TIENDE HOOFDSTUK. VAN BEGRAVING VAN LIJKEN. Art. 274. Wanneer de ambtenaar van den burgerlijken stand, na zich van het overlijden, op de meest stellige wijze te hebben verzekerd om redenen van algemeen be lang, begraving binuen de 36 uren na bet overlijden gelast, moet daaraan door de aanwezige executeuren en bij ontstentenis van deze, door de aanwezige erfge namen voldaan worden, op straffe eener geldboete van vijf en twintig gulden en gevangenis van één tot drie dagen, te zamen of afzonderlijk. Art. 275. Geen lijk zal langer dan vijf dagen na bet overlij den onbegraven mogen blijven, zonder schriftelijke vergunning van den ambtenaar van den burgerlijken standop eene boete van tien tot vijf en twintig galden. Art. 276. Zonder verlof van Burgemeester en Wethouders, mogen zij die met de begraving belast zijn, deze in de maanden April tot en met September niet anders dan van zes tot tien uren des voormiddags, en ge durende de overige maanden van acht tot elf uren des voormiddags, doen plaats hebben, op straf eener geld boete van tien tot vijf en twintig gulden. Art. 277. Iedere daad van wanorde of van verstoring der lust bij eene begrafenis, wordt, voor zooverre daartegen niet is voorzien bij bet Wetboek van Strafregt, gestraft met eene geldboete van vijf tot vijf en twintig gulden en gevangenis van één tot drie dagente zamen of afzonderlijk. ELFDE HOOFDSTUK. BRANDPOLICIE. EERSTE AFDEELING. Fan middelen ter voorkoming van brand. Art. 278. Het is verboden, bergplaatsen van hooi, stroo, zaag sel, krullen of andere ligt brandbare stoffen op te rig- len of reeds beslaande te behouden, zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders. Bergplaatsen van brandstoffen tot huishoudelijk gebruik zijn in dit arti kel niet begrepen. Art. 279. Het is verboden in de bergplaatsen in het voorgaand artikel aangewezen of in soortgelijke, waar ligt brand bare sloffen verwerkt worden a. kunstlicht te hebbenniet besloten in eene lan taarn b. tabak of sigaren te rooken c. eenig vuur te hebben. Art. 280. Hel is, overeenkomstig de Koninklijke besluiten van 31 Januarij 1824 (Staatsblad n°. 19) en 29 April 1864 (Staatsblad n*. 39)verboden bewaarplaatsen van bron olie (petroleum) te maken of te veranderenzonder schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethou ders. Deze bepalen na verhoor of behoorlijke oproe ping der geburen, de plaatsen waar localen, tot be waring van bronolie bestemdzullen mogen worden ingerigt, alsmede den vorm en de zamenstellitg van die bewaarplaatsen. Gebouwen waarin lot huishoudelijk gebruik niet meer dan 20 kannen geborgen wordenzijn hieronder niet begrepen. Art 281. Niemand mag in eene bewaarplaats van bronolie, binnen den kom der gemeente, of in eeu winkel waar bronolie verkocht wordt, eene grootere hoeveelheid voorbanden hebben dan van 350 kannen. Zijn bewaar plaats en winkel gedeelten van hetzelfde gebouw, dan mag de hoeveelheid bronolie, daarin voorhanden, te zamen niet meer dan 450 kannen bedragen. Art. 282. Het is verboden in bewaarplaatsen van bronolie a. kunstlicht te hebben; b. gasleiding aan te brengen; c. eenig vuur te hebben d. tabak of sigaren te rooken. Art. 283. Verkoop, verwerking of aflevering vau bronolie mag niet geschieden dan door personen boven de 16 jaren. Art. 284. Het verkoopen en bewaren van ongezuiverde bron olie is binnen deze gemeente verboden. Art. 285. Het is niet geoorloofd bronolie in grooter hoeveel heid dan van 500 kannen door deze gemeente te ver voeren zonder voorafgegane kennisgeving aan de po- licie en met inachtneming der door haar voorgeschre ven behoedmiddelen. Art. 286. Het is verboden 1". vuur- of stookplaatsen of andere gelegenheden tol kunstmatige verwarming op te rig tente herstellen of' te verauderen, dan volgens de voorschriften van rooi meesters, altijd echter ouder beroep op de beslissing van Burgemeester en Wethouders. Die voorschriften moeten in hun register worden aangeteekend en daar van, des gevraagd, inzage gegeven worden aan den directeur van het braridwezen 2°. vuur aan te leggen op andere plaatsen dan in daartoe gemaakte stookplaatsen, onder steenen schoor steeiien of ijzeren pijpen, welke ten minste één el boven de nok van het dak of twee ellen boven de hoogste daklegering zijn opgemetseld; door Burge meester eri Wethouders kan op deze bepalingen uit zondering verleend worden; 3". houten verlengpijpeu op schoorsteenen te plaat sen, zoolang de gemetselde pijp niet de in alienea 2 vermelde lengte heeft; 4°. zich van houten snuivers te bedienen; 5°. pijpen van vuurtoestellen te leiden: a. naar buiten door muren, daken, ramen, beschot ten of dergelijke. In sommige gevallen kan dit tijdelijk door Burgemeester en Wethouders toe gestaan worden; b. in schoorsteenen door zolders of beschotten van hout of andere brandbare stof, tenzij die pijpen daarvan ten minste tien duim verwijderd zijn en de opening genoegzaam met ijzer of metaal zij aangevuld 6°. houl door schoorsteenen te leiden of daarin aan wezig te hebbenal ware dit ook bemetseld of met metaal bekleed; 7". haarden, kagchels of andere losse vuurtoestellen anders te plaatsen dan op steenen vloeren, of metalen platen, aan alle zijden buiten den haard, de kagchel enz. uitstekende. Art. 287. Ten minste twee malen in hel jaar, eri wel eens in het voor- en eens in het najaar, moeten op kennisge ving van Burgemeester en Wethouders schoorsteenen of stookplaatsengereinigd worden. Art. 288. Vuurplaatsennoodzakelijk tot uitoefening van eene nering, een handwerk, kunst of bedrijf, moeten naar gelang van bare grootte gesteld worden op een afstand van één tot drie palmen van den gemeenen of niet ge- meenen muur. Zij mogen niet op bovenverdiepingen gesteld worden dan met goedvinden van Burgemeester en Wethouders, na ingewonnen advies van rooimeesters. Art. 289. De vuringen, benevens de distilleerketels, helmen, stutten, rollagen en alle verdere werktuigen en gereed schappen in de branderijendistilleerderijen, moute rijen en derzelver zolders, zullen steeds in dier voege moeten zijn ingerigt dat alle gevaar voor brand zoo veel mogelijk vermeden wordt. Tot dat einde zullen Burgemeester en Wethouders', ten minste tweemaal 'sjaars, eene schouw in genoemde werkplaatsen doen houden door rooimeesters. Herstelling van bevondene gebreken, of verplaatsing of algeheele vernieuwing van voormelde werktuigen en gereedschappen, zullen door rooimeesters kunnen worden voorgeschreven en de eige naars of gebruikers van gezegde werkplaatsen zijn verpligt zich naar de uitspraak van rooimeesters te gedragen. Art. 290. De asch van de vuurwerken der voorschrevene fabrie ken zal des avonds, behoorlijk nat gemaakt, in de asch- galeu moeten blijven liggen en niet vóór den volgenden morgen, in de aschtonnen gebragt mogen worden. Art. 291. Niemand zal eenigen moutwijn of ander gedistilleerd, hetzij iri fusten of op eenige andere wijze, mogen ber gen op zolders boven branderijen, distilleerderijen en mouterijen. Art. 292. Het is insgelijks verboden moutwijn of gedistilleerd, behalve in de gewone ondervaten, op minderen af stand dan van drie el van de ruw- of distilleerketels of ander vuurwerk geplaatst te hebben.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1867 | | pagina 19