ZEVESDE HOOFDSTUK. van openbare vermakelijkheden en verlotingen. Alt. 146. Geene loooeelvoorstellirigen of vertooningen van ecni- gerlei aard, geene muziek- of danspartijen, tot welke de toegang voor liet publiek, hetzij tegen betaling, hetzij voorniet, openstaat, mogen zonder schriftelijke toeslemming des Burgemeesters, aangekondigd of ge geven worden. Art. 147. Gelijke toestemming is noodig tot het aankondigen en houden van openbare feesten, vermakelijkheden of optogten op de straat. Art. 148. Overtreding 'van een der beide vorige artikels wordt gestraft met eene geldboete van vijf tot vijf en twintig gulden en met gevangenis van één tot drie dagen, te zamen of afzonderlijk. Art. 149. Geene verlotingen, bij art. 5 van het Souverein be sluit van 22 Julij 1814 (Staatsblad n". 86) toegestaan, mogenzonder schriftelijke toeslemming van Burge meester en Wethouders, worden gehouden in woningen of gebouwen, alwaar bet publiek, met of zonder be taling, toegang heeft. Overtreding dezer bepaling door den bewoner of gebruiker wordt gestraft met geldboete van vijf tot vijftien gulden en met gevangenisstraf van één tot drie dagente zamen of afzonderlijk. ACHTSTE HOOFDSTUK policie op de uitoefening van neringen en bedrijven. EERSTE AFDEELING. Over het uitstallen aan de huizen. Art. 150. Hel is, op straf eener geldboete van één tot zes gul den verboden voorwerpen op of boven stoepen hangende uit te stallen, zonder dat die voldoende aan het huis bevestigd zijn. Art. 151. Op gelijke boete mogen goederen, tot welker verkoop eene bepaalde markt is of wordt aangewezen, op de straat niet op andere tijden of andere plaatsen ten verkoop worden uitgestald, dan met toestemming van Burgemeester en Wethouders. TWEEDE AFDEELING. Van het verkoopen van vleesch. 1. Van de slagthuizen. Art. 152. Geen vee, ten verbruike bestemd, mag geslagt worden dan in gebouwen, volgens art. 3 van het Ko ninklijk besluit van 31 Januarij 1824 (Staatsblad n°. 19), door Burgemeester en Wethouders toegelaten. Deze bepaling geldt niet voor particulieren, die voor eigen gebruik slagten. Art. 153. In ieder slagthuis, waar het bloed niet verzameld wordt, moet bet bloed door eene kolk onder de straat in een ruim riool vloeijentot den aanleg waarvan de vergunning van den Gemeenteraad moet zijn verkregen. Art. 154. Bij het slagten van vee moet de deur en de ven sters van de slagtplaats zoo gesloten zijn, dat liet slagten van de straat niet kan gezien worden. Art. 155. Overtreding van eenige bepaling der drie voorgaande artikelen wordt, onverminderd de bepalingen van de wet van 6 Maart 1818 (Staatsblad n". 12), gestraft met geldboete van twee tot tien gulden. 2. Van de winkels. Art. 156. Er mag geen ander versch, gerookt of gezouten vleesch verkocht worden dan hetgeen kennelijk niet van ziek vee afkomstig is. Art. 157. Die een winkel, geheel of gedeeltelijk tot verkoop van vleesch bestemd, wenscht op te rigten, te verplaat sen of op te heffen, geeft daarvan, onder aanwijzing van het gebouw, schriftelijk kennis ter gemeente-secre tarie. Van die kennisgeving wordt een bewijs uitgereikt. Art. 158. Zoodanige winkels moeten ten minste 2jj ellen boog, 3J- ellen breed en 4 ellen diep zijn. Zij moeten zoo danig zijn ingerigt, dat de lucht van weerszijden doortrekke en mogen niet van stookplaatsen voor zien zijn. Deze bepaling geldt niet voor de winkels in art. 186 vermeld, noch voor die, waar alleen gerookt vleesch verkocht wordt. Art. 159. Zijwier winkels alleen tot bet verkoopen van nuch ter kalfsvleescli, pens of koppen en afval zijn bestemd, zijn lot gelijke kennisgeving, als in art. 157 is bepaald, verpligt. Art. 160. Vleeschverkoopers mogen hunne waren niet op de straat of op hunne stoepen uitstallen, op de straf bij de Algemeene Strafwet bedreigd. Art. 161. Aan de beambten van policie wordt de bevoegdheid toegekend, om, met inachtneming der bepalingeu van art. 3 der wet van 31 Augustus 1853 (Staatsblad n°. 83), ten allen tijde, de vleesch winkels en berg plaatsen waar vleesch en slagtvee wordt bewaard, ook ondanks de eigenaars, binnen te treden, ten einde aldaar hel noodig onderzoek te doen. 3. Strafbepaling. Art. 162. Met eene geldboete van tien tot vijf en twintig gul den wordt gestraft, die de schriftelijke kennisgeving nalaat bij de art. 157 en 159 voorgeschreven of wiens winkel niet voldoet aan de vereischlen van art. 158. DERDE AFDEELING. Marktpolicie. Eerste Titel. Van den ijk en herijk van het holervaatwerk. Art. 163. De boter zal in geene andere vaten, ten verkoop, aan de markt of waag mogen worden gebragt, dan in de zoodanigen, die vervaardigd zijn overeenkomstig en voldoen aan de bepalingen dezer verordening, of die elders binnen bet Rijk, volgens de daar bestaande wettelijke voorschriften, zijn vervaardigd, behoorlijk geijkt of herijkt, en alzoo daar nog geldend en toe gelaten. Art. 164. Ten aanzien van het botervaatwerkalhier te ijken of te herijkengelden de volgende bepalingen. Het boter-vaatwerk wordt verdeeld in drie soorten: het vat van 40 ned. ponden 20 10 (T'ê). Art. 165. Het boter-vaatwerk moet vervaardigd zijn van goed, zuiver, droog en gekloofd eiken-, Rijn-, Oostzeesch-, of best digt Ainerikaansch hout, zonder spint, kwade kwasten, wormgaten, of eenig ander gebrek. Oude duigen of bodemstukken mogen tot de ver vaardiging van botervaten niet gebezigd, en de vaten niet verkast worden. Art. 166. Het vaatwerk, voor de eerste maal ter keuring aan geboden, zal geheel nieuw en afgewerkt zijn en niet zwaarder wegen dan bet vat 7 ned. ponden 4 .jij. 2 Art. 167. De afmetingen, waaraan de vaten bij den ijk moeten beantwoorden, zijn: a. hoogte of diepte binnenwerks het vat 460 ned. strepen 350 -Ij. '285 b. middellijn van den bovenhoepel: bet j vat 342 ned. strepen 277 Tf 216 c. middellijn van den onder- of kimhoepel: het vat 348 ned. strepen 281 T\ 221 y

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1867 | | pagina 13