaren geleden het geval
was, wat de gewone staatsuitgaven betreft.
Bovendien werd de begrooting bezwaard door de uitgaven voor de
spoorwegen. De baten die de amortisatie van schuld in dat tijdperk
opleverde werden in 1867 niet alleen opgewogen, maar zeer ver over
troffen door de overige uitgaven.
Het zou echter onbillijk zijn, bij deze beschouwing voorbij te zien,
dat reeds op de oorspronkelijke begrooting voor 1868, voor de marine
veel minder werd verlangd, en wel ƒ4.700.000, in rond cijfer.
Doch ook na die vermindering blijkt het, dat de som die aan de ko
loniale geldmiddelen ontleend moet worden, om de gewone staatsuitgaven
te dekken, genoegzaam even groot is als zij zestien jaren geleden was.
Na de buitengewone amortisatie, sedert de helft van het jaar 1866 onge
veer, gestaakt werd, vervalt ook de besparing die aan de begrooiing
verzekerd werd door vermindering van den rentelast.
Op de begrooiing voor 1867 bleef, met inbegrip van de renten van
hel waarborgkapitaal der muntbilletteneene som van ruim 12,' tonnen
gouds, voor amortisatie toegestaan, onuitgegeven; eene besparing welke
thans uitnemend te stade komt.
Doch de rentelast werd dan ook, voor 1868 en 1869, slechts onbe
duidend en alleen ten gevolge van de verpligte amortisatie verminderd. De
schaduwzijde van onze financiënhare af hankelijkheid van de koloniale bij
dragen, is dus weer afgenomen. De vraag, of men zal voortgaan op
den ingeslagen weg, moge nu niet buiten behandeling blijven.
Twee middelen van verbetering kunnen in aanmerking komenver
hooging der staatsinkomsten door uitbreiding of vermeerdering van be
lastingen, of wel vermindering van uilgaven.
De bezwaren, aan hel eerste middel verbondenzullen wel door niemand
gering worden geacht. De regering meende, dat, vóór men daartoe over
gaat, althans beproefd moet worden, of van hel tweede geene goede
gevolgen te wachten zijn.
Zij wilde dus vooraf nagaan, of liet niet mogelijk zou wezen, de
vaart der vermeerdering van uitga-ven te sluilen. De ondervinding van
eene reeks van jaren leert, dat de gewone staatsinkomsten gaandeweg,
en bijna onafgebroken, in opbrengst toenemen, zoowel bier le lande als
in Indie. Die progressie is in 1855 afgebroken, doordien men de be
lasting op het gemaal afschafte zonder eenig equivalent vast le stellen,
en dat juist op het tijdstip waarop men de gewone uitgaven sterk uit
zette; zij is echter later weder te voorschijn getreden: en bedroeg sedert
1856 door een gerekend ƒ750.000 'sjaars.
Werd het nu mogelijk bevonden de begrootingen van uitgaaf niet le
verhoogen gedurende eenigen lijd, maar ze integendeel, zoo bel kan, te
verminderen, dan verwierp men de kans niet, dat door den gewonen loop
van zaken aan de inkomsten de tijd gelaten kan worden den gang van
de vermeerdering van uilgaven voorbij te streven.
Deze beschouwing heeft de keuze der regering gevestigd. De staals-
bearooting en de koloniale begrooiing beide worden u lot een niet on
aanzienlijk bedrag in minder, beneden 1868, voorgedragen. Daardoor,
en door de aanmerkelijke voorschotten welke de koloniale dienst van
1867 overliet, en bet vrij groot bedrag, dat, behalve door bet slaken
der amortisatie, op de begrooiing van 1867 onuitgegeven bleef, was het
mogelijk bel uilzigt te openen, dal ook nog in 1869 alle staatsuitgaven,
ook die voor de spoorwegen, zonder buitengewone hulpmiddelen, zonder
leening of verhooging van belastingen, gedekt zullen kunnen worden.
De taak intusschen, welke de regering zich stelde, was niet gemak
kelijk.
Geene regering kan zich van het verledene losmaken. De rigting, in
de laatste jaren aan de staatkunde gegeven, de begrippen, die daardoor