Aan Burgemeester en Wethouders van Leyden. Leyden, 16 October 1867. In antwoord op uwe missive dd. 4 October jl. n°. 681hoofdelijk aan ieder onzer gerigt als aan gecommitteerden tol de administratie der vereenigde gast- en leprooshuizen alhier, hebben wij de eer gezamentlijk te beriglen dat het ons heeft bevreemd dal een bepaald genomen ontslag uit eene onbe zoldigde gemeentelijke betrekking, ten fine van berigt en raad, in handen Tan Burgemeester en Wethouders werd gesteld. Er kon dan ook naar ons inzien, niet blijken dat de Raad, zooals in uwe missive staat vermeld«zich «hoogeljjk aan ons verpligt" zou rekenen, indien wij ons met de nederge- legde administratie bleven belasten. Zoodanige algemeene uitspraak was, naar onze bescheiden meening, na de gedane keuze van een, secretaris voor genoemde administratie, met billijkheid van den Raad ook niet meer te verwachten. Het zij ons echter bij deze vergund op te merken dat eene zinsnede uwer missive ons ten sterkste heeft verbaasd; zij is deze; «Het (collegie van «dagelijksch bestuur) veroorlooft zich dientengevolge zijn leedwezen te be- «tuigen dal het ontslag is ingediend; naar zijn bescheiden oordeel evenwel «mag de benoeming van den heer J. Hoog, tot secretaris bij dè gasthuizen, «geene aanleiding geven lol dezen stap, daar toch Regenten teveel bewijzen «hebben ontvangen hoezeer de Raad hunne goede diensten weet te waardeeren." Wij behouden ons het regt van appreciatie voor, met betrekking tot hel feit, dat ons aanleiding gaf lot het genomen ontsla,', maar protesteeren daarbij tevens met allen ernst tegen die opvatting van uw collegie, alsof juist de benoeming van den heer J. Hoog, als secretaris, de aanleiding zou zijn geweest lol ons genomen besluit. Wij hebben bij ons schrijven van 1 October jl. geen enkelen naam ge noemd, doch vermeenen alsnu te moeten verklaren dal de benoeming van den heer J. Hoog als secretaris niet uitsluitend de reden van onze aftreding zou zijn geweest, indien ons advies en raad niet was gevraagd omtrent zoo danige candidalen, als wij reeds dadelijk voor de gevraagde betrekking ge schikt mogten achten. Nu echter ons advies en raad teel gevraagd werd, beeft hel ons onaan genaam getroffen en bevreemd, dat er juist geen enkel van de sollicitanten die door ons geschikt werd geoordeeld en die ons aangenaam zoude zijn ge weest, benoemd is, zoodal er met onze aanbeveling door de groote meer derheid der raadsleden gehandeld is alsof die aanbeveling niet bestond of eenige beteekenis had. Wij verwachten met vertrouwendat de gemeenteraad, die, blijkens uwe missive, zi<Ji hoogelijk zou verpligt achten, indien wij op ons genomen ont slag terugkwamen, ook door deze worde bekend gemaakt met ons uit drukkelijk protest, en hebben eindelijk de eer U te berigtendat wij, op de gronden in ons schrijven van 1 October jl. ontwikkeld, big ven persisteeren bij ons genomen besluit. (was get.) IK C. W. U. VAN KAATHOVEN. H. P. J. TOLLENS. J. SCHELTEMA. Ten einde alle nog mogelijke verkeerde uitleggingen ten aanzien van de beweegredenendie ons tol het nemen van ontslag hebben doen besluiten, weg te nemen, voegen wij hier deze korte toelichting bij. Wij zijn tot ons besluit gekomen, niet omdat de Raad buiten onze aan beveling heeft benoemd ook niet om den benoemde persoonlijk maar door de geheele toedragt dezer benoeming. De Raad heeft het volste regt om van de aanbeveling af te wykenmaar als hij zulks doet dan ligt daarin opge sloten dal hij de aanbeveling afkeurt, en dat de door hem benoemde beter, bekwamer en geschikter is dan alle die op de aanbeveling stonden, of wel- ligt ook, dat hij in de aanbeveling niets dan gunstbetoon ziet; dan moet ook de Raad als hij, met geheele terzijdestelling van de door hem gevraagde aanbeveling, een ander benoemteene overwegende reden daarvoor hebben, en, zoo niet alleen, dan althans in de eerste plaats, geleid worden door dit motief: dat hel belang der administratie de geheele terzijdestelling van de aanbeveling gebiedend eischt, dat de door hem benoemde, buiten tegen spraak, veel beter, bekwamer en geschikter is dan al degenen die op de aanbeveling stondendan mag vooral de Raad zich niet door gunstbetoon laten leiden. En nu vragen wijwas gunstbetoon werkelijk geheel vreemd aan deze benoeming en was het motief inderdaad het belang der administratie? Is de nieuwe secretaris benoemd, omdat hy zooveel bekwamer en beter dan de bh. ntr. H. P. van Kaathoven, mr. A. J. Wijnstroom, P. Herdingh en de bjj uitnemendheid geschikte persoon is? Was dat motief zoo overwe gend, dal daarmede geheel te verdedigen is de jegens gecommitteerden kwetsende handelwijze, van niet eens te letten op de hun gevraagde aan beveling zoo zelfs datzoo als wij later vernamen de benoemdegeheel buiten gecommitteerden om en vóór dat hun advies was gevraagd, reeds scheen aangewezen? Was dat motief zoo boven alle bedenking overwegend dat zelfs het gevaar van aan gecommitteerden, in zedelijken zin, een slag in het aangezigt te geven niet werd geteld? Wjj meeneu die vragen stellig ontkennend te moeten beantwoorden. Dr. C. W. H. VAN KAATHOVEN. Letoek, 25 October 1867. U. P. J. TOLLENS. J. SCIIELTEM AKABEMIE-ATEinS, PROHOTIEN AAN DE EETRSCIIE HOOGESCHOOL. Den 25slcn October de heer J. Meerburg, van Rotterdam, in de regten, met stellingen. Tc Leyden ter Boekdrukkerij van J. C DRABIIE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1867 | | pagina 6