Moet het schoolgeld verhoogd worden?
klare begrippen en juiste kennis. Indien wij prof. Buijs mochten zien zit
ting nemen in den Baad, wij zouden mcenen dat Leiden zich niet gelukkig
genoeg zou mogen achten.
En wie kent dr. Boursse Wils niet? Den utan die nooit wankelde in
overtuiging omtrent hetgeen hij goed en nuttig acht? Die zijne overluiging
nooit verzweeg, maar met ongewone rondborstigheid sprak waar zoo me
nigeen, uit vrees voor krenking van eigenbelang ol'verlies van populariteit,
zou gezwegen hebben? Wiens veelzijdige wetenschappelijke kennis alge
meen moet erkend wordenen die daardoor juist de persoon is om ons
voor te lichten bij de geduchte hygiënische vraagstukken die hier ter stede
nog te behandelen zijn: vraagstukken wier oplossing wel tijdelijk verscho
ven kan worden, maar die dagelijks met te meer geweld zich komen op
dringen aan het algcmcene bewustzijn, en bij welker behandeling men zich
te wachten heeft voor de blinde berusting in hetgeen de vaderen ons over
leverden en te strijden heeft legen de overdrijving dergenen die meenen
dal de dood voor de deur staat en niets te kostbaar is om hel gevreesde
gevaar te keeren. Bjj zulke onderwerpen wordt de gemeenteraad thans
niet voorgelicht en ziet maar door een oog. Dr. Boursse Wils achten wij
den man te zijn om als deskundige daar op te treden.
Bet is dus niet twijfelachtig aan wien wij de voorkeur geven uit hei
viertal waaruit wij moeten kiezen. Wil men ons onderwijs zien ondermij
nen, wil men belemmering der ontwikkeling onzer maatschappelijke instel
lingen (teruggang is onmogelijk), wil men halsstarrig volhouden van
eens opgevatte en veelal verouderde meeningen, men kieze prof. A. Rutgers!
Wil men in den gemeenteraad versterking der partij wier leden met alle
wind van leering zwenken en zwaaien, omdat zij zelf geen leering ontvin
gen en geen gegronde opinie bezitten door gemis aan ontwikkeling, men
kieze den lieer Eigeman! Maar wenscht men den gemeenteraad te zien
worden wal hij moest zijn, dc vergadering van betgeen de gemeente aan
vroedste en bekwaamste, aan helder denkendste en rechtschapenste mannen
bezit, men kieze prof. mr. J. T. BUIJS en dr. H. BOURSSE WILS.
M.
Er is door den heer Scheltema een voorstel bij den gemeenteraad inge
diend, waarvan de algemeene strekking aan al de inwoners dezer stad be
kend is en waarover door velen met groote ongerustheid en spanning wordt
gesproken. Het betreft het gymnasiumde hoogere burgerschool en de
scholen voor lager onderwijs, waarvan de gezamenlijke onkosten met de
totale opbrengst der schoolgelden vergeleken wordt, om aan te toonen dat
er lusschen beide een verschil bestaal ten nadeele der gemeente, dal zoo
het al niet kan worden opgehevendan toch door eene verhooging der
schoolgelden moet verminderd worden. Er is in deze combinatie iets zeer
onredelijks. Een gymnasium moet door den aard der zaak veel meer kosten
dan de opbrengst der minervalia bedraagt. Het getal leerlingen moet nood
zakelijk beperkt blijven tervvjjl hel onderwijs niet kan gegeven worden dan
door zeer kundige mannen, dien men eene goede bezoldiging moet aanbieden.
De hoogere burgerschool kan op een veel grooler aantal leerlingen rekenen.
Maar zij is nog-slechts twee jaar oud; wel neemt het getal leerlingen
aanhoudend toe, maar er moeten eenige jaren verloopcn voordat er zooveel
zijn ingeschreven, als men met recht onderstelt, dat de school eenmaal zal
tellen. Is er dus thans eene ongunstige verhouding tusschen uitgaven en in
komsten, men mag daaruit niet argumenteeren, want het is zeker dat deze
verhouding binnen weinige jaren aanmerkelijk zal gewijzigdzooniet geheel
weggenomen zijn. Doch het is mijn plan niet over de belangen van deze
twee inrichtingen te spreken, waarvoor reeds bevoegde verdedigers zijn
opgetreden. Ik wil enkel dat deel van het voorstel behandelendat de
lagere scholen betreftmet het dubbel doel oui vooreerst de onbillijkheid
en ontijdigheid daarvan aan te toonen en in de tweede plaats door ntijne
inlichtingen allendie goed onderwijs op prijs stellenmaar meenen dat
men de uitgaven ten behoeve daarvan te hoog opvoert trachten te overtui
gen dat dit geenszins hel geval is.
Er zijn in deze stad vierderlei scholen voor openhaar lager onderwijs,
twee van elke soort. Men heeft scholen voor on- cn minvermogenden,
waarvan de laalsten 1 cent per dag betalen. Men heeft scholen voor min
vermogenden der 2C klasse, waar ƒ16, en van de lc klasse, waar 60
'sjaars betaald wordt. Voor de leerlingen van de hoogste klassen der
meisjesschool lc klasse is dit verleden jaar tot ƒ80 verhoogd. De som, die
volgens de begrooting jaarlijks voor al deze scholen besteed wordtis
ƒ59,310. Daartegenover slaat eene jaarlijksche opbrengst van schoolgelden
ad ƒ17,700. Schijnt hel niet of de voorsteller geljjk heeft met zijne
bewering
Ja, zoo schijnt hel, maar hel is niet zoo. Dal dc onkosten voor hel
onderwijs aan on- en minvermogenden door alle belastingschuldigen samen
moeten worden gedragenis eene vanzelfspraak en is ook de mecning van
den heer S. Welnu, deze onkosten worden door hem in rekening gebracht
als beloopende ƒ22,000. Dit cijfer is niet geheel juist, bet bedraagt 25,060.
Het schoolgeld, dat door de kinderen der minvermogenden wordt opge
bracht, is slechts ƒ1400. Meent iemand dat dit cijfer van uitgaven te
hoog is, hij bezoekc de scholen en zal zien dat er niets dan hel hoognoo-
dige te vinden is. De scholen zijn voldoende ingerichtmeer niet. Maar
het aantal kinderen, waarvoor die som wordt uitgegeven, is ongeveer
2000. en voor de opvoeding van ieder kind wordt slechts 12,50 'sjaars
betaald. Voorwaar geen groote som, als men den gelukkigen invloed in
aanmerking neemt, die sedert de hervorming onzer scholen in 1860 door
het onderwijs reeds op den zedelijken en maatschappelijken toestand onzer
lagere standen is uitgeoefend.
Voor dc scholen voor meisjes en jongens uil den nijveren burgerstand
wordt volgens begrooting jaarlijks besteed de som van ƒ16,425. Aan school
geld wordt 6100 ontvangeu. Dus de gemeente draagt bijna hel van
de kosten dezer scholen. Is dat verkeerd? De heer S. vindt het aldus,
maar hij meent toch dat voor de drie laagste klassen het schoolgeld niet
moet verhoogd worden; voor de vijf hoogste brengt hij het van 16 op 24.
Stel dal deze vijf hoogste klassen de helft der leerlingen bevallen (de twee
hoogste zijn altijd wat minder bezet dan de laagste), dan krijgt men door
deze verhooging eene vermindering van schoolgelden van hoogstens 1840.
Wat een som om een tekort van 10,000 lc dekken? En hoeveel huis
vaders zullen daarvoor zuchten en lobben? Niet onwaarschijnlijk is het,
dat er zullen zijn, die enkel om die verhooging hunne kinderen een of twee
jaar vroeger van de school nemen en zoodra dit met een honderdtal ge
schiedt, is de geheelc bate van 1840, en meer nog dan dat, verdwenen.
Eindelijk zijn de scholen voor meisjes en jongens uit den defligen burger
stand aan de beurt. Voor deze wordt volgens begrooting jaarlijks uitgege
ven 17,825. Dat is schandelijk, niet waar? Dat de burgerij zooveel
moet opbrengen om de kinderen der rijken goed onderwijs te doen geven!
Gelooft het niet. Juist ten aanzien van deze scholen is het voorstel zoo
uiterst onbillijk. Dc jongensschool is geopend in 1863. Zij begon met 39
leerlingen en telt thans reeds 116. ilet aantal klimt met iedere iuschrij
ving. Reeds nu zijn er 6 meer dan waarop bij de begrooting is gerekend
(dus aan schoolgeld 360 meer). Over weinige jaren zal zonder twijfel
het cijfer tot 150 geklommen zijn. De meisjesschool telde tot dusver slechts
8 klassen. De ijverige leerling bevond zich dus op haar 14V a 15" jaar reeds
in dc hoogste klasse. Zij mocht daar misschien twee jaar blijven, maar
dan ook verliet zij de school om öf iri huis nog privaatonderwijs te genie
tenöl naar eene kostschool te gaan. Dit vereischte voorziening. In het
vorige jaar werd daarom door den gemeenteraad besloten aan deze school
eene dusdanige uitbreiding te geven, dal de leerlingen, die alle klassen met
vrucht doorloopen hadden, bij 'l verlaten der school konden geacht worden
al de kennis te bezitten, die eene welopgevoede vrouw uit den gegoeden
stand behoort te hebben. Dit besluit tot uitbreiding is nog maar gedeelte
lijk uitgevoerden men begrijpt dus dat het nog van geen invloed kan zijn
op het schoolbezoek. Maar wel is deze verandering van grooten invloed
geweest op liet cjjfer der uitgaven, zooals het in de begrooting is opgenomen.
Wat zou men zeggen als de redeneering van den heer S. op andere onder
werpen werd toegepast? Verleden jaar is hier eene broodfabriek opgericht,
men is misschien een maar.d lang aan 'l bakken. Zal men nu reeds zeggen:
deze inrichting heeft zoo en zooveel gekost, zij moet dus jaarlijks zoo ett
zooveel rendeereiizij doet dit nietderhalvemoet men het brood eens
zoo duur verkoopen. liet ongerijmde van zulk eene bewijsvoering loopt in
't oog. Doch die, welke thans op de meisjesschool der lc kl. (evenals op
de hoogere burgerschool) wordt toegepastis m. i. volkomen van hetzelfde
alooi. Men heeft besloten de school uit te breiden. Het hulppersoneel moet
met uitstekende krachten vermeerderd worden en het stichten van een
nieuw locaal is dringend noodzakelijk. Nu is het eerste nog maar gedeel
telijk cn zeer onlangs geschied, het laatste is nog in overweging. Kan
men met eenige billijkheid verwachten dat het aantal leerlingen nu reeds
aanzienlijk toeneemt? Men mag dit niet doen. Maar wel kan men met
gerustheid verzekerendatterwijl de school onder ongunstige omstandig
heden door het waarlijk goede, dal haar kenmerkt, reeds bloeit, eene
aanmerkelijke uitbreiding van het aantal leerlingen te verwachten is, zoodra
door uitvoering van de twee opgenoemde plannen, deze inrichting lot een
der uitmuntendstezoo niet de best ingerichte van alle meisjesscholen in
ons vaderland geworden is. Als men dit bedenkt, dan wordt de verre
gaande onredelijkheid van het voorstelvoor zoover deze scholen betreftduide
lijk. Want de opbrengst der schoolgelden is nu reedsƒ 10,200, dus slechts ƒ7625
minder dan hel geheele bedrag der uitgaven volgens de hoogste raming.
Als hel aantal leerlingen op elk der twee scholen met 60 klimt boven het
cijfer der begrooting, staan uitgaven en inkomsten gelijk, en veel minder
zal de aanwas niet bedragen, wanneer de raadsbesluiten omtrent dc verbe
teringen met de gevolgen van dien eenmaal zullen uitgevoerd zijn. Doch
dit behoeft niet. De wel op het lager onderwijs zegt in art. 33: »Tcr
tegemoetkoming in de kosten van hel onderwijs kan eene bijdrage voor
ieder schoolgaand kind worden geheven." De uitgever heeft dus niet gewild
dat uitgaven en ontvangsten voor deze scholen tegen elkaar zouden opwe
gen. Ook de heer S. verlangt dit niet. Hij wil slechts i van de kosten
gedekt zien. Dus als het schoolgeld 11,482 opbrengt, d. i. 1282 meer
dan het thans volgens de begrooting doel, is hij tevreden. Zoo nu beide
scholen samen 21 leerlingen meer tellen, dan waarop bij de begrooting is
gerekend, zal de som gevonden zijn. Er zijn reeds 7 meer, waardoor het
tekort reeds tot ƒ855 is gedaald. Nog 14 leerlingen, en de stoutste ver
wachtingen van den heer S. zijn verwezenlijkt.
Laten wij nu eens resumeeren. Van het totaalcijfer der kosten van het
lager onderwijs wordt bijna de helft besteed voor het onderwijs aan on-
en minvermogenden. Van de rest is dc eene helft noodig voor de scholen
der tweede klasse, bijna driemaal zooveel als het schoolgeld bedraagt.
De andere helft is bestemd voor de scholen der eerste klasse, waarvan de
schoolgelden het J gedeelte dekken. Wat doet nu de voorsteller? llij telt
al de onkosten bijeen en stelt daar de opbrengst der schoolgelden tegenover.
Hij vindt het verschil te groot cn wil dit door verhooging der schoolgelden
verminderen. Maar wie moeten dat meerdere schoolgeld betalen? Volgens
zijn plan zullen de leerlingen der scholen 2e kl. f 1840 meer kunnen op
brengen. En die der scholen lc kl. zullen ongeveer 2400 meer kunnen
bijdragen, als men rekenen mag dat bij de verhooging der schoolgelden
het aantal leerlingen, dat tegenwoordig die scholen bezoekt, zal behouden
blijven. Op zijn allergunstigst genomen zal dus het gevolg van eene aan
neming van het voorstel zijn, dat er 4200 meer aan schoolgeld geheven
wordt. Maar heeft de maatregel het gevolg, dat het aantal leerlingen op
de scholen voor uitgebreid lager onderwijs afneemt, dan zal de bate van
deze geheele verhooging zeer spoedig op nul gereduceerd zijn.
Het voordeel is dus èn gering èu twijfelachtig. Maar de groote nadeelige
gevolgen zijn met zekerheid te berekenen. De som van 1840, die bij
eene begrooting van bijkans 500,000 zeer onbeduidend mag genoemd
worden, zal aan den burgerman, die zijne kinderen gaarne goed wil opvoe
denmenige zucht kosten, en misschien hem nopen ze korter op school
te laten, dan zijn plan nu is, 't geen tevens weer ten gevolge zal hebben,
dat de opbrengst der schoolgelden daalt. En wat zal het waarschijnlijk
gevolg zijn van eene verhooging der schoolgelden van 2400 op de scholen
der eerste klasse
Leiden heeft met recht den naam van uitmuntend, hoewel niet goed
koop, onderwijs te verstrekken. Reeds meer dan één gezin, dat eene
woonplaats zocht, geschikt voor de opvoeding der kinderen, heeft zich
hier om die reden gevestigd, vooral zulke, waar zoons zijn, bestemd voor
hoogesehoolfabriek of Indischen dienst. Eene verhooging van schoolgel
den zal maken dat men bedenkt dal in andere steden het onderwijs veel
goedkoopcr is. Want het schoolgeld voor de scholen le klasse is nu reeds
veel hooger dan dat voor gelijksoortige scholen in verscheidene andere ste
denli. v. in Delft, waar het hoogste schoolgeld (als ik goed ingelicht ben)
slechts ƒ35 bedraagt. Waarom zouden dc ouders, die zoons voor Indischen
dienst op te voeden hebben, zich daar niet liever vestigen, daar men in
die stad toch ook eene school ter opleiding van ambtenaren heeft? Ik be
hoef nauwelijks te doen opmerken hoe dit niet alleen in vele opzichten
schadelijk voor de gemeente zou zijn, maar ook op het aantal leerlingen en
dus op dc opbrengst der schoolgelden zeer noodlottig zou werken. Want
inderdaad, zooals er tusschen vele dingen wederkeerige invloed beslaat,
zoo is dit ook hier het geval. Een voorbeeld zal dit duidelijk maken. Het
locaal van de meisjesschool lc klasse laat in vele opzichten te wenschcn
overig. Reeds lang is er besloten dit te verbeteren of wel, daar dit
niet uitvoerbaar schijnt te zijn, een nieuw gebouw te stichten. Wat zal
men doen als nu het aantal leerlingen ten gevolge van het voorstel niet
toe-, maar afneemt? Men zal uitstellen, en daardoor de werking van de
verbeterde verordening onmogelijk maken. Daardoor zal de school niet
kunnen worden, wat men wenscht dat zij zal zijn. Orde en regelmaat
zijn onder die omstandigheden moeilijk te handhaven. Men zal de school
spoedig minder goed gaan vinden, en dan is van goedkoop en uitmuntend