d. middellijn van den buikhoepel het vat 406 ned, strepen 331 -jig. 258 e. buiten-omtrek van den buik: het vat 1280 ned. strepen 1045 816 f. dikte der duigen aan de uiteinden het vat 20 ned. strepen 17 tL 13 g. dikte der duigen in den buik het vat 15 ned. strepen 12 tl 8 h. lengte van den kim: het vat 40 ned. strepen 35 tL 30 Voor elke afmeting 5 strepen ongehouden en op de dikte der duigen 2 strepen; doch de lengte van den kim zal tot op de helft mogen verminderd worden, terwijl de omtrek van den buik (letter e) tot 15 stre pen minder bedragen mag. Art. 168. Het vaatwerk moet behoorlijk digt gekuipt en de duigen en bodems van binnen glad geschaafd zijn. De duigen worden op de bovenzijde schuin afgesto ken, hetzij aan de buitenzijde, hetzij aan de binnen zijde, naar verkiezing der belanghebbenden. De bodems mogen uit niet meer dan drie stukken bestaan, de dragt binnenwaarts en van buiten vlak. De vaten moeten voorzien zijn van 11 hoepels waarvan 4 aan de onder-, 3 aan de bovenzijde en de overige 2 aan 2; de vaten van 10 hoepels, waarvan 3 aan de onder-, 3 aan de bovenzijde en de overige 2 aan 2; de y1-^ vaten van 9 hoepels, waarvan 3 aan de onderzijde en de overige 2 aan 2. De hoepels moeten eene, aan de soort van het fust geëvenredigde, dikte hebben en geschild zijn met uitzondering van de 2 onderste, die ongeschild blijven. Art. 169. Het gebruikte vaatwerk, dat ter herkeuring wordt aangeboden, moet voorzien zijn van het duidelijk zigt- bare ijkmerk van het voorgaande jaar. Het zal echter niet langer dan gedurende drie jaren voor den boler- bandel worden gebezigd. Art. 170. De in het voorgaand artikel bedoelde vaten zullen niet zwaarder mogen wegen dan: het vat 8.5 ned. ponden 5.0 yig- 2.5 Art. 171. Het inerkteeken van den ijk en herijk bestaat in den naam en het wapen dezer gemeente met bijvoeging van het jaartal. Ieder vat zal op den bodem en op de buitenzijde der duigen worden gebranden wel op den naad of de samenvoeging der staven of duigen en op de zaraen- voeging des bodems. Bovendien zal het merk van den kuiper, of het zoogenaamde huismerk, op ieder vat worden ingebrand. Art. 172. De botervaten, welke blijken dragen van tot andere einden te zijn gebruikt, zullen even als die, welke vuil of onzindelijk zijn geworden, bij den herijk wor den afgekeurd, en hij die dergelijke vaten, met boter gevuld, ter waag of aan de markt gebragt zal hebben, zal in eene geldboete worden verwezen. Art. 173. De afgekeurde vaten, zoowel oude als nieuwe, zul len, ten blijke daarvan, gebrand worden met de let ters A.f.g.welke, voor de vroeger geijkte vaten, boven bel laatste ijkmerk zullen worden geplaatst. Art. 174. Na den lslen Mei van elk jaar zullen geene botervaten ter markt worden toegelaten, dan voorzien van bet ijkmerk over dat loopend jaar. Belegen boter zal ook na den lsten Mei, in vaten van het vorige jaar, ter waag en ter markt mogen ge bragt worden, mits door den waagmeester als zoodanig erkend. Art. 175. Het ijken en herijken zal geschieden in de waag of in bet boterhuis: gedurende de maanden January, FebruaryNo vember en December: op Vrijdag's voormiddags van 8 tot 1 uur; gedurende de maanden Maart, AugustusSeptember en October: op Vrijdag, 's voormiddags van 8 tot 12 uren, 's namiddags 2 5 gedurende de maanden April, Mei, Junij en Julij op Woensdag, 's voormiddags van 8 tot 12 uren, Vrijdag, 's voormiddags 8 12 's namiddags 2 5 Art. 176. De overtredingen tegen dezen titel worden door den ijker of waagmeester bij proces-verbaal geconstateerd en dit, met bet aangehouden vaatwerk, opgezonden aan den bevoegden ambtenaar van bet Openbaar Ministerie. Het is den eigenaar evenwel vrijgelatenom vooraf het afgekeurde vat te ledigen en alzoo in het bezit zijner boter te blijven. Art. 177. De overtredingen van artt, 163 en 172 zullen worden gestraft met eene boete van drie gulden en die van art. 170 met eene boete van tien gulden, telkens voor ieder vat, zonder dat evenwel dë gezamentlijke boete bet bedrag van vijf en twintig gulden in eens zal mogen te boven gaan. Bij veroordeeling zullen de aangehouden vaten wor den verbeurd verklaard. Tweede Titel. Van de markten in het algemeen. Art. 178. Het is verboden te markten op andere plaatsen dagen en urendan voor elke markt in het bijzonder door den Raad is of zal worden aangewezen. Art. 179. Niemand wordt toegelaten eenige waren op de markt te koop te stellen, dan voorzien van het vereischte patent en tegen betaling van het daarvoor gestelde marktgeld onverminderd de bepaling van art. 30 patentwet. Art. 180. De waren mogen niet vroeger dan een half uur vóór den aanvang der markt uitgestald en moeten binnen gelijke tijdsruimte na het eindigen weggeruimd worden. Art. 181. De uitstallingen geschieden op de door den marktmees ter aangewezen plaats, in diervoege echter dat steeds de passage en de toegang tot gebouwen en erven vrij blijvenvóór zonsondergang moet de geheele markt ontruimd zijn. Art. 182. Ieder is gehoudende door hem op de markten gebruikte plaats, bij zijn vertrek, van de daarop aanwezige vuilnis te reinigen, voor zooverre dit niet bepaaldelijk aan anderen, is opgedragen. Art. 183. Vaartuigen, waarin de, onder den naam van vent jagers bekende kooplieden waren ter markt brengen moeten na den afloop der markt, op welke zij toege laten worden, naar de binnen- of buitenhaven verlegd worden. Art. 184. Overtreding van eenige bepalingin dezen titel voorkomende, wordt gestraft met geldboete van één tot tien gulden. Art. 185. De marktmeesters en de beambten van policie maken van alle overtredingen der bepalingen van dezen titel op den ambtseed proces-verbaal op, aan den Burgemeester in te dienen. Derde Titel. Van de zalm- en zeevisch-markt. Art. 186. De gebruikers van vischbanken zijn verpligthet grom of ingewand van den door ben scboongemaakten viseh in bakkentobben of vloten te verzamelen en deze bij het eindigen der markt te ledigen op de plaats, door of van wege den marktmeester aan te wijzen. Art. 187. De banken mogen door de gebruikers niet met wa gens of honden bezet worden. Art. 188. Afslag van den visch op de markt geschiedt door den daartoe aangestelden afslager; alle daarbij ontstane geschillen worden door hem beslist. Art, 189. Het is verboden den afslager door luidruchtig spreken of het maken van geraas bij het afslaan te storen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1867 | | pagina 14