eenige verandering, afgebeeld zgn in Lelewel's Type Gaulois et Celtique
doch de vierde was dien geleerde onbekend gebleven. Een tridrachtne van
Boeolie; een teiradrachme van Philippus, koning van Syrië; eene grooie
koperen munt van den mede Syrischen koning Antiochus IV l)ens Epipha-
nes; een didrachme, volgens opgave van Campanie; een teiradrachme van
een der Piolemeënkoningen van Egypte; een drachme van Ariobarzanes
1 Philoromacus. koning van Cappadoeië; een didrachme van Caesarea in
Cappadocie, onder Trajanus geslagen; verschillende denariën van leden der
Romeinsche familiën Carviha Cassia, Pompeja—TereniiaMemmia,
Vargunteja (waaronder een serratus), Vibia en Volleja, alsmede twee, niet
voorkomende in de werken van MorelliRiccio noch Cohen. Eindelijk dena- j
riën en munten in groot-, middel- en kleinbrons (waaronder met zeer zeld
zaam voorkomende keerzijden) van Caligula, Nero, Vitellius, Domttianus,
Trajanus, de keizerin Sahina, gemalin van Hadrianus, Antoninus Pins, van
diens gemalin Faustina Major, IB. Aiirelius, Commodns, Crispinagemalin
van Commodus, Clodius Albintis. Seplimius Severus, van diens gemalin Julia
Domna CaracallaGeta Macrinus van Sallustia Barbia Orbiana gemalin van
Alexander Severus, Maximinus, Gordiaans Pitts, Olacilia Severa, gemalin
van den ouderen Pbilippus. van Philippus Junior, Trajanus Decius, Hereu-
nius Eiruscus, Trebonianus Gallus, Poslumus, ProbusNumerianus, Carinus
en Magnus Maximus.
Door geschenkenvan mr. W. H. Cost Jordens, lid van de lsle kamer
der stalen generaal te Deventer: een groot aantal bisschoppelijk-Uirechtsclie
munten (waaronder de dubbele groot van Frederik van Blankeuheitnte
Rhenen geslagen, zie v. d. Chijs, Utrecht, pi. XIV, 21, alsmede de halve
groot van David van Botirgondiëwaarschijnlijk te Hasselt vervaardigd (v.
il. ChijsXVII, 16); eenige munten van de drie Overijsselsche steden te
zamen, (v. d. Chijs, Munten tan Overijsselpi. IX, 63, X, N°. 4, X, 12
en 16, enz. enz), ook oude munten vai; Deventer, verder een aantal
grootcre en kleinere stukken, zoo van de provincie Overijssel als van de
steden Deventer, Kampen en Zwolle, afgebeeld in Verkade's illuntboekj
eindelijk nog een denier v.in den Gelderschen graaf Otto (v. d. Chijs, Gra
ven en Hert. van Gelderlandpl. 1, n". 8), een halven plak van Zutphen,
1582, en een florijn van Friesland, 1665.
Van den heer D. C. van Dam, natuurkundige, thans op reis naar Mada
gascar: een fraai bronzen exemplaar der medaille op den «rede van Frankrijk
met Denemarken, in 1679 gesloten (v. Loon, lil, 268 n°. 1). benevens
eenige van liet eiland Reunion vroeger medegebragte munten.
Van den heer I). Bauduiupresident der bank te Rotterdam: de medaille op
den slag van Gran in Hongarije, door de Hongaren gewonnen op de Turken
den 6/16 Augustus 1685.
Van den heer li. VVundt, kapitein in Wurtembergsche dienst, in garrii-
zoen te Ulm: de bronzen medaille door den zeer bekwamen medailleur F. i
Marteau in 1727 vervaardigd, met de beeldteiiis van den in 1737 overleden
oudheidkundige (vooral groot kenner en bezitter van gegraveerde stcenen)
Filipsgraaf de Stosch.
Van den hofraad, ridder Th. soil lleuglin te Stutgard (die vroeger de
dames Tinne op hare reizen door Afrika vergezelde)een zeer oude didrachme
van Ephesus, een teiradrachme van Alexander den Groolengeslagen in
eene onzekere stad V3n Macedonië (zie Muller, Numismatique d'Alexandre
le Grandn°. 225); eene zeldzame grooie bronzen uiuut van Caesarea
Panias in Trachoitius; vijf verschillende tetradrachmen van Ptolemaeussen
koningen van Egypte, waaronder twee, volgens den heer H onuilgegeveue
(één van l'tolemaeus Soter, geslagen le 77//(Pelusium)verder een didrachme
van Ptolemaeus XII Dionysos nog een aantal waaronder zeer zeld-
zatne, munten van Romeinsche keizers en keizerinnen, te Alexandrië en
alzoo ten behoeve van Egypte geslagen, te weten: van Trajanus, Hadria
nus, Antoninus Pius, Faustina Junior, Lucius Verus, Commodus, Crispina,
Elagabalus, Julia Paula, Julia Mamaea, Gordianus Africanus Junior, Gor-
dianus Pins, Olacilia Severa, Trajanus Decius, Gallienus en Volnsianus
Ten slotte zes verschillende ronde schijfjes, van zeer dik glas van onder
scheidene kleuren, aan ééne zijde voorzien van spreuken uit den Koran,
zijnde beschreven als Knfische noodmuntentwee dinars van den Egyp-
tischett M a in I li ken Sultan El malek liukn-ed-dindie in hel Christelijk jaar
1260 aan de regering kwam; een derzelve is te Alexandrië geslagen; dilo
van den Sultan El Malek al Naser Mohammed, in 1293 aan de regering
gekomen, en een pakje koperen munten, veelal zeer onduidelijke, beschre
ven als geld van de Imam's van Zana in Znid-Arabië.
Van den heer W. van Olden oud-resident van Banka, te Leyden:
De twee deelen van den catalogus, met prijzen, der in 1759 te'sHage ge
veilde antieke en hedendaagsche munten van den. door zijne medewerking
aan het penning werk van van Loon bekenden heer, Willem Lormier.
Van den heer J. S. van Coeverdensecretaris van de alg. rekenkamer te j
Batavia een tweede vervolg op zijne: Chronologische lijst van gedenk- en
legpenningeneereleekens enz. betrekking hebbende op de voormalige en
tegenwooi dige bezittingen der Nederlandet s beoosten de haap de Goede Hoop.
De verzameling portretten van niimismaliei des kabinets werd weder
wei eenige vermeerderd, waai van wij hier alleen die van den beroemden
Sabatier te Parps, beschrijver der Byzanijjnsche munten, van den lieer
Blanchel, in het Zwiisersche kanton Wallis, schrijver van onderscheidene
numismatische werkjes, alsmede van den beroemden medaille- en muntgra-
veur L. Wiener, te Brussel, vermelden.
'sGRAVENUAGE, 21 Maart.
Aanst. Zaturdag zal, naar men verzekert, door H. M. de koningin
voor haren jongslen zoon, Z K. II. prins Alexander, een groot kinderbal
worden gegeven.
In de zitting van de tweede kamer der staten-generaal van gisteren
zijn de nog overige onderdeelen van hoofdst. VI (marine) der staatsbegroo-
ting achtereenvolgens goedgekeurd. Art. 30 werd op voorstel van den heer
Jonckhloet en instemming van den minister verhoogd met 1600, ter ver
betering van den toestand der officieren van gezondheid bij de zeemagt.
Het hoofdstuk, waarvan het eindcijfer thans beloopt 14,897,343 werd
aangenomen met 44 legen 26 stemmen. Daarna werden de beraadslagingen
aangevangen over hoofdstuk VIII (riep. van oorlog). De minister opende
deze discussie met antwoord te geven aan die sprekers, welke, bij de alge-
nieene beschouwingen over ons verdedigingstoestel, in bijzonderheden waren
getreden die zijn dep. betroffen. Hierbij zette hij breedvoerig zijn gevoe
len Uitéén omtrent de wijze waarop het land behoorde te worden verde
digd en welke middelen daartoe aan te wenden waren. Zoo behandelde
hij de vraag, welke vestingen als noodig te beschouwen waren, en welke
konden worden opgeheven; hij onderzocht voorts of men in de verdediging j
zich uitsluitend lot hel zoogenaamde conccntratiestelsel moest bepalen, dan
wel ook andere stellingen en buiten-liniën zoo lang mogelijk behouden. Ook
behandelde hij de aanmerkingen die gemaakt waren ten ojizigle van onze
levende strijdkrachten, en alles wat daarmede in verband stond. In den
loop zijner rede zeide hij. dat een voorstel lot wijziging in de militiewet j
zou worden aangeboden, en dal daarbij eene inkrimping betrekkelijk de
plaatsvervanging zou voorkomen, en dat hij zich tegen eene regeling onzer
defensie bij de wet verklaarde. Na den minister voerden nog het woord
de lili Storm van 's GravesandeJ. K. van Gollstein, Stieltjes, Saaymatis
Vader en van Zinnicq Bergman. De eerste, in overweging gevende zich
thans bij algemeene beschouwingen te bepalen, verklaarde omtrent bijzon
derheden waarin liy met den minister van oorlog in gevoelen verschilde,
zich nader te zullen uitlaten; de tweede loonde nader aan, waarin hij met
den minister omtrent ons verdedigingsstelscl en de legerinrigiing van mee
ning verschilde; de derde stond eene regeling van liet defensiestelsel en de
legerorganisate hij de wet voor; de vierde kwam terug op zijne vroeger
geuite denkbeelden aangaande de verdediging van Zeeland, terwijl de laatste
hel denkbeeld om het stelsel van verdediging en de leger-organisatie bij de
wet te regelen bestreed.
Heden bij de opening der zitting erlangde de heer Fransen van de
Putte hel woord om tot den minister van hinneul zaken eenige vragen te
riglen. Hij verlansde te weten of de, in de dagbladen voorkomende, aau-
beveling van de onlangs opserigte algemeene veeverzekering maatschappij
door de commissarissen des konings in Zuid- en Noordhollaud met medeweten
of op last van den minister is geschied Zoo ja welke redenen daartoe
hebben geleid en welke waarborgen die maatschappij daartoe opleverde.
Zoo neen of de minister dergelijke aanbeveling door ambtenaren goed
keurde. De minister van binnenl zaken antwoordde dat door of van wege
de regering in deze gcene aanbeveling is geschied. Wèl hadden twee C,
d. K., misschien na ingesteld onderzoek, die aanbeveling gedaan, doch de
minister had hun zijne zienswijze medegedeeld en van hen nadere ophelde
ringen verlangd.
Daarna werden de algemeene beschouwingen voortgezet over hoofdstuk
VI11 (dep. van oorlog). De heer Westerhoff zou tegen hel hoofdstuk stem
men, omdat hij de aanvragen overdreven achtte en meende dat de verdedi
ging onzer onafhankelijkheid en zelfstandigheid niet van eene grooie zee- ol
landmagt kan afhangen. De heer van der Maesen achtte de aanvragen over
hel algemeen le hoog. Zijne verdediging was dat ons land een geconcen
treerd stelsel van verdediging moest aannemen. De heer Thorbecke drong
nader op regeling hij de wet van het aan te nemen stelsel. Ook voor het
leger ware zulk eene regeling weiischelijk. De heer Saaymans Vader betoogde
dat de organisatie der krijasmagl volgens art 58 grondwet lot de attributen
der kroon behoort. De heer Storui van 's Gravesande verklaarde op nieuw
de wettelijke vaststelling der legerorganisatie niet te kunnen goedkeuren.
De heer de Roo van Alderwerell besprak drie punten: 1°. de regeling van
het krijgswezen te land bij de wetwaartegen hij niet begreep dal bezwa
ren konden bestaan; 2°. de afscheiding van liet staand leger van de vrijwil
ligers, waarbij hij de beschaafde en fatsoenlijke jongelieden aan de militie
wilde verbinden; en 3°. de liniën van defensie, waarbij het hem leed deed
dal de mededeelingen van den minister hem voorkwamen hel bewijs te
leveren dat ons defensie-stelsel door iuundatiën veel te wenschen overlaat.
De heer Stieltjes heeft eenige amendementen op de begrooting van
oorlog voorgesteld, bij welker aanneming het eindcijfer der begrooting
met ƒ329,000 zou worden verminderd. De verschillende voorstellen strek
ken voornamelijk tol bezuiniging op den grooten staf, lot verbetering der
bezoldiging van de onderofficieren en tot oproeping van meerdere miliciens
van vroegere Dalingen, tot reorganisatie der verschillende wapens en lot
vermindering van den staf der genie tol bezuiniging op hel onderhoud van
sommige vestingen en tot verhooging van het subsidie aan het invalidenhuis
te Leyden.
Voor het prov. geregtshof in Znidholland (civile kamer) is gisteren be
handeld de zaak tussclien de commissie belast met het beheer der kerkelijke
goederen en fondsen, toebehoorende aan de Ned. herv. gemeente te Ley.ten
(de lih. Stoffken c. s appellante, en de gemeente-commissie van liet Ned.
herv. kerkgenootschap (de hli. van Puttkammer c. s.geintimeerde, en het
coliegie van notabelen der Ned. herv. gemeente te Leyden, medegeintimeerde.
De procureur van de appellante concludeerde ter teregtzitling van heden,
dal bij arrest van dit hof zal worden ie niet gedaan het liooger beroep en
het vonnis door de arrond.-regtbauk te Leyden op 31 Oct. 1865 tussclien
partijen gewezen en door liet hof op nieuw regldoende alsnog de vroeger
heslaan hebbende, doch thans ontslagen gemeente commissie van liet ge
noemd kerkgenootschap zal worden veroordeeld om binnen 14 dagen na
beteekening van 's hofs te wijzen arrest, aan de appellante in regien ten
overstaan van eenen daartoe aan le wijzen raadsheer-commissaris of een
anderen daartoe door liet hof aar. te wijzen regler en voor zooveel noodig
door het coliegie van notabelen te doen behoorlijke rekening en verantwoor
ding van het beheer en bestuur in hunne vroegere qtialiieil gehouden en
gevoerd, van de laatste goedgekeurde rekening af, welke over de admi
nistratie van het jaar 1858 is afgelegd, tot hun ontslag; tevens af- en op te
geven en op te leggen het saldo, hetwelk die rekening zal bljjken op te
leveren, en dat bij gebreke van dien zij daartoe zullen worden genoodzaakt
door arrest en verkoop van goederen aau ieder hunner toebehoorende lot een
gezamenlijk bedrag van 300,000, wijders overgave van alle roerende en
onroerende goederen lot hel kerkgenootschap behooreude. De pi ocureur voor
de geintimeerde concludeerde tot bevestiging van hel vonnis a quo, terwijl
die van de medegrintimeerdi n zich refereerde aan 's hofs te wijzen arrest.
De heer mr. Neeb, van Leyden, als raadsman voorde appellante optre
dende. betoogde dat de hoofdvraag die dit geding beheerschte. zeer belangrijk
was. Het gold n. I. de vraag of de Ned. herv. gemeente te Leyden hel regi van
autonomie bezit ten aanzien van het bestuur barer goederen, met andere
woorden of die gemeente geregtigd is het huishoudelijk reglement vast te
stellen op het beheer van die gemeente-goederen. Iltj trad daarna in eene
korte schets van de geschiedkundige feiten dezer zaak eu daaruit voortge-
sprotene en gevoerde procedure.
De reetbank te Leyden verklaarde de eischeresse (thans appellante) niet
ontvankelijk in hare vordering.
Pleiter stelde zich voorts ten taak voor het hof de gegrondheid en regt-
maiigheid van de vordering in eerste instantie der eischeresse aan te toonen.
Daartoe zou hij de navolgende punten bespreken:
a. Trachten aan te toonen, dat de Ned. herv. gemeente le Leyden het
regt van autonomie bezit uiet betrekking tot hare goederenmet andere
woorden dat die gemeente de bevoegdheid heeft hel huishoudelijk reglement
vast te stellen op het beheer daarvan
b. Dat het reglement van 1861 op wettige wijze is tot stand gekomen;
c. Dat zoowel de notabelen als de nieuwe gemeente commissie wettig
ij n gekozen;
d Dat aan haar in de qualiteit waarin zij is opgetreden, de actie tegen
deze gedaasde compeleert tegen die door haar is ingesteld, en
e. de niet-onlvankelijkheid der interveniërende partij.
In de tweede plaats zou hij stilstaan bij het vonnis, waarvan appel is
aangeleekend en de grieven tegen dat vonnis toelichten.
Toen de pleiter eenige van die punten zeer breedvoerig had toegelicht,
besloot het hof de verdere behandeling der zaak uit te stellen tot aanst.