sten weten wij nog niet zeker. Zalig was het ons een blik op die helden
te werpen, wier dood ons benijdenswaardig loesebeen. In Monte fiotondo
hebben die boeven het schandaal bedreven, om in eene kerk de tabernakels
open te breken en de H. hostiën en reliqniën te vertrappen, zelfs de altaar-
trappen waren opgebroken en met de walgelijkste uitwerpsels ontheiligd.
Met diepen weemoed hoorden wij eene mis, die door den priester op een
gebrekkig zamengesleld altaar op den kerkstoep werd gelezen, want de
kerkruïne liet daarvoor geene plaats overig. Wij zijn op heden weer in
Rome en dragen alle verdere gebeurtenissen aan God op, aan God, die zoo
vaderljjk ons gered en beschermd beeft, aan God, wieu alleen alle eer toe
komt, en die schijnt gereed te slaan om zijne kerk te verlossen. Luistervol
en verrukkend was onze ontvangst te Rome; onze ooren suisden van het j
duizend en duizendwerf herhaald: «leven de zouaven!"
Door burg. en weih. van Schiedam is gewaarschuwd tegen het gebruik
van met goud beplakt S'.-Nicolaasgoeduithoofde bij onderzoek gebleken
was dat het zoogenaamd plakgoud bestond uit eene vermenging van koper
en zink.
Onder Lullen is aangehouden en naar Deventer opgezonden eenejonge
dochter van 25 jaren. Zij moet bekend hebben dat zij vóór 12 dagen be
vallen is, dat het kind kort na de geboorte is overleden, en dat zij het
lijkje in het vuur op de haardstede gestopt en alzoo verbrand heeft.
Uit Groningen meldt men dal de heer mr. II. D. Guyot, zoon van
wijlen dr. C. Guyot, de rijke bibliotheek zijns vadeis, overeenkomstig diens
verlangen, aan het doofstommen-instituut aldaar heeft geschonken.
Te Oss, in Noordbrabant, heeft eene vrouw, 63 jaren oud, zich bij
de policie aangegeven, als hebbende den brand, waardoor dezer dagen het
huis van haren buurman was vernield, aangestoken, uithoofde haar man in
ongeoorloofde betrekking stond met de vrouw van dien buurman.
's GRAVENHAGE21 November.
Tot ontvanger der registratie te Dordrecht is benoemd de heer J. C. A.
van der Meer van Kuffeler, thans te Weesp; tot ontvanger der directe
belastingen te Avenhorn, de heer K. F. Boejenkthans te Berkhout; en
tot ontvanger der directe belastingen te Groesbeek de heer H. J. Rambon-
net, thans te Ruurlo.
De heer G. D. Sutherland, arrond.-ijker te Amersfoort, is als zooda
nig verplaatst naar Nijmegen.
De minister van marine zal morgen en die van binnenl. zaken over
morgen geen gehoor verleenen.
In de zitting van den hoogen raad van lieden heeft de lieer mr. W.
Thorbecke den eed als advocaat bjj dit collegie afgelegd.
De prov. staten hebben in hare zitting van gisteren aangenomen het
ontwerp tot wijziging in het reglement op hel gemeen waterslaatsbelang van
Voorne en Putten en de ontwerp-verordening ter verzekering van den goe
den toestand der GoHwekaden. Daarna is de najaarszitting gesloten.
De tweede kamer heeft in hare zitting van gisteren een aanvang ge-
maakt met de behandeling der siaafsbegrooting voor 1868. De heer van
Delden trad in eene beoordeeling van het beleid van den minister van financiën
waaraan hij zijne goedkeuring meende te moeten ontzeggen. De heer Bichon
van Ysselmonde betoogde dat het ministerie zijne tweeledige roeping, oplos
sing der koloniale quaestie en opheffing der bezwaren ten aanzien van
het onderwijs, niet had voldaan. De heer Keuchenius trad in eene karak
terisering der verschillende partijen waaruit dc kamer thans is zamengesleld.
Enkelen hechtten aan de benaming van «nationale''' mannen, welke hun
ten deel was gevalien en bepaalden er zich toe om in welsprekende rede
voeringen huil vertrouwen uit te drukken in de «geachte regering die 'l wel
weet." Anderen verkozen den naam van independentenen hunne onaf
hankelijkheid bepaalde zich om met Oostersche woordenpracht den oube-
siemden middenweg aan te raden. De liberale partij had overvloedige leeke-
uen gegeven van afwijking lusschen de leden eu het hoofd, en hel hoofden
de leden, terwijl de maag, verstopt en overladen door Indische spijzen,
door Indische comptabiliteitswet en Indische strafwet, weigerde de verster
kende middelen te gebruiken, welke haar door hare vrienden werden toege
diend. Aan de anti-revolutionaire partij werd door hare tegenstanders,
maar ook door hare vrienden verweten dat zij het belang en het regt eener
godsdienst en vrijheidlievende natie had op den achtergrond gesteld, iu de
blijdschap van de graven van Zuylen en Schimmelpenninck aan het roer te
zien. Geen der partijen vertoonde:: een spoor van leven of bezieling. Spre
ker geloofde niet dal de regering het regt had, tol de kamer het verwijt
te rigten, dat zij niet «binnen de grenzen" was gebleven. Hel tegendeel
was het geval; de kamer was gebleven binnen de grenzen harer waardig
heid. Zij verkeerde in zekeren staat van algematheid. Wegens die afge
matheid vreesde hij de ontbinding der kamer niet; ook daarom niet, dal de
krachtigste middelen waren uitgeput; kon. proclamatiënnationale kiemen
enz. zouden hoofd en hart der kiezers niet meer verwarmen. Ook de ko
loniale quaestie kon geen motief tot ontbinding opleveren. Op hetzelfde j
oogenblik dal de regering den invloed der vertegenwoordiging in koloniale
zaken wenschl te verkorten, kon zij moegelijk de kiezers oproepen om
over de koloniale quaestiën te beslissen. Het kon evenwel gebeuren, dat
spreker zich bedroog en de kiezers toch werden opgeroepen. Yoor dat ge
val achtte hij het pligtmatig, dat de handelingen der regering van het afge-
loopen jaar werden besproken en getoetst. Die handelingen nagaande
stuitte spr. het meest op onteigeningswetteneen wetje ten gunste van de
maatschappij lot exploitatie der staatsspoorwegen en een wetje ten behoeve
van hulp-apothekers. De schutterij-wet was mislukt; de koloniale quaestie
was vruchteloos behandeld met een minister, die in hel midden der dis
cussie spoorloos verdween; aan de oplossing der onderwijs-qnaestie was niets
gedaan. Daarna trad de spieker nog in breedvoerige beschouwingen over
de oiiderwijs-quaesiie. De heer Blom vroeg daarna nog inlichtingen over
het tractaat niet Engeland, betreffende de Kust van Guinea, en de lieer
Dnileri besprak in het bijzonder dc houding en de plannen van den minister
van financiën.
De ministers van buiten), zakenvan binnenl. zaken en van financiën
beantwoordden de in den loop der beraadslagingen gemaakte aanmerkingen.
De eerste trad in eene wederlegging der politieke beschouwingen, eu ver
dedigde meer in het bijzonder het vroeger door het ministerie genomen
besluit tot ontbinding der kamer, waarover de beer Keuchenius gesproken
had; de tweede, gewagende van de oiiderwijsquaestiezeide o. a. dat hel
voornemen der regering was om, vóór hel einde van dit zittingjaar, te ken
nen te geven of er termen bestonden om de wet op hel lager onderwijs te
wijzigen, hopende hij echter dat vóór dien tijd het voorstel van den heer
de Brauw betreffende dal onderwerp in behandeling zou zijn genomen. De
laatste eindelijk verdedigde zich tegen de verwijten, welke legen zijn be
stuur waren ingebragt, en beantwoordde dc bedenkingen, welke tegen de
begrooting van uitgaven en de voorgedragen middelen in het algemeen ge
maakt warenzich voorstellende om later meer in bijzonderheden de on
juistheid der gemaakte bezwaren aan te toonen.
Nadat nog de heer Dullert en de minister van financiën het woord had
den gevoerdwerd de voortzetting der beraadslagingen bepaald op heden.
In de zitting van heden betoogde de heer van Eek dat der liberale partij
niet tot verwijt mag worden aangerekenddat zij tot de vaststelling van
de wetsontwerpen van deze regering uitgaande heeft medegewerkt. De
heer Wintgens heeft aangedrongen op meerdere zamenwerking der partijen
en krachtige oplossing der koloniale quaestiën.
De heeren van Lijnden, llaffmans, Saaymaus Vader, lleydenrijckvan
Nispen en van Wassenaar Catwijck waren aller, teleurgesteld over de ver
klaringen van den minister van binnenl. zaken met betrekking tot de wij
ziging der beslaande onderwijswet. Zij drongen op nadere verklaringen
bij den minister aan.
De heeren Keuchenius, van Delden en Bichon repliceerden.
De lieer Fransen van de Putte betoogde met nadruk dat de regering in
gebreke was gebleven de koloniale quaestie op te losseneven weisprekend
betoogde de heer van Foreest het tegendeel.
hij voortgaat alle vriendschappelijke vertoogen in den wind te slaan, heeft
hij mij geene andere keuze gelatendan dat van met nadruk de invrijheid
stelling mijner onderdanen te vorderen en dien eisch met de noodige magts-
ontwikkeling aan te dringen. Diensvolgens heb ik bevolen, dat eene expe
ditie met dal doel zou gezonden worden en ik vertrouw geheel op den steun
en de medewerking van mijn parlement bij deze poging om hunne landge-
nooten terstond te verlossen uit hunne wederreglelijke gevangenschap en de
eer van inyne kroon te handhaven. Ik heb bevolen, dat de stukken aan
gaande dit onderwerp onmiddellijk onder uwe aandacht zullen gebragt
worden.
Ik ontvang van alle mogendhedeu de verzekeringen van hare vriendschap
pelijke gevoelens en ik zie geen reden om te vreezen, dal de algemeene vrede
van Europa zal verstoord worden.
Eene bende ltaliaansche vrijwilligers zijn, zonder door hun souverein ge-
uiagiigd te zijn, het pauselijk gebied binnengetrokken en hebben Roaie
zelf bedreigd. De keizer der Franschen heeft zich geroepen gevoeld eene
expeditie tot bescherming van den opperpriester en zijn gebied af te zenden;
nu dat doel bereikt is, en de vrjjwilligersmagt is verslagen en verstrooid,
nu het pauselijk grondgebied verlost is van het gevaar eener vreemde invasie,
vertrouw ik, dat L. K. M. in staat zal zijn, door spoedig zijne troepen
terug te roepen, alle mogelijke aanlcidiug weg tc nemen voor een misver-
j stand lusschen Zr. Ms. regering en die van den koning van Italië.
De verraderlijke zameiispanninggemeenlijk bekend onder den naam van
Feniai'.isme, magteloos gemaakt en onderdrukt in Ierland, heeft in Enge
land den vorm aangenomen van georganiseerde geweldenarij en moord.
Dergelijke vergrijpen legen de goede orde moeten krachtig worden onder
drukt; en ten einde zij voor goed te niet gedaan worden, vertrouw ik,
dal de krachtige toepassing der wel en de ordelijke gezindheid van degroote
menigte mijner onderdanen het hare zullen doen."
Betreffende de hinneulaudschc aangelegenheden werden door II. M. toe
gezegd: wetsvoorstellen tol verbetering van de volksvertegenwoordiging ui
Schotland en Ierland, tot het tegengaan van omkoopingen en ergerlijke han
delingen bjj de verkiezingen, op de openbare scholen en de volksopvoeding,
tot verbetering der wetgeving op de handelsmarine en tot opheffing van
de kwellende en beperkende bepalingen aan den bovenlandschcn veehandel
eu liet vergemakkelijken van den invoer van buitenlandsch vee.
In de na de opening gehouden zitting van hel hoogerhuis heeftbij dc
j behandeling van het adres iu antwoord op de troonrede, graaf Bussell
dc handeling der regering ten* aanzien van de Fenians en Abyssinië goed
gekeurd. Graaf Derby verklaarde, dal Engeland geene uitnoodiging van
keizer Napoleon tot eene conferentie heeft aangenomen of afgewezen, maar
lijj vreesde dal eene conferentie nieuwe moeijeljjkheden zou doen ontstaan.
In het lagerhuis beeft lord Stanley gezegd, dat Engeland op de uitnoodi
ging tot eene conferentie der mogendheden heeft verklaard, dat die confe
rentie geen bereikbaar voordeel zou opleveren tenzij er een meer bepaald plan
werd voorgesteld en uit de voorloopige onderhandelingen bleek dat de be
trokken partijen vermoedelijk dat plan zouden aannemen.
Door het hooger- en ook door het lagerhuis is het adres van antwoord
vastgesteld.
In het officiële regeringsblad zijn twee verordeningen afgekondigd;
bij de eerste wordt liet besluit van 24 Maart 1866, waarbij dc invoer van
vee uit Nederland verboden was, ingetrokken vlc tweede strekt tot intrek-
De ministers van buitenl. en van binnenl. zaken beantwoordden de sprekers.
De laatste verklaarde dat hij de zaak van het onderwijs niet zou verschuiven;
Daarna sprak nog de heer llasselman, minister van koloniën, breedvoerig,
daarbij de conservatieve koloniale politiek handhavende.
Nadat nog de bh. van Nispen en van Eek hadden gesproken, werden de
algemeene discnssiëii gesloten, en het eerste hoofdstuk aangenomen.
Rlj'l'i FN'LAN DSGHK 8 iviilGTKN.
EiVGELA.ti ld.
LONDEN, 19 November.
Van wege H. M. de koningin is heden het parlement geopend. In de
voorgedragen troonrede worden in de eerste plaats besproken de expeditie
naar Abyssinië, de woelingen der Fenians en het gebeurde in den Kerkdij
ken Staat. U. M. liet zich omtrent een en ander aldus uit: «Nu ik weder
tot u kom om uwen raad en hijstand te vragen, doet het mij leed, dat ik
uiij iu de noodzakelijkheid heb gezien om uwe tegenwoordigheid te verzoeken
op een ongewoon, en waarschijnlgk voor velen van u lastig tydstip. De
souverein van Abyssinië gaat met schending van alle internationale wetten
voort onderscheiden mijner onderdanen in gevangenschap te houden, som
migen van welke door mij met eene bijzondere zending heiast waren en daar